Gastblog door Theo Wolters

WEasterbrookcooling

Zoals al bleek uit het blogbericht van Joost van Kasteren, was de gerespecteerde klimatoloog en gletsjerkenner Hans Oerlemans bij zijn Spinoza te Paard lezing in Den Haag bijzonder duidelijk in zijn uitspraken over het klimaat, voor zover het zijn eigen vakgebied betrof. Uit zijn betoog volgt onomstotelijk dat de bewust gezaaide paniek over zeespiegelstijging als gevolg van het smelten van de ijskappen, niet op feiten berust. Volgens de kersverse Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw duurt dat – ook bij een veel warmer klimaat – voor Groenland 4000 jaar en voor Antarctica 14000 jaar. En tegen die tijd zijn als gevolg van de volgende ijstijd de ijskappen alweer een flink eind richting de evenaar opgestoomd!

Voorstander voorzorgsprincipe
Zonder het smelten van deze kappen blijft de zeespiegelstijging in de range van 15 tot 30 cm per eeuw. Is het geen tijd om dat nu eens als vaststaand feit te erkennen? Hans Oerlemans doet dit en zijn soort objectieve bijdragen aan de discussie hebben we hard nodig! Maar dan komt zijn anticlimax: Oerlemans blijkt wel degelijk voorstander voor een CO2-beperkend klimaatbeleid. Daar was hij heel duidelijk over.

Algemene sentiment
In gesprekken die ik met wetenschappers voer, komt naar voren dat velen vanuit hun eigen vakgebied eigenlijk alleen argumenten kennen die tegen de CO2-hypothese spreken, maar meegenomen door het algemene sentiment en waarheden die gesuggereerd worden vanuit andere takken van wetenschap, kiezen ze dan toch maar voor het meegaan in de hype. Uit goedbedoeld idealisme, maar zeker niet op wetenschappelijke gronden. Dit gebeurt dan altijd met een beroep op het voorzorgsbeginsel. Hieronder zal ik betogen dat het voorzorgsprincipe wel van toepassing is op klimaatbeleid… maar dat je je het dan wel in twee richtingen moet toepassen: richting opwarming én richting afkoeling.

Het voorzorgsprincipe is een moreel en politiek principe dat stelt dat als een ingreep of een beleidsmaatregel ernstige of onomkeerbare schade kan veroorzaken aan de samenleving of het milieu, de bewijslast ligt bij de voorstanders van de ingreep of de maatregel als er geen wetenschappelijke consensus bestaat over de toekomstige schade.

Het voorzorgsbeginsel houdt in dat de overheid niet hoeft te wachten met het nemen van milieubeschermende maatregelen totdat een onomstotelijk bewijs van schadelijke effecten is geleverd.

Bron: nl.wikipedia.org

Het voorzorgsbeginsel staat het overheden toe om maatregelen te nemen om gebeurtenissen te voorkomen die een buitenproportionele schade zouden kunnen veroorzaken, ook al bestaat er geen wetenschappelijke consensus over het optreden van deze schade. Daar is natuurlijk wat voor te zeggen. Als je op grond van aannemelijke argumenten vermoedt dat dioxine schadelijker zou kunnen zijn dan tot nu toe werd gedacht, kun je de norm voor toegestane hoeveelheden aanscherpen. Zo zijn er vele voorbeelden.

Toch moet altijd een zorgvuldige afweging gemaakt worden, want in absolute zin toegepast kun je (of moet je?) vanuit het voorzorgsprincipe elke stof en elke handeling onmogelijk maken, en duizenden malen het BNP uitgeven aan allerlei voorzorgsmaatregelen. Bij het voorzorgsprincipe hoort dus een goede kosten/baten analyse, met helaas wel degelijk een wetenschappelijk gefundeerde risicoanalyse, waar je toch weer een soort van consensus bij nodig hebt. En hoe groter de kosten van die ingreep zijn, hoe belangrijker die analyse wordt.

Toegepast op de klimaatdiscussie blijken velen te vinden dat de risico’s inmiddels voldoende zijn aangetoond en dus verdere discussie overbodig is. Uiteraard zijn de sceptici het daar niet mee eens: de kosten zijn astronomisch, een buitenproportionele schade is zeer twijfelachtig, en de kosten/baten afweging wordt niet eens gemaakt. Ik wil nog een stap verder gaan: het voorzorgsprincipe is hier niet eens van toepassing!

Warmer of kouder
Dat volgt uit de kern van het principe: het risico waarover geen overeenstemming is, kent maar één richting. Dat wil zeggen: óf het treedt op, of niet. Bij het klimaatprobleem is er echter sprake van twee richtingen: of het wordt warmer, of het wordt kouder. Over de kwalijke gevolgen van opwarming valt veel te speculeren, maar de eerste graad is voor de voedselproductie en het energiegebruik waarschijnlijk alleen maar positief. Na meer dan twee graden zouden er kwalijke gevolgen kunnen gaan optreden. De door de klimaatpanici gesuggereerde apocalyptische klimaatomslag bij méér dan 2 graden is volstrekt niet onderbouwd en in historisch perspectief ook zeer onwaarschijnlijk. Maar niet onmogelijk, vandaar dat het voorzorgsprincipe erbij gesleept wordt.

Maar hoe zit het met een eventuele afkoeling de komende tijd? Die wordt op grond van de zonneactiviteit door velen (inmiddels ook in sommige kringen rond het IPCC) waarschijnlijker geacht dan een opwarming. De verschillen van inzicht gaan er eerder over of het een zeer tijdelijke afkoeling wordt, gevolgd door een zeer snelle opwarming (de IPCC kringen), een lang aanhoudend nieuw Maunder Minimum met een flinke daling van een hele graad of méér, of iets daar tussenin zoals de afkoeling tussen 1940 en 1970.

Onderbouwing sterker
Iedereen is het erover eens dat een aanhoudende wereldwijde afkoeling dramatische consequenties zou hebben voor de voedselproductie en ons energiegebruik. Een nog verdere daling met enige graden zou de komende ijstijd kunnen triggeren. Want de enige zekerheid die we wat klimaat betreft hebben, is dat we over een aantal duizenden jaren weer in een ijstijd terechtkomen die zo’n 100.000 jaar zal duren. De afkoelingstheorie is nog verre van af: we hebben de zon en zijn klimaateffecten nog niet afdoende in onze computers kunnen vangen. Maar de onderbouwing ervan is wel al veel sterker dan die van de opwarmingstheorie.

Verre toekomst
Hoe pas je in deze afweging het voorzorgsprincipe toe? Zelfs áls CO2 een klimaatbepalende factor zou zijn, op welk paard zet je dan je honderden miljarden aan CO2 beperkende maatregelen per jaar? Ons nageslacht roept ons vanuit de verre toekomst toe om vooral zoveel mogelijk fossiel te verbranden om de ijstijd nog wat langer uit te stellen of wellicht te voorkomen (als CO2 echt zo veel invloed heeft als gesuggereerd wordt).

Twee kwaden
Voor de korte termijn is niet te zeggen of CO2 beperking nu nuttig of schadelijk is voor de mensheid. Oppervlakkig gezien lijkt een temperatuurdaling schadelijker, zowel bij verandering van ca één graad, als bij méér dan 2 graden. Het komt dus neer op het kiezen tussen twee kwaden, en daarbij geeft het voorzorgsprincipe kortsluiting. Je zou immers uit voorzorg beide onheilen moeten afwenden, het één door méér CO2 te produceren, het ander door daar juist mee te stoppen.

De enige juiste conclusie is dat we veel beter geld kunnen reserveren voor adaptatie dan uitgeven aan preventie. De hierbij gemaakte kosten worden bij adaptatie namelijk in alle gevallen – warmer of kouder – goed aangewend. Grote reserveringen voor toekomstige adaptatie zouden in mijn ogen overigens wél vallen onder het voorzorgsprincipe. Ik heb sterk de indruk dat veel mensen (en wetenschappers zijn ook mensen) met een soort gevoelsmatig voorzorgsprincipe zijn opgescheept:

Wie het goede wil voor de aarde, en de verspilling en tomeloze groei van alles om zich heen beziet, kan toch zó inzien dat dit niet veel langer goed kan gaan? Daar heb je toch geen sluitend wetenschappelijk bewijs voor nodig?

Uitdaging
Deze naïeve angst en dit onwetenschappelijke schuldgevoel leiden tot een bereidheid om mee te gaan in de CO2-hype, onafhankelijk van de werkelijke feiten, de eruit resulterende maatregelen, en de onverantwoord hoge maatschappelijke kosten van klimaatbeleid. Dit uiteraard allemaal onder de paraplu van het voorzorgsbeginsel. Ik vermoed dat dit psychologische aspect de grote motor is achter het aanslaan van de CO2-boodschap, en dat het daarmee de grootse uitdaging vormt voor de sceptici!

Over Theo Wolters
Opgegroeid in de Brabantse bossen, en als 12-jarige wakker geschud door de olieramp met de Torrey Canyon in Het Kanaal in 1967, heeft de zorg voor het milieu hem nooit meer losgelaten. Na gymnasium beta en een studie Industrieel Ontwerpen aan de TU Delft in 1988 richtte hij met vrienden ontwerpbureau Fabrique op, waar hij sindsdien werkzaam is.

Sinds 1995 houdt hij zich bezig met de duurzaamheid en energie, onder andere in projecten met brandstofcellen, biomassavergassing en verbrandingsmotoren. Sinds 2005 is hij kritisch actief in het debat over de Waterstofeconomie, en sinds 2006 in het klimaatdebat.

Hij commentarieert in tijdschriften en blogs, en geeft graag lezingen over het verband tussen energie, CO2 en klimaat, onder de noemer “Kyoto en andere sprookjes”. Wolters is lid van O2 Nederland, Vereniging voor Milieuprofessionals, Nederlandse Geologische vereniging, de Energy Club, KIVI-Niria en Technet.

Afsluitend en contrasterend met Theo Wolters betoog nog een passage uit de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie VROM. Jeroen van der Sluijs betoogt dat het voorzorgsprincipe van toepassing is op het klimaatbeleid. Hij maakt een helder onderscheid met het preventieprincipe. Maar hij vergeet te wijzen op het dubbele risico van opwarming en afkoeling.

Eerst wil ik ingaan op de risicobenadering. Ik denk dat je een scherp onderscheid moet maken tussen het preventieprincipe en het voorzorgsprincipe. Het preventieprincipe is de benadering waarbij je vanuit de politiek een keus maakt wat een aanvaardbaar risico is van een bepaalde activiteit. Dat gebeurt in het externe veiligheidsbeleid; dit gebeurt ook op andere beleidsterreinen. Dan stel je een kwantitatieve norm voor bijvoorbeeld de kans dat een chemische fabriek mag exploderen of dat daarbij doden vallen. Die kans moet binnen 1 : 1 miljoen blijven. Daarvoor heb je allemaal mooie contouren en dergelijke. Vervolgens delegeer je aan de wetenschap om uit te rekenen hoeveel beleid er precies nodig is om aan die norm te voldoen. Dit is dus het preventieprincipe.

Dit veronderstelt wel dat dit becijferbaar is, dus dat je kunt berekenen hoeveel beleid nodig is om aan het gekwantificeerde doel voor een aanvaardbaar risico te voldoen. Daar er steeds meer problemen kwamen, waarbij dat niet berekend kon worden, omdat onzekerheden het niet toelieten dat je dat kwantificeerde, is het voorzorgsprincipe ontwikkeld. Bij het voorzorgsprincipe gelden er redenen voor zorg, die wel gegrond zijn in de wetenschap. Die redenen voor zorg zijn dat, als wij niet ingrijpen, er dan iets mis gaat. Dit is genoeg om handelen te rechtvaardigen om dat risico te beperken, ook al hebben wij nog geen volledig wetenschappelijk bewijs en ook al zijn daar kosten aan verbonden.

Daarbij horen begrippen, zoals flexibiliteit, voorkomen van onomkeerbaarheid en padafhankelijkheid, zodat je steeds kunt leren van nieuwe inzichten en je snel je beleid kunt aanpassen. Daar horen ook meer die robuustheid en de veerkrachtachtige benadering bij, die ik eerder heb proberen te schetsen.

Wat er mis gaat, is, als je een vraagstuk, zoals klimaatverandering die eigenlijk behoort tot het domein van het voorzorgsprincipe, gaat behandelen alsof het in het domein van het preventieprincipe zit. Als je daar dus een kwantitatief einddoel gaat stellen en vervolgens veronderstelt dat je kunt berekenen hoeveel beleid nodig is om daarbinnen te blijven, is dat in dat licht niet de goede weg. Je moet bij dit vraagstuk dus eigenlijk binnen het voorzorgsprincipe blijven. Het gaat dan om de vraag van rechtvaardiging voor beleidskeuzes in een context van aanhoudende onzekerheid en aanhoudende controverse.

Je ziet dat er in de samenleving heel verschillend gedacht wordt over de mate van beleidsmatig ingrijpen die gerechtvaardigd is bij een gegeven niveau van evidentie of de sterkte van wetenschappelijk bewijs. Over de twee extremen van dat spectrum zijn wij het wel eens. Als er dus vrijwel geen bewijs is, is vrijwel niemand voor vergaande maatregelen om iets te gaan doen. Als er extreem veel bewijs is, zijn wij het er ook wel over eens dat wij alles uit de kast moeten halen om een klimaatramp te voorkomen. Als wij echter ergens in het midden zitten en wij hebben een omstreden bewijs dat omgeven is met veel onzekerheid, zie je dat er in de samenleving de grootste discrepantie bestaat, althans de grootste diversiteit in opvattingen over de hoeveelheid ingrijpen die eigenlijk gerechtvaardigd is. Dat moet het domein zijn van het politieke debat: hoeveel ingrepen rechtvaardig je in een context van onzekerheid bij een bepaald niveau van evidentie? Aan IPCC is dan de rol om aan te geven hoe groot die evidentie is.

Ik noem in dit verband twee types in het spectrum die door Charles Weiss onderscheiden zijn. Aan de ene kant is er de milieuabsolutist die vindt dat vergaand beleid al gerechtvaardigd is, als er een beetje aanwijzing is. Aan de andere kant van het spectrum is er de wetenschappelijk absolutist die in zo’n situatie alleen verdergaand onderzoek gerechtvaardigd vindt. Die wil dus een veel hardere vorm van wetenschappelijk bewijs voordat naar zijn mening de overheid mag ingrijpen. Eigenlijk moet je de controverse uit elkaar trekken over de vraag hoeveel ingrijpen gerechtvaardigd is bij een gegeven niveau van evidentie en hoeveel verschil van mening er binnen de wetenschap is over het niveau van evidentie of over de sterkte van het wetenschappelijke bewijs. Het eerste betreft het domein van IPCC en het tweede is het domein van de politiek.

We zullen Van der Sluijs om een reactie vragen en spoedig komt Hajo met een blog over het door Van der Sluijs in de hoorzitting geïntroduceerde “amfibievoertuig”.