SWNM-Discussiestuk over ideologie onder Noordzeebeleid

Zoals ik al blogde werd ons Parlement voorgelogen -na Kamervragen van de PVV over het verband tussen fosfaat en visproductie- afgelopen juni . Dat gebeurde op basis van informatie die ELI-abmtenaren doorspeelden, vanuit het door Han Lindeboom geschreven Imares-rapport ‘Fosfaataddities om de visproductie te verhogen’.

Henk Bleker gaf toen- vertrouwend op zijn ambtenaren bij het Ministerie van ELI- dit antwoord, de eerste zin uit de samenvatting van Lindeboom’s Imaresproduct.

‘Er is geen wetenschappelijke basis voor het bemesten van de Noordzee ten behoeve van een verhoging van de productie van schol en tong.’

Het verschil tussen politieke wenselijkheid en wetenschappelijke geldigheid
Zo wordt Bleker door zijn ambtenaren dus voor aap gezet, maar toch bijna niemand die dat doorheeft. Nu heb ik de voor de beantwoording verantwoordelijke topambtenaar van ELI Henri Kool daar in een bijgesloten mail vragen over gesteld, omdat hij verantwoordelijk is voor de informatie die zijn ambtenaren Henk Bleker aanleveren bij Kamervragen. Zodat ons Parlement juist wordt geinformeerd.

Omdat Kool na een week nog niet antwoordt
…zet ik die vragen hier in het blog neer zodat het Nederlands publiek kan oordelen. Onder het motto ‘Rypke maakt vrienden bij ELI’. Han Lindeboom en ik hebben afgelopen vrijdag in een twee uur durend gesprek vastgesteld dat wij allebeide erg lief en aardig zijn: ik wist dat al. Maar het debat over Wad en Noordzee moet over controleerbare feiten gaan. Geachte Henk Bleker, leest u weer mee?

In opdracht van de SWNM schreef ik de Fosfaatwijzer 2012
Die kun je hier downloaden. Dit discussiestuk moet een debat openen over fosfaatherbenutting en de positieve kanten van eutrofiering in de Noordzeekustzone. In de Fosfaatwijzer zet ik de wetenschappelijke basis uiteen in de pierievjoetlitjetjur voor het Boddeke-Hagelplan voor fosfaattoevoeging om de visproductie te verhogen.


Visserijbioloog Dolf Boddeke en voormalig Rivo (nu Imares)-directeur Paul Hagel stellen al jaren een fosfaatexperiment voor in de Noordzeekustzone, om de visproductie te verhogen. Hun plan leunt op basale biologie.

Het is een understatement als ik zeg dat fosfaattoevoeging politiek gevoelig ligt.
Het toevoegen van fosfaat aan kustwater druist in tegen alle lopende Nederlandse Noordzeebeleid, dat leunt op de natuurlijkheidsideologie van de milieubeweging. Die ideologie beschreef ik in mijn essay ‘De Primitieve Verbeelding aan de Macht‘in Visserijnieuws.

En ja, er bestaan wetenschappelijke onzekerheden.
Want er is sinds de jaren ’80 wel meer veranderd op de Noordzee dan alleen het fosfaatgehalte. Maar dat is iets anders als ‘geen wetenschappelijke basis’, én juist de reden om met een experiment uitsluitsel te krijgen. Volgens mij moet je politieke populariteit en wetenschappelijke geldigheid van elkaar scheiden. Wat mij betreft is de Fosfaatwijzer dus een goed discussiestuk, dat de feiten op een rij zet: los van de vraag of je voor of tegen bent.

Mijn gemailde vragen aan Henri Kool
Omdat hier mijn eigen geschreven werk in het geding is, heb ik me in Kool vastgebeten. Het gaat hier om de feitelijk juiste informatievoorziening van ons parlement. Wat ze er verder mee doen, is mijn zaak niet: dat is politiek. Ik ben er alleen voor de keuring van uitspraken die uit naam van ecologie worden gedaan.

    Kamervraag

    De PVV vraagt naar het verband tussen fosfaat in het kustwater en de visstand.

    Antwoord dat uw departement aanleverde aan Bleker:
    ‘Er is geen wetenschappelijke basis voor het bemesten van de Noordzee ten behoeve van een verhoging van de productie van schol en tong.’

    Bovenstaande bewering van uw departement betreft de eerste zin van de samenvatting van de conclusie van Imares-rapport ‘Fosfaataddities om de visproductie te verhogen’, waarvan Han Lindeboom hoofdauteur was.

    Deze bewering is biologisch gezien feitelijk onwaar, ongeacht de politieke wenselijkheid van de door Boddeke en Hagel aangedragen casus. Behalve het peer reviewed werk van Boddeke en Hagel zoals gepresenteerd op de World Fisheries Congress, heeft de co-auteur Adriaan Rijnsdorp voor ICES in 2004 nog een bevestiging geleverd voor hun hypothese, wanneer hij schrijft:

    ‘The decrease i growth of plaice and sole is in agreement with the hypothesis of Boddeke and Hagel (…..), that the reduced input of nutrients into the coastal waters of the southeastern North Sea would result in a reductio in the productivity of the area. IT IS WELL ESTABLISHED that an increase in nutrients results in an increase in primary production (belangrijkste stap in Boddeke-Hagelplan RZ), AND THAT THERE IS AN EMPIRICAL RELATIONSHIP between primary production and fish production. (de kern van het Boddeke-Hagelplan)

    Ook recent nog hebben NIOO-ecologen voor het IJsselmeer vastgesteld dat afnemende fosfaatbemesting een negatieve invloed had op bepaalde vissoorten én vogels, dus hogere trofische niveaus in de keten, waarbij fosfaatgehalte de voedselkwaliteit van algen voor daphnia en copepoden negatief beinvloedt.

    Stellen dat er ‘geen wetenschappelijke basis is’, stemt dus niet overeen met de controleerbare feiten.
    Een feitelijk juistere omschrijving zou zijn: de relatie tussen primaire productie en visproductie ligt mógelijk gecompliceerder dan Boddeke en Hagel schetsen (wat juist de reden zou zijn volgens hen om dat experiment te doen). Maar uw departement/Han Lindeboom schrijft, én u geeft dat ook als antwoord in uw mail aan SWNM-medewerker Nieuwenhuizen: ‘er is géén wetenschappelijke basis’. Zie ook 3 bijgesloten referenties onder deze mail

  • Vraag: hebt ú deze beantwoording geaccordeerd, en zo ja: acht u de door uw departement aangedragen en door u herhaalde bewering nog steeds feitelijk juist en zo ja kunt u beargumenteren waarom boven aangedragen wetenschappelijke publicaties geen wetenschappelijke basis heten, op basis van feitelijke argumentatie (dus niet op politieke gronden/retorica van voorzorgprincipe)
  • Antwoord 2 zoals uw departement aan dhr Bleker leverde

    ‘Uit onderzoek in de Noordzee blijkt dat ondanks de afname in nutriëntconcentraties de fytoplankton biomassa niet is afgenomen.’

    Biomassa van algen en fytoplankton is geen noodzakelijke maat is voor primaire productiviteit, en voor weerlegging van het Boddeke Hagelplan dus geen relevant argument. Een eerlijk antwoord dat met metingen overeenstemt zou de halvering van primaire productiviteit in het Marsdiep hebben vermeld van 1200 mg Koolstof (C)/m2d naar 600 mg C van 1994 tot 2003.

    Hoewel lichttoevoer een rol kan spelen (die niet door NIOZ is gekwantificeerd), is ook in het IJsselmeer recent nog door het NIOO aangetoond dat voedselkwaliteit (fosfaatgehalte) de grazers van algen en plankton (de genoemde biomassa) negatief beinvloedt en zelfs hun reproductie remt, terwijl de algenbiomassa relatief minder snel daalde omdat deze ook bij lagere fosfaatgehaltes blijven groeien dan .

    Het zijn deze grazers (copepoden ea) die van belang zijn voor visproductie. Ook Boddeke en Hagel geven in hun plan aan dat niet biomassa van algen maar primaire productie en doorvertaling van die productie naar hogere trofische niveaus van belang is.

  • Vraag: Kunt u uitleggen waarom uw departement bovenstaand biomassa-argument relevant achtte voor de beantwoording van de Kamervragen van de PVV over het verband tussen fosfaat en visproductie, terwijl algenbiomassa voor visproductie niet relevant is/hoeft te zijn omdat fytoplankton-biomassa en primaire productie twee verschillende zaken (kunnen) zijn, zeker wanneer begrazing door copepoden de stijgende primaire productie optimaal benut. Dit lijkt zo een argument om de discussie af te leiden

Wat de SWNM voorstelt, staat kilometers verwijderd van de richting die Henri Kool zijn beleidstrein opdendert, eindbestemming onbekend met tussenstation Greenpeace en Stichting de Noordzee. Ik deel de mening van Han Lindeboom dat je dit plan in zijn grootschalige vorm er politiek nooit door krijgt. Zo reeel moet je zijn, deze fosfaatwijzer is de roos die Kool van zijn schouders klopt. Maar zegt dat iets over Boddeke en Hagel, of over het lopende beleid? Wat mij betreft is dat de ongemakkelijkste vraag die de Fosfaatwijzer opwerpt.