Door scholeksters geplunderde kokkelbank: ook dieren veroorzaken enorme bodemberoering


In 2004 verdween door politiek handjeklap de mechanische kokkelvisserij van het Wad. Kosten uitkoop 130 miljoen euro Waddengasgeld. In ons nieuwe bodemberoeringsdossier is nu van belang: welke argumenten werden er tegen de kokkelvissers aangevoerd van ‘wetenschappelijke´ zijde?

Eén argument was ‘het slibgehalte’ van de Wadbodem, het gehalte aan zandkorreltjes kleiner dan 16 miljoenste meter. Dat is gelijk aan een kwart van een mensenhaar. Uiteraard was een Wadplaat na bezoek van een mechanisch kokkelschip veranderd van aanblik. Een kokkelschip spoot met waterstraal de bovenlaag los, om de losgeweekte kokkels op te zuigen. De hypothese was dat een bodemeffect van kokkelvisserij vooral aan fijne slibdeeltjes zichtbaar moest zijn op lange termijn. En effect op lange termijn mocht niet in dit natuurgebied.

De vraag was hoe lang dat effect van bodemberoering meetbaar zou zijn.
De auteurs van RIZA-rapport ‘Bodemgesteldheid en Mechanische Kokkelvisserij’ mikken op ´slibgehalte´als maat voor impact van kokkelvisserij. Een ecoloog (wiens naam ik niet mag noemen omdat ik dan volgens mijn critici ´op de persoon speel´) verzamelde op 3 Groningse Wadgedeeltes data van ´slibgehalte´ van 1992 tot 2000.

Onze mystery guest (zo dan?) turfde ook wáár en wanneer in proefvlakken wel en niet werd gevist. Bevissing vond plaats binnen de proefvlakken tussen 1992 en 1995 en nog een keer in 1999. Ook 20 jaar vóórdat de mystery guest begon met turven werd al mechanisch op kokkels gevist. Maar toen waren er nog geen dierecologen gepromoveerd die hier aanstoot aan namen/ het gingen turven.

Dan nog: Binnen de meettijd van 8 jaar vonden ze géén effect.

  • (Deze berekening komt niet van de ecoloog wiens naam ik niet zal noemen maar van de rapportauteurs.
  • )

    Een chi-kwadraat-toets toont dat de afname in het slibgehalte na bevissing nauwelijks afwijkt van toeval (Χ2 = 3.64, df=1, p < 0.10).

    Die conclusie kon niet de bedoeling zijn. En dus:

    Het is zuiverder om deze vergelijking te beperken tot de drie jaar toen ook daadwerkelijk bevissing heeft plaatsgevonden. In dat geval staat 6x een toename tegen 2x een afname bij bevissing tegen 1x een afname en 6x een toename bij geen bevissing

    De kans dat dit verschil op toeval berust is zeer klein (Χ2 = 5.53, df=1, p < 0.02). Conclusie: de kokkelvisserij heeft op een termijn van een half jaar een duidelijke afname van het slibgehalte veroorzaakt.

    Volgens mij is dat helemaal niet ´zuiverder´.
    Ook in onbeviste delen kun je na een half jaar een afname vinden van slibgehalte. En de kans dat je tegelijk door zware stormperiodes en natuurlijke factoren in onbeviste delen een veranderd slibgehalte krijgt, verkleint door je monsterperiode te verkleinen.

    Terwijl je de bevissingsfrequentie – één jaar 1999 uitgezonderd- nagenoeg gelijkhoudt ten opzichte van je eerste berekening. En je uitkomst in de proef wordt bepaald door de telverhouding van slibgehalte in bevist/onbevist. De kans op afname in slibgehalte in bevist gebied neemt dus tóe door je monsterperiode te verkleinen, door een statistisch effect. En niet beslist door het bevissingseffect. We zijn gekke Gerrit niet.

      De kans dat de auteurs tot deze conclusie komen berust dan ook niet op toeval.
      Dit krijg je als Groningse biologen van de Partij voor de… pardon, vakgroep Dierecologie voor bodemkundige gaan spelen.

    Dé conclusie was natuurlijk dat het effect van mechanische kokkelvisserij op slibgehaltes in deze proef verwaarloosbaar was ten opzichte van natuurlijke factoren op het dynamische Wad. De frequentie van bevissing over 8 jaar toont, dat mechanische kokkelvisserij zelden lang invloed kón hebben omdat ze jarenlang niet meer op één plaats terugkomen. En al vlot hebben weer en wind alle sporen uitgewist.