Complexiteit is volgens Jagers ook een weg van de natuur om entropie te vergroten (hoogwaardige in laagwaardiger energie)

Het door mierenbioloog EO Wilson in 1989 bedachte begrip ‘Biodiversiteit’ bewijst al zijn nut als banenmotor voor bureaucraten. We hebben een ‘taskforce Biodiversiteit’ van de overheid. Er is een IPCC voor biodiversiteit opgericht, het IPBES- gedirigeerd vanuit het Duitse milieuministerie.

De Soortenstorm als analogie voor ‘beeldenstorm’
Net nu dit biodiversitijdverdrijf op volle toeren draait, verschijnt via KNNV uitgeverij ‘De Soortenstorm’ van ecoloog Gerard Jagers op Akkerhuis, in het Engels verschenen als ‘de Pursuit of Complexity. Een gedachtentechnisch kwalitatief ‘onderzoek’-gefinancierd door het Ministerie van EL&I- ‘over het ‘nut van biodiversiteit in evolutionair perspectief’.

Daarover kunnen we kort zijn: dat nut bestaat niet.
‘Nut’ is een menselijk begrip en bestaat alleen voor mensen. Wanneer je darwiniaans redeneert is de natuur en evolutie een geestloos en richtingloos stochastisch proces. Wat is het nut van 1300 soorten muskieten, vraagt ecoloog John Kricher zich al af in ‘The Balance of nature, ecology’s enduring myth’. Dus waarom deze inspanning? Geeft Jagers nieuwe inzichten of vooral een herformulering in andere termen van zaken als complexiteit, een herformulering die vooral op leken indruk maakt?

    Laten we meteen in Boerensloteradeels de moraal verklappen van het verhaal van Jagers, die je al na bladzijde 1 voelt aankomen: Een grotere variatie in soorten dient als (niet lineair) opstapje voor meer complexiteit. Zo onderschrijft Jagers oppervlakkig gezien het ‘nut’van variatie/diversiteit. Alleen blijft van dit sofisme weinig over wanneer je verder kijkt en denkt.

Wie niet van lezen houdt, kan nu naar de volgende blog, want ik waarschuw dat dit niet voor iedereen toegankelijk is en dat dit niet beslist aan mij ligt. Voor de volhouders:

Juist creatieve destructie leidde tot complexiteit
Met zijn conclusie beantwoordt Jagers natuurlijk niet de ‘nut-vraag’ voor het ‘nu’van ‘zoveel mogelijk biodiversiteit’ : Want wat is het nut van meer complexiteitscreatie door evolutie, dan er nú al is? Verliest de menselijke maatschappij complexiteit wanneer een soortje of 100 uitsterft zoals afgelopen eeuw? Ook is zijn stelling in paleo-ecologisch opzicht discutabel. De meest complexe levensvorm – de mens, kwam pas op het toneel na 5 massa-extincties zoals gedefinieerd door Sepkoski: het huidige restant is slechts 1 procent van wat ooit leefde. Wanneer we als Jagers redeneren, zou de complexiteit zónder die massa-extincties exponentieel groter zijn geweest. Terwijl de zoogdieren juist dankzij het verdwijnen van de dino’s de ruimte kregen. Er is ook zoiets als creatieve destructie in de natuur.

    Wat wel aardig is aan het betoog van Jagers: hij ontbiologiseert de evolutie. Via het ontbiologiseren van evolutie wordt Jagers zijn verhaal minder ‘biologisch’maar wel meer logisch.

Alles is overal maar het milieu selecteert
Evolutie via natuurlijke selectie is in de natuur als de zwaartekracht: ook als je er niet in ‘gelooft’vindt het gewoon plaats, tenzij het niet plaatsvindt. Alles is overal, maar milieu selecteert is de wet van Baas Becking. Neem mutatie, variatie en (milieu)selectie et voila: verandering volgt naar méér variatie: of juist minder als het milieu die variatie niet toestaat. Alles is milieu, alles in het milieu is onder invloed ván het milieu: ook de niet levende wereld.

In de natuur zien wij een toename van complexiteit.
Bij mijn weten is die toename van complexiteit niet natuurkundig verklaard via natuurlijke selectie: biologen gaan er slechts vanuit dát natuurlijke selectie tegen alle wetten van thermodynamica in complexere levensvormen ‘creeert’. En niets in de biologie snijdt hout, behalve in het licht van evolutie: soorten veranderen en zijn via verandering aan elkaar verwant.

Daarnaast lijkt het logisch dat het ontstaan van meer variatie op zichzelf een milieuinvloed krijgt: die milieuinvloed selecteert dan óók weer. Neem het ontstaan van chlorofyl, plantaardige organismen die de atmosfeer veranderden: een opstapje voor organisatievormen die zich in dat milieu kunnen handhaven. Of neem de mens: hij creeert nieuwe habitats als de stad waarin andere levensvormen een niche vinden.

Cirkelredenering als enige verklaring van biologen voor toename complexiteit
Omdát we door de tijd heen steeds complexere levensvormen zien verschijnen, moet meer complexiteit het gevolg van evolutie zijn volgens biologen: een cirkelredenering. Meer dan die cirkelredenering- voortkomend uit de afwezigheid van een betere verklaring hebben biologen niet voor handen. Of het moeten Lynn Margulis-achtige verklaringen zijn van symbiose. De theorie van de ‘samenwerkende natuur’was al populair bij anarchisten rond 1900, als reactie op de competitiegerichte benadering van darwinistische evolutie door Huxley (‘nature red in tooth and claw’).

menselijke creaties - de technosfeer zijn gewoon verlengstukken van de biosfeer

Het problematische soortbegrip

Vervolgens stuit Jagers al snel op het problematische ‘soort’-begrip. De tekstboekjes en de meeste biologen gebruiken nog steeds de definitie van Ernst Mayr. Voortplanting met vruchtbare nakomelingen: een begrip dat alleen opgaat voor geslachtelijke voortplanting. De meeste ‘soorten’op aarde vermenigvuldigen zich ongeslachtelijk en garnalen zijn tweeslachtig. Niets zo rekbaar als het begrip ‘soort’dat niet houdbaar is. Vanuit evolutionair perspectief moet je automatisch het klassieke ‘soort’begrip op morfologische kenmerken bij het vuil zetten: verwantschap bepaal je op evolutionaire afstand, niet op uiterlijke gelijkenis. Via convergente evolutie ontstonden de gieren van de Nieuwe Wereld uit ooievaarachtigen. Ze heten afstammelingen uit de orde van havikachtigen, daar zijn ze bij ingedeeld op morfologische overeenkomsten: maar dat zijn het niet.

    Binnen beleid als de Convention on Biological Diversity wordt álle variatie die ooit kan ontstaan of onststond meegerekend: dus ook op genetisch niveau. Maar het ‘nut’van een door mensen getypeerd begrip – dat door de tijd veranderlijk is- kun je niet geven.

Dus hoe lost Jagers dat soortprobleem op?
Door het begrip soort te ontbiologiseren en het ‘operator’ te noemen. Wat wij in Boerensloteradeel organisatievorm noemen. Toename van complexiteit hernoemt Jagers tot ‘innemen van vrijheidsgraden’: een begrip uit robotica voor ‘bewegingsvrijheid/mogelijkheden’en de differentiaalrekening. We zien overal- zoals reeds opgemerkt- een toename van entropie: levensvormen zijn operatoren die in zichzelf complex kunnen worden (en dus tegen de klippen op meer ‘orde’handhaven), maar dragen netto bij aan meer entropie in het totale systeem.

Jagers noemt het zijn ‘operatortheorie’.
Zo lost Jagers met wat sofisme de complexiteitsparadox op: de toename van entropie verloopt ‘vlotter’ bij meer complexiteit van organisatievormen. Er zijn simpelweg steeds meer ‘operatoren’, die elk een ‘niche’innemen om geconcentreerde energie in laagwaardiger rommel om te zetten: ook andere ‘operatoren’gaan dienen als selecterend milieu, een opstapje voor complexere vormen- in Jageriaans sofisme nemen die ‘operatoren’een ‘hogere vrijheidsgraad’ (= complexiteit/handelingsbekwaamheid) in. Die term vrijheidsgraad zien we ook in de robotica terug, waar robots met meer bewegingsmogelijkheden een ‘hogere vrijheidsgraad’hebben.

Natuurlijke selectie: ook in de technosfeer
Mutatie, Variatie en selectie vindt overal plaats en altijd, ook bij de zaken die de meest complexe levensvorm- de mens- voortbrengt: wat Hans Achterhuis de ’technosfeer’noemde. Of evolutie vindt altijd en overal plaats, of het bestaat niet. Er is geen tussenweg. Dus de producten van de moderne mens zijn ook producten van biologische evolutie. Waarom wel een beverdam ‘biologisch noemen’maar de OOsterscheldedam niet, behalve dat een beverdam veel knulliger in elkaar zit. Of is ‘knulligheid’een definierend criterium voor biosfeer?

De ‘technosfeer’ is dus gewoon een verlengstuk van de biosfeer.
Die is ook aan mutatie, variatie en selectie onderhevig, en creeert ook nieuwe organisatievormen die meer geconcentreerde energie (zoals fossiele energie) naar laagwaardige vormen omzet. De mens als ‘milieu’selecteert steeds sneller steeds complexere vormen: zie de ontwikkeling van geheugencapaciteit bij computers die exponentieel verloopt.

Onze inventiviteit en vlijt geeft evolutie zo nóg meer mogelijkheden om steeds sneller complexiteit te creeren. Onze Hajo heeft vergelijkbare standpunten al vaker hier geventileerd. Wie Eric D. Chaisson zijn ‘Cosmic Evolution’ 10 jaar geleden las, moet bij Jagers op blz 118 concluderen: dit was het alweer, meer komt er niet, dit zag je al bij bladzijde 1 aankomen.

Waarmee ik niet beweer dat ‘De Soortenstorm’slecht is, of voor niets verscheen.
Het is goed wanneer met name biologen eens vaker nadenken over kernbegrippen die zij als zekerheden koesteren: zie de overtrokken reactie op Bas Haring zijn boek ‘Plastic Panda’s. Voor de leek – die weinig tot niet nadacht over de argumentatieve basis van theoretische concepten- biedt de Soortenstorm stimulerende gedachten, al bestaat de innovativiteit vooral uit herformuleringen van bestaande gedachten.

Distantieren van biodiversikletskoek
Wat gezond is aan het boekje van Jagers: hij distantieert zich van de biodiversiteitsmythologie die organen als de UNEP en Millennium Ecosystem Assessment in de markt zetten als bureuacratische zingeving: mensen als Matt Wallpole van de UNEP keren de relatie armoede en ‘biodiversiteit’om: er zou meer armoede zijn in Afrika omdát de biodiversiteit zo achteruitholt. Dergelijke beweringen vloeken met alle economische inzichten van de laatste 3 eeuwen, maar zijn gemeengoed binnen biobureaucratenland. Ook het IPBES zal er vol mee zitten.

Soortenstorm is titel in tegenspraak met inhoud
De pretentie van het boekje is alleen in tegenspraak met zichzelf: een boekje dat het soortbegrip overboord moet gooien op basis van evolutionaire criteria ‘de soortenstorm’noemen, verwijzend naar de Beeldenstorm, waarin het ‘verlies van soorten’per definitie als probleem geldt: het huidige opgeblazen probleem van 100 soorten die afgelopen eeuw verdwenen op een totaal van 1,6 miljoen door de wetenschap beschreven soorten. Iemand die toegeeft dat een soort er niet toe doet, moet consequent zijn en erkennen dat soortenverlies er niet toe kán doen: en dat het ‘probleem’dus niet bestaat in evolutionair perspectief.

Zzzzzz, intrinsieke waardezzzzzzzzz….
Iedereen die nu over de ‘biodiversiteitscrisis’ spreekt, beroept zich meestal op een intrinsieke waarde van een ‘soort’die je op basis van Jagers zijn analyse bij het grof vuil moet zetten. Het is daarnaast onwaarschijnlijk dat bij 1299 soorten muskieten statistisch significant minder kans op complexiteit is dan bij 1300: want nuchter bekeken praat Jagers toch over kansberekening, de kans op complexiteit neemt toe bij meer complexiteit: waarbij Jagers een exponentieel verband postuleert tussen variatie en complexiteit.

Eigenlijk ontgaat de zin van Jagers zijn sofisme me volkomen, behalve dan dat het een aardige poging is om het debat op te frissen.

Nut van biodiversiteit: banenmotor voor bureaucratie
De koppeling van Jagers aan het door beleidsmakers ervaren probleem van ‘de biodiversiteitscrisis’ komt over als een krampachtige poging om een wanhopige beleidsvraag (nut van biodiversiteitsbeleid is evolutionair onzin, verzin alsjeblief toch iets) aan je eigen denken te koppelen. Waarbij de nieuwigheid vooral zit in de academische herformulering van enkele vanzelfsprekendheden die anderen (buiten de biologie) al decennia eerder uitdachten. Ik bleef dus met een kater achter. Gelukkig kostte het lezen maar 2 uurtjes. En een pluspunt is dat we zo weer één boekje rijker zijn over biodiversiteit dat niet moralistisch is. In Nederland staat de teller samen met Haring dan nu op 2.

Voor de rest zullen we vanuit de Taskforce Biodiversiteit, het IPBES en vele andere UNEP-kanalen op moralistisch gejammer getrakteerd blijven, onderbouwd met biologische onwaarschijnlijkheden en slordig denken.

Er is dus maar één nut voor biodiversiteit dat reeds bewezen is: het is een banenmotor voor het overschot aan academici dat als last op de Westerse productieve sector parasiteert. Als er één uitvloeisel van een steeds complexere technische maatschappij is, met hoger opleidingsniveau dan is het wel dat de complexiteit van profiteurschap exponentieel toeneemt, evenals de entropie aan rapporten.