Gisteren kreeg ik de met vertraging opgestelde antwoorden van Maxime Verhagen op kamervragen van René Leegte over het “rendement” van windmolens. Aanleiding voor de kamervragen waren een eerdere publicatie op climategate van Kees le Pair. We berichtten hier al dat Verhagen uitstel had gevraagd of genomen bij de beantwoording. Nu kun je hierrr zijn antwoorden downloaden en lezen. En kun je meteen door met een toch wel vlammend antwoord van Le Pair.

Lees het allemaal integraal maar ik wil hier toch wel even beginnen met waarmee Le Pair eindigt:

Denemarken heeft relatief veel meer windmolens dan wij. Er is daar ook een instelling vergelijkbaar met onze Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, CEPOS. Die concludeerde onlangs: “Het feit dat het windkracht systeem, dat zo kostbaar aan de consument is opgedrongen, de simpele doelstellingen, waarvoor het is gebouwd, niet haalt en niet kan halen, zou de energiewereld op alle niveaus moeten waarschuwen voor de aanzienlijke kloof tussen ambitie en realiteit.” (Vert. ClP).

Say no more! En nu maar lezen:

NUT WINDMOLENS BLIJFT IN HET DUISTER

Minister Verhagen stak zijn hoofd in het zand bij zijn antwoord op de Kamervragen van de heer Leegte op 2 november. Het ging over windmolens. Hoe nuttig zijn die? En moet daar niet eens een goed onderzoek naar worden gedaan? De Minister echode evenals zijn voorgan­ gers braaf de litanie van de windlobby en herhaalde uitkomsten van berekeningen van TenneT aan de hand van een model dat niet deugt voor de vragen waar het bij elektriciteit uit wind om gaat.

Wind waait niet constant waardoor windmolens niet produceren naar gelang er vraag naar elektriciteit is. Dat moet worden gecompenseerd door fossiel gestookte eenheden, die als gevolg voortdurend moeten op­ en afregelen. Daardoor werken ze minder efficiënt; het brandstofverbruik neemt toe. De vraag is dus hoeveel blijft er over van de brandstof besparing door de wind?

Voorstanders van windmolens beweerden dat elk kilowattuur windstroom evenveel fossiel gemaakte stroom verving – “één op één” – en dus de daarvoor benodigde brandstof uitspaart. Mijn Nederlandse collega’s en ik en mede­onderzoekers verspreid over vele landen kwamen tot geheel andere uitkomsten, nl. veel minder besparing tot helemaal niets, of zelfs verhoogd brandstofverbuik (!).

Hoe kunnen onderzoekers tot zulke verschillende uitkomsten komen? Het komt doordat de gegevens waarover men zou moeten beschikken er gewoon niet zijn. Onderzoekers moeten zich dus behelpen met wat wel bekend is en dan met modelberekeningen hun antwoorden verkrijgen. Zulke uitkomsten kunnen ver van de realiteit af staan.

Het is bekend dat fossielgestookte generatoren een rendement (stroomopbrengst gedeeld door toegevoerde brandstofwamte) hebben dat afhangt van het vermogen. Die rendementen zijn bekend. Zij zijn gemeten door een generator een tijd lang op constant vermogen te laten werken en het daarbij behorende brandstofverbruik te meten. Door dat voor een aantal vermogensniveaus te doen, wordt een rendementscurve verkregen. Die curve verloopt langzaam in de buurt van het vermogen waarvoor de machine is ontworpen en steil bij een veel lagere productie.

Het antwoord van de Minister en hij verwees daarbij naar soortgelijke antwoorden van zijn voorgangers, luide dat de rendementen niet meer dan 2 – 3% lager worden als gevolg van de windvariaties. Mevrouw Van der Hoeven zei destijds dat op die manier de besparing die de wind oplevert wellicht 10% lager kon zijn dan op grond van de één op één schatting was berekend.

De ministeriële berekeningen bevatten tenminste drie fouten:

  1. Gekeken wordt naar het vlakke traject van de rendementscurven, terwijl uit CBS­cijfers over de laatste 12 jaar duidelijk is, dat gemiddeld ver van dit optimale niveau wordt geproduceerd. In het steile deel van de curven zijn de verschilpercentages veel groter.
  2. De rendementscurven zijn niet maatgevend tijdens het proces van op en afregelen en draaien zonder vermogen. Juist hierover ontbreken de gegevens.
  3. Er is niet gekeken naar de energie­investering in bouw, installatie, bekabeling en netadaptatie van de windmolens. Ook over die cijfers bestaat grote onenigheid tussen onderzoekers. De molenvoorstanders menen dat molens in een half jaar die energie hebben terugverdiend, tegenstanders komen op 2,8 (Australië) of 3 (Nederland) jaar.

Nederland investeert voor miljarden Euro’s in windparken. Bij zulke reuze bedragen en lettend op de verschillen in de opbrengst schattingen was de vraag van de heer Leegte om een grondig onafhankelijk onderzoek bijzonder verstandig. Het is dwingend rationeel om voor men miljarden uitgeeft eerst voor enkele miljoenen onderzoek te doen ten einde er achter te komen of dat geld wel nuttig besteed is? Dat de mensen en bedrijven die aan windstroom verdienen dat liever niet hebben, is te begrijpen, al zegt het wel iets over het vertrouwen in hun eigen berekeningen. Maar een Minister die zo’n onderzoek afwijst, die steekt zijn hoofd in het zand. En het stroom­ en belasting betalende volk is de pineut.

Denemarken heeft relatief veel meer windmolens dan wij. Er is daar ook een instelling vergelijkbaar met onze Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, CEPOS. Die concludeerde onlangs: “Het feit dat het windkracht systeem, dat zo kostbaar aan de consument is opgedrongen, de simpele doelstellingen, waarvoor het is gebouwd, niet haalt en niet kan halen, zou de energiewereld op alle niveaus moeten waarschuwen voor de aanzienlijke kloof tussen ambitie en realiteit.” (Vert. ClP).

C. (Kees) le Pair
Nieuwegein, 2012 11 05