Blijft de mens als enige soort op aarde over?

Laten we het nieuwe jaar positief beginnen. Momenteel vindt het ‘zesde massa-uitsterven’ plaats, een ramp van ongekende omvang waarbij volgens IUCN 20.000 soorten risico lopen uit te sterven.

We zijn verloren. Het IPBES, een IPCC voor biodiversiteit gaat zorgen dat deze mondiale ramp bekender wordt. Als voorbereiding op een Europabreed in te voeren ‘biodiversiteitsbelasting’ te innen door bankier Pavan Sukhdev: als rechtvaardige straf voor consumptie door burgers die nog niet ten goede kwam aan het bankierswezen en de overheid.

1000 maal de achtergrondsnelheid!!!!!
Eén zinsnede zult u dit jaar vaker tegenkomen in Dagblad Trouw of zo’n ‘kwaliteitskrant’ die ‘het probleem’ samen met de milieubeweging agendeert.

Soorten sterven met een snelheid uit die ‘duizend maal groter is dan de achtergrondsnelheid’van uitsterven in de geologische geschiedenis.

Biologie op een bierviltje
Waar halen ze die claim vandaan vraag je dan, als je niet gezagsgetrouw alles uit officiële kanalen overneemt?

    Even zoeken naar de bron van deze 1000 keer uitvergrote ellende op aarde leidt ons naar:
    a. de theorie van eilandbiogeografie (eilandtheorie) van Mac Arthur en Wilson uit 1967.
    b. die achtergrondsnelheid, daarvoor moeten we zijn bij Raup en Sepkoski in 1984.

Biologie op een bierviltje: Er zijn minder dan 1000 soorten uitgestorven verklaard.
Die factor duizend blijkt dan een hoog ‘biologie op een bierviltje’-gehalte te hebben. Ik kom anno 2013 op 0,63 slak per jaar, 0,27 vogel per jaar, 0,21 bloemplanten per jaar, 0,15 zoogdier per jaar en 0,13 vis per jaar. Sinds het jaar 1500. Slakken sterven het snelste uit (327 sinds 1500), als ik even biologie op een bierviltje bedrijf met getallen van IUCN van 2012. Dus hoe komen we op een fáctor 1000?

We beginnen bij de achtergrondsnelheid van uitsterven.
Die achtergrondsnelheid bepaalden Raup en Sepkoski via minutieus uitpluizen van alle studies over fossiele vondsten. Zo vonden ze in de geologische geschiedenis 5 periodes van massa-extinctie, zoals aan het einde van het Krijt: toen werden alle dino’s weggevaagd. Dat zijn de uitschieters, maar soorten sterven altijd wel ergens eens uit.

Vandaar dat Raup en Sepkoski met een ‘achtergrondsnelheid’kwamen- een soort jaargemiddelde over de geologische tijd- van ongeveer 1 uitgestorven soort per jaar. Onthou die één soort per jaar, dat is de makkelijkste helft van dit blog.

Eilandtheorie ‘verklaarde’relatie tussen oppervlakte en soortenaantal
Dan nu een stukje theorie, waarna we kunnen concluderen: die 1000 maal is geen biologisch gegeven maar slag in de lucht, en meer indicatie voor veranderd landgebruik door mensen. De luie lezer kan hier ophouden. De volhouders kunnen door.

Laten we de eilandtheorie behandelen, waaruit de hoge uitsterfprojecties volgen (‘extinction risk’) De eilandtheorie probeerde na experimenten te verklaren waarom op grote eilanden – per oppervlakte-eenheid- méér soorten leefden dan op kleine eilanden. Een geïsoleerd bos zou je ook als eiland kunnen opvatten, en dat maakte de theorie zo aantrekkelijk voor natuurbeschermers.

Wilson roeide insecten uit met methylbromide
Er zou een oppervlakte-afhankelijke vaste waarde bestaan- een Species Area Relationship (SAR)- voor soortenaantallen. Zo stelden Mac Arthur en Wilson, na een biologenexperiment dat in de onbekommerde jaren zestig nog kon: ze roeiden de volledige insectenpopulatie uit op eilandjes van verschillend oppervlak voor de kust van Florida, met methylbromide. En gingen steeds terug om te tellen: hoe veel soorten keren weer terug. In ieder nieuw gevormd gebied, of verkleind gebied stelt zich – zo was hun aanname- een evenwicht in van nieuwkomende en uitstervende soorten.

Minder soorten mogelijk op klein oppervlak
Zo kom je op een eiland, of in een regenwoud van bijvoorbeeld 1000 vierkante kilometer uit op een soortenaantal dat door de eeuwen rond een vaste waarde schommelt. Kap je daarvan 500 vierkante kilometer, dan zouden zich- dankzij een vaste SAR- mínder soorten kunnen handhaven: er sterven dus soorten uit, ookal heb je globaal nog het zelfde maar kleinere bos.

    Die aanname is niet gek: biologen als John Terbogh hebben dat proces gevolgd op Barro Colorado– een eilandje dat ontstond bij de constructie van het Panamakanaal uit een groot stuk regenwoud. Grote predatoren verdwijnen, en doordat deze verdwijnen krijg je ook cascade-effecten. Bepaalde grazers gaan domineren, een monotonisering zet in. Dat er dus een relatie is tussen gebiedsgrootte en de hoeveelheid soorten die DAAR IN DAT GEBIED voorkomen lijkt plausibel. Bij fragmentering kan ook predatierisico toenemen.

The Living Dead
Uit de SAR volgt ook de veel gehoorde typering ‘levende doden’. Is een gebied plots verkleind, dan zijn er naar verhouding méér soorten dan het gebied qua oppervlak kan hebben. Die beestjes leven er dus nog wel, maar zijn ten dode opgeschreven of ‘kwetsbaar voor uitsterven’: als die vaste SAR werkelijk klopt.

Het is deze relatie- die SAR- waaruit de hoge projecties komen van uitsterfcijfers, ook bij klimaatprojecties voor soorten. Maar die SAR is een theoretische waarde, niet een natuurkundige grootheid die vaststaat en altijd opgaat. Uiteindelijk leeft een diersoort niet van oppervlakte maar van voedsel.

Biologie op een bierviltje: vermenigvuldig oppervlaktevermindering en SAR met aantal soorten
Toch is het wel deze ‘biologie op een bierviltje’-techniek die tot de waarde 1000 leidt. We zien dat –volgens mij- voor het eerst in het boek ‘Biodiversity’uit 1988, met EO Wilson als editor. Deze biobloemlezing volgde uit het National Forum on Biodiversity in september 1986, waarvoor Walter Rosen de term ‘Biodiversiteit’bedacht (mea culpa, ik schreef eerder Wilson). Auteur Norman Myers komt hier met uitsterfcijfers van ‘1500 maal de achtergrondsnelheid’ voor drie gebieden, Wilson kwam zelfs met 10.000 soorten per jaar voor alle tropisch bos in 1987.

Hij komt hiertoe door aan te nemen, dat wanneer 90 procent van een regenwoud verdwijnt (waarin álle soorten nog leven, Myers neemt een waarde van 600.000), 50 procent van de soorten overblijft in de laatste 10 procent. (Dat is het nieuwe evenwicht, de SAR) Myers rekent alle ‘oorspronkelijke’gebiedsverlies 1950 tot 1985 van twee gebieden: het kustwoud van Brazilie, oerwoud in Madagascar.

50.000 gedeeld door 35 jaar = 1428 is bijna 1500
Dat verlies aan oppervlak A leidt tot een ongunstiger SAR, de theoretische hoeveelheid soorten die het nieuwe gebied kan hebben. Volgens Myers zijn er dan bij gegeven oppervlakteverlies 50.000 soorten verdwenen in 35 jaar tijd. 50.000 gedeeld door 35 is dan 1428,25 soorten per jaar, en als je dat afrondt naar boven kom je op 1500. Zo werkt biologie op een bierviltje. Ook als de soorten er nog zijn, mogen we aannemen dat ze er straks niet meer zijn volgens Myers.

Paardenbloem, bloeiend in onwetendheid over de eilandtheorie

    In werkelijkheid

  • -weet niemand hoeveel soorten er precies waren: als je véél te veel soorten aanwezig schat vóór gebiedsverlies kom je ook op astronomische uitsterfcijfers.
  • -zijn de meeste soorten er nog, alleen wel teruggetrokken in soms kleine reservaatjes en kwetsbaar voor uitsterven (Madagascar)
  • -gaan de berekeningen ervan uit dat soorten verdwijnen die uniek zijn voor het verdwenen gebied

Niet ieder stuk woud heeft unieke beestjes
Dat laatste – aannemen dat overal unieke soorten verdwijnen- is bezwaarlijk. Als je één stuk regenwoud kapt, betekent dat niet dat daar soorten voorkomen die nergens anders voorkomen (zogenaamde endemen). Dat is een typische eiland-aanname. Endemen ontstaan op eilanden en eilandsituaties, de Mauritius torenvalk bijvoorbeeld, of de Galapagosbuizerd. Of bij ons, de rosse woelmuis, een erfenis van de laatste ijstijd die bouwprojecten stillegt. Kortom, wie teveel vertrouwt op theorie en projecties verliest de werkelijkheid uit het oog. De kracht van herhaling doet dan de rest: ‘1000 maal hogere uitsterfsn’….het klinkt wel spectaculair, en de mensen die dit roepen bedoelen het vast goed.

Eilandtheorie niet langer geldig
Recent verscheen ‘The theory of Island Biogeography Revisited’, waar ecoloog Ilka Hanski de theorie van Mc Arthur en Wilson ‘niet langer geldig noemt, maar wel een bron van stimulerende discussie.’ Dat is beleefde ecologentaal voor ‘het was onzin, maar heeft ons wel mooi beziggehouden’.

Veel experimenten falsificeerden belangrijke aannames van oppervlakte-afhankelijke extinctie. Die relatie tussen oppervlakte en soortenaantal, die is ook weer niet zo hard als de beestjes zelf: afwisseling in een gebied, en voedsel zijn belangrijker. Beestjes zijn vaker leefgebied kwijt geraakt, om dan vanuit een klein gebiedje de zaak weer te koloniseren. Maar als denkmodel heeft de theorie wel veel opgeleverd.

Zo gaat dat in de wetenschap: theorieen komen en gaan. Ook met de eilandtheorie, die overigens de theoretische basis vormt achter de Ecologische Verbindingszones. Toch komt er straks wel een biodiversiteitsbelasting. Dat zal andere redenen hebben dan natuurbescherming.

Hoeveel soorten zijn er nu uitgestorven? 0,63 slak per jaar
? Minder dan duizend bij wetenschap bekende soorten uitgestorven sinds 1500, zo blijkt uit cijfers van IUCN. Waarvan de grootste groep dodo’s 327 bestaat uit slakjes: dat is 0,63 slakje per jaar en lager dan 1 als we even biologie op bierviltje doen. Maar als we de rest erbij nemen komen we wel krap boven de achtergrondsnelheid van 1 soort per jaar.

Dus wie zich graag zorgen maakt over de aarde hoeft niet ongerust te zijn.