De ‘overlevingsbakken’ van Imares bij discardproeven blijken visgrafkisten, waar na 3 dagen het gros sterft, met stress en uitputting als belangrijkere doodsoorzaak dan vangstmethode. Dat blijkt uit grondiger studie van de door Imares gebruikte literatuur.
Het rapport C151/11 van Imares informeerde het Parlement daarom eind 2011 onjuist over de aanlandingsplicht van discards. Imares claimde:
De overleving van platvisdiscards in de boomkorvisserij kwam in geen van de bestudeerde studies boven de 40%.
De overleving van tong kan tientallen procenten hoger zijn bij een proefopzet die de praktijk nabootst.
Minder dan 10 procent zou overleven…
Net als in andere Imares-rapporten maakt vooral één studie van Van Beek in 1990 de zaak hard tegen Nederlandse boomkorvisserij: Minder dan 10 procent van tong en schol zou overleven, zo meldt de samenvatting. Die studie is hier te vinden. Maar…Maken de metingen die claim hard? Nee.
Na 24 uur is nog 80-100 procent in leven; ra ra hoe kan dat?
Laten we nauwkeuriger kijken naar wat Van Beek deed met Adriaan Rijnsdorp in 1990. Dan zien we dat na 12 en 24 uur meestal 80-100 procent van de tong nog leeft. We zien dat de grote sterfte bij tong vooral na 3 dagen optreedt, na 12-24 uur nauwelijks: directe verwonding kan dan geen hoofdoorzaak zijn, bijkomende factoren als stress en uitputting moeten belangrijker zijn.
Naam ‘Overlevingsbak’ is zwarte biologenhumor
Het lijkt een gevalletje zwarte biologenhumor, om een situatie met meer dan 3 dagen (84 uur) lang hoge stress, zonder voedsel ‘overlevingsbak’ te noemen. Grafkist lijkt een betere naam. Bij standaard-Imares- overlevingsproeven, komt na vangst de tong en schol met porties van 15 stuks in een plastic bak van 40x60x12 centimeter, die op elkaar worden gestapeld: daar loopt dan zeewater door.
-
Die bakken staan dan vervolgens 84 uur lang op de Tridens van Imares te klotsen, zonder dat de dieren voedsel kunnen zoeken of vluchten. Na meer dan 3 dagen is bijna alle tong dood, waarna Imares concludeert: bij discards gaat alle platvis dood. Dat komt door visserij (-biologen dus).
Onderzoekers verwaarlozen stress en metabolisme als sterftefactor
De beginsterfte hangt vooral af van de tijd van de trek (1 of 2 uur) en beschadiging: Platvis verliest een slijmlaag en schubben, of krijgt kneuzingen door het samengepakt zitten in het net. Langere trektijd vergroot de kans op beschadiging. Verder is van belang, dat de platvis niet te lang bij hoge temperatuur open in de zon op het dek ligt.Dat vergroot de sterfte. Een snelle transportband kan dit veranderen.
Ook blijkt platvis beter te overleven in overlevingsbakken met zeewater van lagere temperatuur. Dat is logisch, in warm zeewater ligt het metabolisme van tong hoger: ze raken dus eerder uitgeput. Bij ‘de klimaatverandering’en ‘de gestegen zeewatertemperatuur’haasten onderzoekers als Rijnsdorp hierop te wijzen: gek dat ze dat hier niet doen. Verder blijkt stress een belangrijke doodsoorzaak, zoals Van Beek vaststelt:
Fish can get sea sick and stressed; according to KELLE (1977) stress is a major cause of mortality. Therefore, our experiments may have overestimated the true mortality of plaice and sole discards.
en
Repeated inspection of experimental fish during the experiment showed that fish which were
recorded to be undamaged at the start of the experiment showed signs of damage later on in the experiments.
Dus de steeds in paniek en stress vluchtende platvis ramt zich stuk tegen de overlevingsbakranden. Deze belangrijke stressfactor negeren Imares-onderzoekers consequent bij het beoordelen van discardstudies.
Experimenten met harde wind en hoge watertemperatuur geven afwijkende (lage) overleving tong
Je moet bij een studie kijken naar de data die – zeker bij Imares- vaak een ander verhaal vertellen dan de conclusie. Hoe weten ze wat ze zeggen?
Bij Van Beek et al in 1990 is vooral tabel 3 interessant van tong, een taaie vis die tegen dekbehandeling kan. Bij een boomkor die 1 uur haar net trok met daar de tong in, die de tijd aan dek verkleint met een transportband, was bij 3 van de 4 experimenten (nrs 19,20 en 26) na 12 uur nog 98 tot 100 procent van de platvis in leven. Experiment 23 geeft een merkwaardige afwijking bij zelfde schip en trektijk (waarbij vis in net zit en beschadigd kan raken): slechts 45 procent overleeft na 12 uur in de overlevingsbak met zeewater.
Verwaarlozen stress en metabolisme: 90 procent overlevingsverschil!
Na 24 uur is bij 19,20 en 26 nog 90-98 procent van de tong in leven. Behalve bij experiment 23 op het zelfde schip met zelfde trektijd: dan is nog slechts 16,6 procent in leven: dat kán dus onmogelijk aan de vismethode en trekduur liggen. Die was bij beide gelijk. De sterfte komt pas goed los nadat de vis 72 uur bij elkaar opgepropt zit in een aan boord klotsende tank zonder enig voedsel. Dan is bij experiment 23 nog 6,1 procent in leven, bij proefnummers 19, 20 en 26 nog 46,9 procent, 60 procent, en 19 procent.
-
Een verschil van minimaal 13 procent en maximaal 50 procent, dat vanuit stress en uitputting verklaarbaar is.
Zes graden warmer zeewater en windkracht 7 tegen windkracht 1-4 en water van 9 graden
Wat kan hier de fout zijn in de proef, die de véél lagere in overleving verklaart bij 23 bij zelfde trektijd? (en dus kans op schade). Experiment 23 gooide op afstand de meeste vis in overlevingsbakken: 270, de andere experimenten hadden 49, 67, 43. Die 270 zitten in meer bakken op elkaar gestapeld waar de permanent vluchtende vis ook tegen het plafond kan kletsen, wat extra stress geeft.
Wat blijkt verder: bij experiment 23 waren overlevingscondities voor discards veel meer nadelig. In plaats van een windkracht 1-4 en een temperatuur van 9-10 graden was er windkracht 7-4. En de temperatuur van water in ‘overlevingsbakken’ was liefst 16 graden. Terwijl Van Beek constateert dat meer platvis overleefde bij lagere temperatuur zeewater in overlevingsbakken. Dat is logisch, wanneer je naar het metabolisme van tong kijkt. Die raken eerder uitgeput bij hogere zeetemperaturen (boven 15 graden).
Ook zonder transportband zelfde afwijking zichtbaar in proef: 89 procent versus 24 procent
We zien de zelfde proefafwijking terug bij het experiment met de boomkor die een trek van 2 uur deed. Ook hier overleeft na 12 uur bij de proeven 21 , 22, en 27 respectievelijk 78 procent, 71 procent en 89 procent. Bij de zelfde gunstige condities van 9 graden zeewater in overlevingsbak en weinig wind/geklots tegen de wand.
Stapelen de onderzoekers in experiment 24 liefst 270 tongen op elkaar in overlevingsbakken met 6 graden warmer water, dan is in beide experimenten na 12 uur nog maar 24 procent in leven en aan het eind van het experiment slechts 4,9 procent. Dus: de afwijkend lage discard-overleving in deze proef MOET wel door de afwijkende proefcondities komen en de verhoogde stress.
Conclusie: ‘Sterfte door discards is sterfte door Imares’
Bij tong- een vis die in andere studies over discards meer dan 70 procent overleving gaf- lijkt het waarschijnlijk dat beschadiging van vis in het begin (12-24 uur) de (zeer kleine) sterfte verklaart, maar niet de massasterfte op het eind (na liefst 84 uur zonder voedsel). Hier zijn uitputting en stress veel meer voor de hand liggend. Dat vangst zelf niet dodelijk is, lijkt logisch zoals ik al blogde.
Het zelfde Imares gebruikt ook boomkortuig om tong te vangen voor terugvangproeven waarbij de vis wordt gemerkt: zo meten ze populatiegrootte en migratie. Wanneer tong de vangst niet zou overleven kon je op die manier nooit populatiemetingen doen.
-
Het is kortom terecht dat op aandringen van vissers nu nieuwe overlevingsproeven plaatsvinden, zoals de UK 45 doet met kooien onder water.
Wij hebben eind jaren 80 ook proeven gedaan met discards van het garnalen vissen.
Zelfs na drie weken was er geen sterfte , behalve dan de weiting.
Dit onderzoek werdt uitgevoerd aan boord van de toenmalige TX10 , die als eerste in de Waddenzee was uitgerust met een sterkos spoelsorteermachine.
De toenmalige TX12 was de allereerste op de Noordzee met de zelfde zeef.
De onderzoeker was Mark Fonds van het NIOZ.
En niet op te zeiken , maar als wij zelf niet als een bok op een haverkist er bij waren geweest hadden de kijkbuiskindertjes van het NIOZ gewoon alles de pijp uit laten gaan.
WIJ hebben bijvoorbeeld continu er voor gezorgd dat de vis het hele traject voorzien was van voldoende water en dat er uitermate zorgvuldig gewerkt werdt.
Let wel , ik wijs daarmee niet naar de betrokken biologen , maar meer naar de beschikbaarheid van voldoende geld en dus tijd.
Bij dit soort onderzoek krijg je af en toe wel eens een smaak in je bek dat door hogerhand de boel in een bepaalde richting gedwongen wordt.
En das een hele sterke smaak.
Het vermoeden bij mij bestaat dat er een subsantieel deel van de , laat ik zeggen positief voor de visserij uitvallende onderzoeken ergens diep , heel diep in een atoomschuilkelder liggen , of dat ze tijdens de vele fusie’s van onderzoeks instituten verdonkeremaant zijn geraakt.
Tja sorry , verhuisdoos weggeraakt.
U kent het wel zeker.
Kan gebeuren.
RF Boom TX10