strandlopertje zoekt rust in de storm

strandlopertje zoekt rust in de storm

Niet alles dat wij schrijven is zwaar, tegen de stroom inroeien, boze meneren-blogwerk. Wij kunnen ook best luchtig en lief zijn hier op ons digihonkje. Laten we het niet ‘positief’ noemen: dan moet ik aan Mark Rutte denken en vrouwenblad/managersfilosofie: jeuk! Deze zomer evalueer ik even één van mijn voorspellingen. Gepubliceerd in 2008 nadat ik een paars strandlopertje ontmoette op de Pier van IJmuiden: ‘nee ik ga niet in Friesland wonen’. Dat blijkt een voorspelling van het kaliber klimaatdeskundige: zat er glorieus naast, maar meende het zeker te weten, het blijft Amsterdam/ het is CO2.

Ik ben tot mijn ontsteltenis – u kunt het toetsen- in Friesland gaan wonen, en ontmoet weer een strandlopertje, aan de Zuiderzee. Nu zeg ik, ik blijf hier wonen. Als de toekomst van één mensenleven, één organisme niet is te voorspellen over 5 jaar bij volledige kennis over eigen behoeften en wensen, hoe dan wel van de hele planeet over 100 jaar zoals het IPCC pretendeert te doen, en alle promotoren van bureaudiversiteit. Dat zal ondeskundig klinken, wat ik als een compliment beschouw. Ik geloof meer in boerenlogica en bewijs dan zelfverklaarde experts. Hier het verhaal nog, over ’thuis’, herfstig getint voor een luie zomerdag en voor het lieve moedige vogeltje aan de Zuiderzee.

Het stormt windkracht 10, de zee beukt tegen de havenhoofden. Bomen buigen voor het natuurgeweld in een aardedonkere nacht. Als kind vroeg ik me dan steeds af: waar houden vogels zich nu schuil?

Hebt u de coniferen in de achtertuin op zo’n moment wel eens gecheckt of de eigen tuinmerel daar diep verscholen zit. En, was ie thuis? Nooit heb ik hem kunnen betrappen maar ver kan de zangvogel niet zijn, of ze moeten een geheime schuilkelder hebben. En hoe zit het met zeevogels op zee en weidevogels in het open veld? Nooit kreeg ik een fatsoenlijke verklaring over hoe ze droog blijven. Krijgen ze geen onderkoeling, longontsteking of andere kwalen?

Maar onlangs op de Pier van IJmuiden kwam op een kille wintermorgen toch een antwoord. Het liet zich lezen in de oogjes van een paarse strandloper. Ik kende het vogeltje nog van de vroegere winterse vogeltochten naar de Harlinger Noordpier. Deze kleine ‘wintergast’ van Nederlandse havenhoofden, zat met zijn krom-oranje priksnaveltje in de veren gedoken aan de windluwe zijde.

De golven klotsten onder hem tegen het basalt, motregen sproeide zeurderig over zijn dekveren. Moedig zat het beestje daar in de open lucht de elementen te doorstaan, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Dat was het dus toch: dakloos doorregenen is voor het gros van de vogelwereld een normale zaak, onderdeel van het wilde leven. Er is zelfs geen Leger des Heils-soepbus die de strandloper opwacht met een kop warme snert. Het enige dak boven de vogel is zijn eigen hardheid.

Je leest in een vogelboek wel dat de paarse strandloper altijd voorkomt in die ruige overgangszone aan zee. Niets bijzonders aan de hand dus. Maar of hij daar ook thuis hoort, of zich daar thuis voelt? Aan dat soort vragen wagen biologen zich niet in publicaties, want dan lachen collega’s ze uit. Onwetenschappelijk. Een warm welkom krijgt de strandloper in ieder geval niet van ornithologen met de benaming ‘wintergast’…. Dat klinkt alsof de strandloper bij mooi weer en lengende dagen moet opkrassen.

Waar hoort de paarse strandloper dan wel echt thuis, als hij hier maar te gast is? Boven de poolcirkel, in zijn broedgebied komt het beestje ook maar kortstondig zijn verplichtingen na op voortplantingsgebied.Voor het invallen van de herfst is het dier al weer gevlogen en zijn partner lost op in een anonieme zwerm. Dus, na een beetje tobben in de storm leek me maar één conclusie mogelijk. De paarse strandloper is thuisloos, want ook die verwaaide pier kun je met geen fatsoen een huis noemen.

Als ventje in Franeker hoefde ik nooit over thuis na te denken. Thuis was er gewoon, samen met alle redenen om terug te blijven komen. In het ouderlijk huis 20 jaar geleden stond na tientallen kilometers vogelfietstochten weer het eten klaar, bedje gespreid en familie om op terug te vallen. IJseenden gezien bij Kornwerderzand, paarse strandlopers bij Harlingen, kriebels bij een duikelende kievit, en die typische geur van naderend voorjaar. Met roodgloeiend buitenhoofd viel je aan op de gedekte tafel.

Maar vanzelfsprekendheden zijn er om te sneuvelen, en zeker voor de thuisbasis gaat dit op. Zo kan thuis gaan benauwen door groei. Opgelucht vloog deze vogel bijvoorbeeld uit Franeker weg, vol verwachting naar Wageningen waar nieuwe soortgenoten en studie wachtten. Later kwam Amsterdam. Thuis van vroeger is nu nog de ontmoetingsplaats met familie, maar als zij verhuizen zal ook Franeker uit het leven verdwijnen. De plaats is inwisselbaar geworden, alleen de mensen blijven.

Misschien kunnen goede herinneringen dan dienen als thuisbasis. U kent ze wel, gedachtes met warme gevoelsgarantie; moment met meisje waar je een muur omheen zou willen zetten. Of een ‘we hebben iets bereikt’-ervaring, toen was geluk nog heel gewoon. Maar wees nu eens eerlijk. Te vaak geeft een wollige terugblik op een ideale periode een vertekend beeld, dat je onmogelijk thuis kan noemen. Zo sleepte ik jaren geleden door de Schotse Highlands, in een vakantiebaantje als assistent-hertenjager. Met een opstandig paard aan een touw, kater van een verzopen feestavond in de kop, en dacht toen letterlijk: ‘als dit maar geen goede herinnering wordt’.En nu kijk ik terug, en verdomd…

Onlangs viel weer een trouwkaart door de brievenbus, met daarop de tekst ‘wij gaan samen een huisje bouwen.’Vrijgezellen sneuvelen bij bosjes in mijn omgeving. Vanzelfsprekend drong de vergelijking met vogels zich op. De eerste bekende Nederlandse tekstregels duizend jaar geleden; ‘haben olle vogala nesta haggunnah’gaan al over een verliefde die zijn geliefde voorstelt om een nest te bouwen. Thuis als plaats van gedeelde verwachtingen.Wat de uitkomst van zijn verzoek was, dat had een monnik uitgewist, maar het huiselijke verlangen spatte van de perkamentrol.

Thuis is de plek waar het stel van de trouwkaart elkaar zeker tegen het lijf loopt. Een geruststellende gedachte als je al die voorgaande jaren over de aarde hebt gezworven zonder elkaar zelfs maar te kennen. Hier kan het stel veilig eieren leggen. Maar of dit ook thuis blijft? Bij één op de drie takelt dit huis af tot ruïne. De ouders vliegen uit voor de jongen gevlogen zijn. En wie van de overgebleven tweederde vliegt weg in gedachten… Verder trekken, op zoek naar een nieuw leven, betere oorden. De voormalige partner lost weer op in het vreemdelingenlegioen, zoals dat ook bij paarse strandlopers gebeurt na het korte broedseizoen.

Misschien verschilt een mensenleven dus niet eens zo veel van dat vogeltje op de pier. Hoe vanzelfsprekend is thuis nu werkelijk? Alleen het dak dat nu bij het lezen van dit stukje boven uw hoofd zit is tastbaar. Thuis lijkt vooral een gevoel, een vertrouwen dat steeds gevoed moet worden door je handelen en het resultaat daarvan. Soms veranderlijk als het klimaat aan de kust.

De strandloper vindt zijn ‘thuis’ ook in een gevoel. Bij het vogeltje is dat gevoel een gevulde maag, en een stukje bevochten omgeving dat als eettafel fungeert. Het vogeltje neemt de elementen voor lief tot de honger weer aan de deur klopt. Zo zwerven paarse strandlopers tussen poolcirkel en pier als vliegende zigeuners met hun maag en de seizoenen als gids.

Net als veel van mijn generatiegenoten. We vliegen uit in de jacht op geluk ergens op de globe, of poetsen onze status op met consumptie waarbij sommigen in de koopgoot belanden. We leven niet meer in traditionele dorpsgemeenschappen, waar generaties achter elkaar opgroeiden, en posities vastlagen in een overgeërfd beroep. En waar op de graven rond de dorpskerk steeds de zelfde namen staan geschreven die De Heer iedere kwart eeuw ‘thuishaalt’.

Of de basis van de oude en nieuwe leefmanier wezenlijk anders is? Misschien verandert in beide gevallen het couplet wel, maar blijft het refrein hetzelfde. Van Welsrijp tot Westbank, mensen zijn overal en altijd even menselijk. Ze zoeken een plaats om terug te komen. Alleen duurt het bij veel mensen een aantal kilometers of koopzondagen langer om zich dat te realiseren.

Het schijnt dat strandlopers naar de broedplaats van hun jeugd terugkeren, ook als de ouders allang gevlogen zijn. Ook is de kans groot dat je dezelfde strandloper het volgende jaar op de zelfde pier tegenkomt. Misschien is die plaatstrouw wel de enige echte definitie voor thuis. Exact op dezelfde plaats terugkomen als je gewend bent. En misschien besparen mensen die gewoon op hun geboortegrond blijven zich wel veel vergeefse moeite. Wie maar één plek kent hoeft ook niet te twijfelen waar hij thuis hoort, dat maakt de wereld wel zo overzichtelijk.

Dankzij een warme kop koffie in een IJmuider strandtent dwaalden de gedachten weer weg van het dakloze vogeltje, naar mijn comfortabele situatie. Na nog wat consumpties loste mijn medelijden op. We reden naar huis en praten over gisteren, vandaag en morgen. Thuis, het is ook weer heel simpel. Het is de plaats waar je woont, bij de Ring A10 afslag 110. Een vaste plek die ook de Belastingdienst kent, en waar je af en toe haar paarse liefdesbrieven op de deurmat vindt.

Of ben ik hier toch maar een gast? Want verrek, nu deze vogel ouder wordt begint hij ook zijn Friese geboortegrond opnieuw te waarderen. De weidsheid van de Wadden, weilanden die nog niet zijn volgebouwd, ik zal ze geen saaie biljartlakens meer noemen. Het zal toch niet zo zijn dat ik…Neeh. Voorlopig zit ik hier prima.

Nou, ik had toch een ‘uncertainty bar’in acht genomen…