Honingbij op stokrozen

Honingbij op stokrozen

Teveel onderzoek naar het nut van biodiversiteit is opgezet om indruk te maken op beleidsmakers met dramatische gevolgen van ‘ verlies van biodiversiteit’ , zo bleek op de Biodiversity Research at the Crossroads-conferentie 20 november in Wageningen 20 november. Terwijl je beter onderzoek kunt doen, naar de gevolgen voor ecosystemen wanneer het aantal soorten TOE neemt, omdat dit de realiteit meer recht doet- wanneer je de Rode Lijst-soortfocus van NGO’s even laat voor wat het is, en al te overdreven exotenvrees over boord zet. Afgezien van wat endemische soorten op eilanden die sneuvelden nadat VOC-schepen arriveerden, en ontdekkingsreizigers met jachtgeweer (de periode 1500-1900), ik kom in totaal op 860 soortjes met vooral slakken (310), sterven momenteel nauwelijks door de wetenschap beschreven soorten uit. Dat is even schrikken voor wie zijn beeld over de natuur op massamedia baseert, overheidspropaganda en NGO-campagnes: maar het zijn de feiten uit de primaire literatuur.

In de meeste regio’s neemt het aantal soorten juist spectaculair toe, zie bijvoorbeeld de studies van Dov Sax en Steven Gaines in Trends in Ecology & Evolution en The American Naturalist, die overigens bekend waren bij ecologen die presentaties gaven als Alex Dumbell van de universiteit van Essex: hij beaamde mijn kritiek dan ook na zijn presentatie over de afwezige voordelen van biodiversiteit (fungi) onder de grond voor planten boven de grond. Het enige dat hij kon uitbrengen was

‘dit is nu eenmaal de insteek van het onderzoek dat ik meekreeg toen ik begon’.

Wageningen begon haar onderzoek ook om indruk te maken met de dramatische gevolgen die ‘verlies van biodiversiteit’ teweeg zou brengen.  Maar experimenten willen maar niet de gehoopte conclusies geven, om de beweringen uit de groene beleidshoek meer experimentele basis te geven. De vraag is dan ook wat mij betreft: waarom zou je dat willen?

De olifant in de kamer van de ecologie en conservation biology
Door introductie van nieuwe soorten, deels met menselijke hulp neemt op de meeste plaatsen het aantal soorten toe, terwijl relatief weinig oorspronkelijke soorten verdwijnen. Tegenover bijvoorbeeld 30 mogelijk verdwenen plantensoorten in het Britse Lancastershire staan ruim 700 nieuwe soorten die er bij kwamen, of Nieuw Zeeland waar slechts 3 plantensoorten verdwenen terwijl er 1000+-soorten bij kwamen sinds de vestiging van Westerlingen. Of dat ‘erg’ is, lijkt dus meer een debat uit het morele en levensbeschouwelijke domein dan het ecologisch-wetenschappelijke. Dat is de olifant in de kamer van Conservation en vooral de ecologie.

Een zelfde geldt bij veel als ‘ exoten’ verketterde soorten. Neem de Amerikaanse VOGELkers, waar onze vogels dankbaar van eten, of de boven afgebeelde stokroos, waar onze inheemse insecten met graagte stuifmeel halen. Ze nemen gewoon een plaats in het ecosysteem in, het idee dat meer soorten een ecosysteem weerbaar maakt tegen invasies van nieuwe soorten is ook onzin: 100 procent soortverzadigde ecosystemen bestaan alleen in de computer van Rob Alkemade van het Planbureau voor de Leefomgeving, om ons via zijn pseudowetenschap aan te wrijven dat het alleen maar slechter gaat met de ‘ biodiversiteit’.

Immers, iedereen die een ideaalnatuur verzint die 100 procent af is, rijp voor het museum, KAN nu enkel ecosystemen vinden waar het sinds die 100 procent volmaaktheid slecht mee gaat, omdat 100 procent af niet bestaat. Wie dat niet begrijpt dient overigens wat mij betreft in het bio-debat zijn mond te houden. Dan ben je gewoon te dom, en ga je maar GTST kijken. De natuur is continue ontwikkeling en verandering, ook soorten zijn geen karakters van een soap-serie: ze ontwikkelen zich en veranderen.

Alle soorten die hier nu leven waren ooit exoot. De indeling is arbitrair: voor 1500 heet je als plant archeofyt en ben je welkom volgens de plantpuristen. Daarna ben je neofyt, meegekomen door introducties via de vele Horti zoals in Leiden. Maar waarom zouden wij een hekel hebben aan de Amerikaanse eik, de Tamme Kastanje uit Turkije en vele andere planten die nu een reeks ecosysteemfuncties vervullen. We plaatsen immers ook het exotische konijn op de Rode Lijst voor kwetsbare soorten, een beest dat voor zijn vacht en vlees in de Middeleeuwen uit Spanje werd gehaald.  De neushoorn was vroeger een Europese diersoort, enzovoort.

Ik schreef over de conferentie eerder dit eerste deel, waaruit bleek dat ‘zoveel mogelijk soorten’ bij belangrijke ecosysteemfuncties bij planten als productiviteit geen rol speelt. Er treedt al snel afvlakking op van een toegevoegd ‘biodiversiteits-effect’. Een paar dominante soorten met de meeste biomassa bepalen de productiviteit. Dat is niet erg maar wetenschap. Het is alleen erg wanneer je de resultaten van onderzoek wilt gebruiken om politieke indruk te maken.

Bij teveel ecologen speelt de angst voor foute gedachten bij beleidsmakers nog een rol. Toen wederom het hier reeds besproken bijenonderzoek van David Kleijn voorbij kwam (Algemene bijensoorten doen 70 + procent van alle bestuiving, zeldzame soorten spelen nauwelijks een rol) werd letterlijk opgemerkt in de zaal:

‘ moet je dat wel vertellen, stel dat beleidsmakers daar conclusies uit trekken’ .

Met zo’n insteek heeft de ecologie nog een lange weg te gaan voor ze een echte wetenschap wordt.