David Dirkse achtergrond forest met gaia David Dirkse.

De laatste eeuwen brachten ongeëvenaarde vooruitgang. Als gevolg daarvan leven wij thans in meer welvaart met meer vrijheid en zekerheden dan ooit tevoren. Maar onzekerheid en angst staan nog in ons bewustzijn gegrift als de erfenis van een onbarmhartig verleden. Door afwezigheid van reële existentiële dreiging projecteren deze angsten zich nu op minder grijpbare zaken.

Ooit had religie de functie om onzekerheden, rampspoed en willekeur dragelijk te maken en die zelfs een waarde toe te kennen. Nu hebben milieubewegingen het morele kompas van de kerk hebben overgenomen. (Overigens interessant: met de komende “Laudate Si” probeert de R.K. kerk hiervan weer iets terug te halen.) Natuur– en milieuorganisaties zetten onze planeet neer als ‘Moeder Aarde’ met wildernis als ideaal. Dat is een geniale vondst, want om te leven moet er worden gezondigd. Goed nieuws: de aflaten zijn fiscaal afrekbaar.

Voor een realistischer wereldbeeld is het nuttig wat historische feiten op een rijtje te zetten. De mens heeft de wereld verdeeld in natuur en cultuur. Wat is natuurlijk? Een stuk rots is – dode – natuur en bevindt zich in diepe rust.  Hooguit vinden wat chemische reacties plaats met water of gassen in de atmosfeer. Maar eens vond een opmerkelijke verandering plaats. Chemische verbindingen konden zich reproduceren doordat ze hun bouwplan hadden opgeslagen. Bovendien paste het bouwplan zich aan zodat nieuwe vormen ontstonden. Wij noemen dat leven. Aanpassing van het bouwplan is leren, leren is intelligentie.

Erg intelligent was de evolutie niet. Elke vierkante centimeter van de aarde is in principe een laboratorium maar toch duurde het nog miljarden jaren voordat insecten, vissen, zoogdieren en de mens ontstonden. Maar het resultaat is dan ook ongelooflijk ingewikkeld en roept groot ontzag en verwondering op.

Het leven op aarde is ontstaan omdat het kon. Dat lijkt een triviale opmerking, maar dat is het allerminst. Deze opvatting heeft namelijk drie gevolgen. De eerste is dat er geen vooropgesteld doel was. De vraag ‘waartoe is de mens op aarde’ kan niet worden beantwoord. Er is, vanuit kosmisch perspectief althans, geen doel. Wel vanuit de mens zelf, uiteraard.

De tweede gevolgtrekking is, dat moeder aarde geen echte moeder is, die onvoorwaardelijk voor haar nageslacht zorgt. Wij moeten voor onszelf zorgen en maar zien te overleven. Net als bij een aandelenpakket is er geen garantie voor de toekomst.

Ten derde is de natuur amoreel. Ethische principes zijn geheel afwezig. Goed en kwaad bestaan niet. Om te leven moet ander leven worden gedood of verhinderd. Dat wrede aspect is door onze romantische natuurbeschouwing verdrongen, het gedode dier willen we niet in ons voedsel herkennen. Wandelend door het bos denken we niet aan de miljarden microben die onder onze voetstappen in een strijd op leven en dood zijn verwikkeld. Ethisch gedrag zoals de verzorging van zieken en gehandicapten is dus niet ‘natuurlijk’. Door ethisch te handelen verheft de mens zich boven de natuur.

De gemiddelde temperatuur van Nederland is 10 graden. De temperatuur van een zoogdier is zo’n 37 graden. Leven op zich is dus al geen evenwicht of harmonie met de – dode – natuur, maar verheffing. Er is permanente toevoer van energie nodig.

Tot voor enkele eeuwen was land de enige energiebron. Het land leverde hout en voedsel. Bezit van land was synoniem met macht. Voor meer macht moest nieuw land worden veroverd.

Een mens heeft in rust een vermogen van zo’n 100 watt, waarvan het meeste dient voor verwarming. Er kan per persoon ongeveer 150 watt mechanisch vermogen worden geleverd. Die energie is onvoldoende voor een aangenaam leven. Daarom was slavernij wereldwijd de norm. Zo hadden en paar mensen nog een comfortabel leven, wel ten koste van vele andere. Het door gymnasiasten bezongen oude Griekenland was een slavenmaatschappij.

De eerste externe krachtbron was het paard. 1 pk is 736 Watt, het vermogen dat een paard over langere tijd kan leveren. Het paard vervangt dus 5 arbeiders, maar vraagt wel 1,5 ha voor zijn voer, extra beslag op grond.

Een volgende stap was de (wind)molen. Vanaf 1600 kende ons land grote innovatie op het gebied van wind– en houttechnologie. Dat hout kwam uit Noorwegen en de Baltische staten, want vrijwel alle bos was reeds gekapt. Een grote windmolen had een vermogen van circa 40 KWatt, 60% van de energie ging echter met wrijving van de houten tandwielen verloren, zodat effectief 16KWatt overbleef, dat is 20 pk.

Onze voorouders gebruikten hun molens voor het malen van graan, persen van olie, zagen van hout en de productie van papier. Dat waren niet tijdkritische processen, waarmee voorraden werden aangelegd.

In 1768 verbeterde James Watt de stoommachine. Het volume werd drastisch gereduceerd terwijl het vermogen sterk toenam. De eerste exemplaren leverden 10 tot 200 pk. Deze nieuwe sterke en compacte krachtbron kon treinen, schepen en gemalen aandrijven. Hiermee begon het tijdperk van de fossiele brandstoffen en de industriële revolutie.

De windmolens en zeilschepen, met hun wispelturige aard, verdwenen naar het museum. Aardolie en chemische technologie brachten de verbrandingsmotor voort, wederom meer vermogen per volume. Dat maakte de luchtvaart mogelijk. Een opstijgende Jumbo heeft 120.000 pk stuwkracht. Ons transportsysteem draait grotendeels op olie.

IJzerbereiding vergt veel koolstof (hout). Sinds het begin van de ijzertijd, 1000 voor Christus, heeft de mens daardoor niet duurzaam geleefd.  Altijd werd meer hout gekapt, turf gestoken, kolen gedolven, olie en gas opgepompt, dan de natuur aanvulde. Wel kon in de middeleeuwen het bos zich wat herstellen na een pestepidemie als de bevolking gehalveerd was.

De industriële revolutie kon plaatsvinden dankzij de niet duurzame leefwijze van onze voorouders. Onze huidige welvaart is ook een gevolg van die niet duurzame levensstijl. De gangbare definitie van duurzaamheid in de zin van eindigheid van grondstoffen is daarom onvolledig. In feite maakt innovatie pas van iets een grondstof. IJzererts werd pas een grondstof toen men de ijzerbereiding beheerste. Zand werd een grondstof toen we konden glasblazen of (computer) chips bakken. Betere mijnbouwtechnieken scheppen grondstoffen. Duurzaamheid in maatschappelijk perspectief is tijdige innovatie. Daarom zat de Club van Rome er naast met zijn doemvoorspellingen.

Hoogleraren humanistiek willen ons graag doen geloven dat wij de slavernij op ethische gronden afschaften. Dat lijkt mij sterk. Ik las ooit een boekje van een Haarlemse dominee die eeuwen geleden naar Zuid-Afrika reisde om daar de slaven te vertellen dat hun lot weliswaar zwaar was, maar dat hard werken voor hun baas toch de enige weg was naar de eeuwige zaligheid. Zo’n verhaal verschaft meer inzicht in de menselijke geest dan een leerboek psychologie.

Vanaf 1850 kwamen landbouwmachines op de markt. In 1865 schaften de USA de slavernij af.

Vroeger werkte 70% van de bevolking in landbouw en visserij. Nog geen eeuw geleden was 40% van de Engelsen bediende. Maar met de nieuwe overvloed aan energie ontstond vrijheid voor iedereen, kon een middenklasse ontstaan en een uitgebreid educatief stelsel.

Fossiele brandstoffen ontkoppelden macht en landbezit. Uiteraard hief de oude elite een klaagzang aan, men hoeft Adorno of Ortega maar te lezen.

Eens keek ik naar een documentaire waarin een Afrikaans stamhoofd werd geïnterviewd. De oude heer beweerde niets te zien in scholing, daar kon naar zijn mening niets nuttigs uit voortkomen.

Vertel een lid van een middeleeuwse agrarische gemeenschap eens dat hij zijn kinderen 15 jaar  aan het arbeidsproces moet onttrekken en hij zal u voor gek verklaren. Kortom, een grootschalig educatief systeem is helemaal niet zo logisch. Alleen achteraf kennen we de zegeningen: welvaart door innovatie.

Wat is vooruitgang? Dat is in de eerste plaats afwezigheid van leed. Dat betekent meer afstand tot de natuur. Welvaart is overwinning op de natuur zoals het uitbannen van parasieten en besmettelijke ziekten. Inzet van machines die zwaar lichamelijk werk overnemen. Huizen die ons beschermen tegen de elementen. De roep om ’terugkeer naar de natuur’ is alleen leuk voor een kampeervakantie in het zomerseizoen.

In de tweede plaats is vooruitgang meer vrijheid. Dat is keuzevrijheid, de afwezigheid van dwang en sociale mobiliteit. De basis van vrijheid is betaalbare energie. Anders ontstaat een samenleving van rijken en bediendes, zo niet erger. Anders werkt de meerderheid van de bevolking gedwongen op het land. Zonder landbouwoverschotten door mechanisering geen uitgebreid educatief systeem en een enorme amusementssector. Overigens leeft de moderne mens in een soort hart–longmachine. Water en energie bereikt ons via leidingen en draden, voorraden houden wij niet aan. Dat geeft, zolang het werkt, enorme vrijheid. Voor 3pk power hoeven we slechts een stekker in het stopcontact te steken.

Ten derde is vooruitgang meer zekerheid. Dankzij een goed transportsysteem is de regionale afhankelijkheid verminderd. Wederom meer afstand tot het land. Het vermogen tot aanpassing levert ook zekerheid. Kustversterking zoals bij Petten was niet mogelijk geweest zonder fossiele brandstoffen.

Vooruitgang betekent ook, dat artikelen voor meer mensen beschikbaar komen. Dat is het geval als het volume afneemt (kerkklok –> polshorloge, mainframe –> PC), de prijs daalt en de betrouwbaarheid neemt toe. Ontwikkelingen die niet aan deze algemene criteria voldoen, zoals windparken, moeten dus met grote scepsis worden bekeken.

Energie is voorwaarde van alles. De beschikbare hoeveelheid bepaalt de cultuur: de vrijheid en de welvaart van zijn bewoners. Elke keuze of technologie kent zowel voor– als nadelen. Maar steeds dienen die eerlijk afgewogen te worden. Verbrandingsmotoren maken lawaai en stinken, maar we kunnen nog lang niet zonder.

De eco–clerus maakt ons wijs dat jaarlijks duizenden mensen overlijden door luchtvervuiling. Maar zonder kolen, olie en gas is er hoogstens plaats voor 2 miljoen mensen in ons land.

In de middeleeuwen was er een strikte scheiding tussen kerk en wetenschap. De eerste ging over de hemel, de laatste moest zich tot aardse zaken beperken. Zo werd de basis voor de verlichting gelegd. Maar de groene kerk bemoeit zich thans sterk met aardse technologie zoals de energieopwekking.

De (klimaat) wetenschap berust grotendeels op geloof (modelprojecties). Windparken zijn de moderne kathedralen. Voor een landelijke energievoorziening zijn ze meer last dan gemak. De verlichting wordt aldus de rug toegekeerd. Door wildernis tot ideaal te verheffen is een anti–industriële en anti–humane houding ontstaan.

Een nieuwe scheiding van kerk en staat, kerk en wetenschap is gewenst. Keuzes dienen op rationele gronden te worden genomen. Wat wij te verliezen hebben beschreef ik hiervoor.