Er zou liefst 85 procent van een ‘oorspronkelijke biodiversiteit’ zijn verdwenen sinds het jaar 1700 volgens het Planbureau voor de Leefomgeving. In deze blog toon ik aan de hand van verschillende vogelsoorten dat ‘oorspronkelijkheid’ een ideologie is, geen ecologie. Sinds de mens landbouw ging bedrijven zijn de meeste Nederlandse vogels cultuurvolgers, en als ze nu achteruit gaan is dat in Nederland altijd gevolg van cultuurverandering. Vogels (en ook zoogdieren) kunnen ook plots van niche en/of gedrag veranderen, zonder dat een sluitende verklaring bestaat. Dus kun je ook niet vaststellen wat ‘natuurlijk’ gedrag is.
De soorten die naturisten nu als succes van beleid opvoeren, zoals wolf en kraanvogel zijn allen cultuurvolger. De zeearend kan dat ook worden, zoals je dat bij de Amerikaanse zeearend in Alaska ook ziet. Daar zitten ze gewoon in kolonies als meeuwen in dorpen, te wachten tot vissers hun buit aanlanden.
Vele soorten danken hun succes gedeeltelijk of uitsluitend aan cultuurgewoontes van de mens. We kunnen dan ook beter spreken van cultuurbescherming in Nederland, omdat maatregelen om die vogels te helpen altijd neerkomen op het herstellen van cultuurtechniek. Ook de scheidslijn tussen exoot en natuurlijke vestiging is vaak arbitrair.
Oorspronkelijke soorten met oorspronkelijk gedrag zijn onzin
Ook in onze generatie zie je voor je ogen gebeuren, wat eerdere soorten als boerenzwaluw, gierzwaluw, veldleeuwerik en vele andere vogels deden in ettelijke generaties voor ons: ze liepen over naar de mens. Er is geen reden dat eerdere overlopen als ‘natuurlijk’ te beschouwen, en huidige voorbeelden als exponenten van een milieucrisis. Waar enkele ‘opportunisten’ – zoals Sovon dat graag omschrijft- zich handhaven. De natuur was altijd al opportunistisch.
Een spectaculair voorbeeld vormt de nu incidenteel zelfs in Nederland broedende koereiger. Dat is dat witte reigertje dat je in BBC-docu’s over de Afrikaanse savanne op en tussen de buffels ziet zitten, om daar grote insecten te eten. Die ‘hoort’ thuis in Afrika, maar stak in 1930 op eigen kracht de oceaan over naar Zuid Amerika. Toen breidde hij zijn broedgebied verder uit naar Noord Amerika.
Ook dat was de koereiger niet genoeg, hij wilde de wereld veroveren, overal waar koeien zijn voelt hij zich nu thuis. In 1968 was Zuid Europa aan de beurt met de twee eerste broedgevallen in de Camargue in Zuid Frankrijk. In de jaren ’70 werden al honderden nesten gebouwd, de koereiger werd inmiddels al in Nederland gesignaleerd, met een mogelijk broedgeval bij Nieuwkoop.
Een andere kolonisator kwam tegelijk met de gastarbeiders, om zich razendsnel voort te planten en nooit meer weg te gaan: de Turkse tortel. Dat -ik zwirretje-is die tortelduif die je nu overal in Nederland in iedere tuin kunt zien. Hij broedde voor het eerst in Nederland in 1949 bij Harderwijk. In enkele tientallen jaren koloniseerde hij geheel Europa tot IJsland aan toe vanuit Zuidoost Europa.
Nog zo’n alledaagse vogel, de knobbelzwaan. Die broedt hier pas sinds de jaren ’30, en is afkomstig uit de landen rond de Oostzee. Wilde knobbelzwanen paarden met gekweekte parkvogels in NL (1948 bij Kampen met nageslacht tot gevolg) en breidden zich uit tot de populatie van duizenden paren die we nu kennen. De zwaan, dan denk je aan de knobbelzwaan.
Natuurclub het Fryske Gea liet in de Oude Venen bij Eernewoude dit jaar duizenden grauwe ganzen vangen door Duke Faunabeheer, om ze te vergassen. Die hangen nu bij de poelier in Amsterdam in de vriescel. Ze zijn nu een plaag geworden, die je het beste als gerookte ganzenborst van Gebroeders de Wolf kunt consumeren. Maar bedenk dat de grauwe gans hier in 1915 was uitgestorven. Pas toen we de kunstmatige polders van het IJsselmeer aanlegden met rietmoerassen- waar hongerige pre-industrieel revolutionaire boeren in harmonie met de natuur ze niet konden vangen- toen kwamen ze weer terug.
Natuurliefhebbers zetten zelfs gefokte en gekortwiekte grauwe ganzen uit in de jaren ’60 en ’70, en al gauw ziet niemand meer: wat is nu wild, oorspronkelijk en wat is nu ‘kunstmatig’ of ‘onnatuurlijk’ bij die grauwe ganzen die ook soepganzen-bloed hebben. Harde scheidslijnen tussen natuur/onnatuur bestaan alleen in het brein van naturisten, vaak als gelegenheidsargument. Een kwestie van vergeetachtigheid.
Of neem de ooievaar: in de jaren ’70 waren er nog maar 5 tot 9 paren over, en nu zijn er met hulp van fokstations weer meer dan duizend, waarvan velen de reis naar Afrika laten voor wat het is. Ze blijven hier lekker hangen.
Is dat omleggen van de trekroute of zelfs afblazen van de trek ‘onnatuurlijk’? Dat hoeft niet. Neem de kraanvogel, door Natuurmonumenten als ‘kroon op eigen werk’ binnengehaald in 2002 in het Fochtelooerveen. Die was hier voor de Industriële Revolutie al uitgeroeid, net als in Groot Brittannie. Hij werd massaal opgevreten.
De kraanvogel wordt gevierd als natuursucces, maar het is een typische cultuurvolger, die landbouwvelden afschuimt naar onder andere mais- resten. Hij ‘hoort oorspronkelijk’ naar Ethiopie te trekken vanuit Europa. Israelische vogelbeschermers zetten echter in de Hula Vallei een veldje onder water in landbouwgebied, en nu overwintert hier de grootste winterpopulatie ter wereld, vele tienduizenden, waar je als toerist tot enkele meters toe kunt naderen in een huifkar. Fuck dat oorspronkelijke Ethiopie dacht de kraanvogel, dit is veel beter.
De sinds de jaren ’70 met 95 procent achteruit geholde veldleeuwerik was ‘oorspronkelijk’ een steppevogel. Zijn nu zeldzame neef de kuifleeuwerik was ‘oorspronkelijk’ een broedvogel van halfwoestijnen volgens de Vogelatlas van 1979. Maar die vogelatlas schreef:
Allerlei sterk door mensen beïnvloede terreinen dienen als broedplaats: havens, spoorwegemplacementen, industrieterreinen, nieuwbouwwijken, ruderale terreinen, parkeerplaatsen, legerplaatsen en grote gebouwencomplexen in steden.
De kuifleeuwerik scheen zelfs de legers van Napoleon op veldtochten te volgen, vanwege de haver die ze voor hun paarden nalieten. Nu een zorgenkind van natuurbeleid, net als die veldleeuwerik. Maar hij kwam dankzij geheel onnatuurlijke ontwikkelingen bij ons tot broeden.
Oftewel, waar op Aarde haalt het Planbureau voor de Leefomgeving de idiotie vandaan: om te beweren dat er een vastomlijnde ‘oorspronkelijke’ natuur bestaat met zich oorspronkelijk gedragende starre soorten. Dat die ooit bestond, of ooit heeft bestaan? Of dat er in Nederland ‘voor de Industriele Revolutie’ een ongerepte wildernis bestond na 5000 jaar landbouw?
De neiging bestaat nu soorten als ‘exoot’ of ‘onnatuurlijk’ af te schepen, enkel omdat je die soorten nu voor je ogen met hulp van mensen cultuurvolger ziet worden.
Echter, de omslag van natuur- naar cultuurvolger, die maken vogelsoorten al sinds de mens landbouw ging bedrijven. Aangezien er vele cultuurvolgers bestaan in de natuur (huismus, boerenzwaluw, gierzwaluw enz enz) kunnen we ook beter spreken van cultuurbescherming in Nederland, dan van natuurbescherming. Dat lijkt vaak op het terugzetten van de klok, en daarom werkt natuurbeleid vaak ook maar tijdelijk.
Het meest in het oog lopende voorbeeld is de grauwe gors, en de ortolaan. Die floreerden dankzij de vroegere teelt van rogge in Nederland. Nu is de ortolaan verdwenen, en de grauwe gors deed ook het licht uit. Moeten we meer roggebrood eten om ze terug te krijgen?
Kortom: natuurclubs en beleidsmakers spiegelen ons al decennia een eigen culturele mythe van natuur voor. Het onderscheid tussen cultuur en natuur is kunstmatig, heeft in de natuur nooit bestaan. Onze cultuur is zo biologisch als een beverdam. Het enige verschil is dat de Oosterscheldedam een stuk meer vernuft vraagt, dan het bouwen van zo’n takkenbos van een bever. Natuurbescherming is dus een vorm van primitieve cultuurbescherming.
Het lijkt dus logischer om het natuurdossier weer over te dragen aan het ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschappen. Daar zat het tot 1983 ook voordat Natuur bij Landbouw werd ingedeeld. Zo ontstonden ook die gekke natuurproductiedoelen van zoveel grutto’s per hectare voor zoveel subsidie.
Nu zit Natuur zelfs bij Economische Zaken, en deelt het ‘Team Natuur’ vergunningen uit om 25 jaar lang duizenden beschermde vogels te doden met windturbines in een vogeltrekbaan in de kop van Wieringermeer. Met een krul van Sharon Dijksma, de zelfde staatssecretaris die tegelijk met een Natuurpact natuurproductie-doelen formuleert. Alsof de natuur maakbaar is als het aardappelveld van de boer.
Degelijk stuk!
@Paul Bouwmeester: zie ook dat in de periode 1900 tot 1977 ongeveer 40 nieuwe vogelsoorten in NL gingen broeden. Dat zijn zowel zuidelijke vogels als noordelijke, en daarnaast breiden cultuurvolgers hun areaal uit. Ik blog daar nog over, met de 31 nieuwe vogelsoorten er bij van de Vogelatlas 2000 zou de groei in soortenrijkdom dan ongeveer 70 vogelsoorten bedragen, terwijl maximaal 10-15 verdwenen
Ik las dit samen met “Voor 1980 vestigden zich al 40 nieuwe vogelsoorten in 20ste eeuw” en “Steeds meer vogelsoorten in Nederland in afgelopen eeuw”; een goede reeks.
Die focus op de verliezers in natuurbescherming, daar heb ik ook totaal niks mee. Geef mij dan ook maar stadsnatuur; minder focus op de verliezers, minder focus op het verleden en bijna elke soort is wel een aanwinst – in het algemeen dan en onder diegenen die iets met natuur hebben. Wie weet wat de toekomst biedt? De stadsraaf? Oehoes in de stad die zich te goed doen aan duiven en de vele kraaiachtigen? De zwarte wouw, die in ook in opmars blijkt te zijn in Duitsland? Wasberen?
Ik zie geen probleem met het helpen van soorten die het slechter doen, maar dat zou tijdelijk moeten zijn. Al begrijp ik het dillema wel, we durven niet te dag te zeggen tegen een soort, ook al komen er anderen voor terug. In enige zin lijkt natuurbehoud op hoe er bij taalkunde een groep is die voor het behoud van de taal in huidige stand streeft, zoals taalpuristen, en een groep die neutraler is voor verandering en meer de waarde ziet van een veranderende taal. Ik zie meer waarde in een natuur die zich kan ontwikkelen, waarin we ons best in mogen mengen, dan een natuur die in een bepaalde status moet blijven.
In de praktijk blijkt zo’n conservatief beleid alleen de verandering te vertragen en niet te stoppen. Ondanks vele waarschuwen dat de taal aan het verloederen was, werd Middelnederlands uiteindelijk toch verbasterd tot het Nieuwnederlands en zo verder.