Eerder schreef ik over het conflict tussen politieke mode en gezond verstand. Ik heb daarbij vooral gewezen op de eenzijdigheid waarmee politici succes blijken te hebben. Het voorzorgprincipe is ook zo’n modieus concept. Dit principe behelst, in het kort gezegd, dat je in gevallen van onzekerheid de veilige weg moet kiezen. Nu is onzekerheid van risico’s een moeilijk hanteerbaar begrip.

Het moet in werkelijkheid gaan om een kwantitatieve schatting van een bepaald risico en van de kosten van het verlagen ervan. Helaas wordt het voorzorgprincipe vaak op een onverstandige manier toegepast, waardoor de kosten van beschermende maatregelen veel hoger worden dan die van de mogelijke schade. Ik verwijs graag naar het essay van J.C. Hanekamp, “Risico’s van Preventie: Het Voorzorgprincipe Nader Bekeken” (2002).

We zien dit probleem met name bij de zogenaamde klimaatproblematiek. Er worden achteloos vele miljarden uitgegeven, onder andere om de mogelijke risico’s van een opwarming van de aarde te verminderen. Deze risico’s bestaan echter niet werkelijk en bovendien kunnen de kostbare maatregelen nauwelijks enig effect hierop hebben. Toepassing van het voorzorgsprincipe betekent hier dus een enorme verkwisting van geld, dat beter op andere manier gebruikt had kunnen worden. Toch is het voorzorgprincipe een onderdeel van de moderne politieke mode geworden.

Laten we eens voorbeelden uit de geschiedenis bekijken van politieke eenzijdigheid die tot rampen hebben geleid. Eigenlijk is het communisme het meest beruchte voorbeeld. Het is ontstaan in de tijden van de wantoestanden die het gevolg waren van het negentiende-eeuwse kapitalisme, met name in de textielindustrie. De gedachte was dat het mogelijk moest zijn om arbeid beter te honoreren en dat niet alleen het kapitaal richtinggevend moest zijn. Karl Marx heeft daar uitgebreide filosofieën over geschreven.

Maar nu de uitvoering! Zijn volgelingen, de communisten, dachten dat daarvoor een centraal geleide economie noodzakelijk was. Maar de communistische machthebbers wilden daarna op elk gebied de macht centraliseren, wat geleid heeft tot autocratieën met als gevolg misdadige toestanden, zoals de verboden op vrije meningsuiting en het opsluiten van andersdenkenden. En de centraal geleide economie werd overal een volslagen mislukking. Maar een en ander heeft wel meer dan 70 jaar geduurd. Het heeft zeker ook goede resultaten gekend, maar daarnaast veel ellende voor veel mensen.

We zien nu dat de betweters op het gebied van klimaat en energie in feite ook bezig zijn te streven naar een autocratie. Het Energieakkoord in Nederland en de “Energiewende” in Duitsland, zijn voorbeelden van autocratische maatregelen, die buiten de democratie om zijn genomen. En die reusachtige economische consequenties hebben.

In Nederland spreekt men graag over het “poldermodel”, een methode om buiten de democratie om vergaande besluiten te nemen. Let wel dat de consequenties voor de burger steeds negatief zijn, terwijl er alleen bepaalde belangengroepen van profiteren.

Een duidelijk voorbeeld van het Europese machtsstreven zien we bij de Eurocommissaris Cecilia Malmström. Als verantwoordelijke voor klimaatzaken heeft zij gezorgd voor een rampzalig klimaatbeleid van de EU. Zij is een typisch voorbeeld van een politicus die gedreven wordt door machtswellust en zich niet bekommert om de kiezers. In een verklaring tegen de pers maakte zij (in 2015) de veelzeggende opmerking: “I do not take my mandate from the European people”. Met andere woorden: wat de burgers willen, interesseert mij niet. Helaas gedragen ook andere Eurocommissarissen zich steeds meer als “Eurodictators”.

Het wordt steeds duidelijker dat het machtstreven van veel politici gericht is op het bereiken van een of andere vorm van wereldregering. Dit blijkt het duidelijkst bij de reusachtige klimaatconferenties, zoals onlangs die in Parijs. De Amerikanen doen hier vrolijk aan mee (althans zolang de Democraten daar aan de macht zijn).

Een ander bedenkelijke ontwikkeling in Nederland (en andere landen) is, dat er tegenwoordig een overdreven aandacht is voor kwantiteit, vooral van geld, en veel minder aandacht voor kwaliteit. We zien dat op allerlei gebieden, zowel in het onderwijs als de industrie, dat kwaliteit wordt opgeofferd aan kwantiteit. Het moet goedkoper en het moet groter; dat het dan ook vaak slechter wordt geeft blijkbaar niet. Het is mode, dus het moet!

Dit valt ook op in de overdonderende reclamemassa die op ons afkomt. De meeste producten (en diensten) worden allereerst aangeprezen omdat ze goedkoop zijn en niet omdat ze goed zijn. Deze auto, stoel, bril, reis naar zonnig land, cursus in de huppeldepupkunde, heeft u al voor zoveel euro! Rennen, hollen, gauw kopen! Ik zou wel eens een reclame willen zien in de geest van: dit stuk gereedschap is weliswaar erg duur, maar het is kwalitatief het beste dat er is! Maar het is in feite nog veel erger. In allerlei bedrijven wordt bezuinigd, vooral op personeelskosten, zonder er bij stil te staan dat de kwaliteit van de producten daar onder lijdt en dat de omzet daardoor zal dalen. Maar ook in de publieke sector is het tegenwoordig mode om overal te “bezuinigen”, dat wil zeggen dat allerlei activiteiten worden geschrapt, zonder dat er wordt stil gestaan bij de achteruitgang in kwaliteit van de geboden diensten.

Je ziet ook een andere consequentie van deze manier van denken: als er in de samenleving ergens een probleem is, dan wil de politiek dit snel oplossen door er meer geld in te steken. Soms kan dit een oplossing zijn, maar dikwijls is het probleem van kwalitatieve aard (bijvoorbeeld gebrek aan getrainde vaklieden) en kan het niet door geld alleen worden opgelost. En niet op korte termijn, want de benodigde structuur is vaak al afgebroken.

Deze ontwikkeling manifesteert zich ook op het terrein van windenergie. Daar moeten niet alleen kwantitatieve eisen worden gesteld (betreffende de grootte van het vermogen), maar ook kwalitatieve. De “kwaliteit” van de opgewekte stroom is erg belangrijk, met name de constantheid van het voltage en van de frequentie (van de wisselstroom). Er worden strenge eisen gesteld aan deze constantheid, vooral voor gebruik in elektronische apparatuur. Het omzetten van stroom met variabele kwaliteit (zoals wordt opgewekt door windmolens) in stroom met een constante kwaliteit, vereist een ingewikkelde en kostbare techniek. Dit verhoogt de kosten van windenergie, met name wat betreft de benodigde investeringen. Maar bovendien wordt hierdoor de maximale omvang van de toepasbare windenergie begrensd. Dit is een belangrijk aspect waar politici graag aan voorbijgaan. Windenergie is mode, dus daar mag niets slechts over worden gezegd.

Waarom zijn machthebbers zo succesvol om hun meningen op te dringen aan het algemene publiek?

Wat allereerst opvalt, is dat “de moderne mens” zijn opinie maar al te vaak baseert op ideeën en niet op feiten. In de klimaatdiscussie is dat overduidelijk: de alarmisten komen met allerlei beweringen die ze niet met feiten kunnen onderbouwen. De critici, meestal “sceptici” genoemd, komen met wetenschappelijke argumenten, waar de alarmisten geen antwoord op hebben en dus ook geen antwoord op geven. Er is in het algemeen geen werkelijke gesprek. Het gaat dan ook niet om een discussie tussen verschillende wetenschappelijke richtingen, maar om een strijd tussen wetenschap en politiek. Veel mensen worden meer geraakt door de ideeën van de alarmisten dan door de rationele argumenten van de sceptici. Men moet ook beschikken over enige basiskennis om die argumenten te kunnen begrijpen. Maar deze basiskennis is bij de moderne mens meestal niet meer aanwezig.

Wat in dit verband vooral opvalt is de algemene vervreemding van de wetenschap. Richard Feynman zei al in 1964: “We live in an unscientific age”. En dat doen we nog steeds, “but even more so”. Wetenschap bestaat in de eerste plaats uit waarnemen, dat zo mogelijk gepaard moet gaan met nauwkeurig meten. De resultaten van metingen worden geordend, vaak in de vorm van tabellen en grafieken en geïnterpreteerd. Daarnaast kunnen theorieën worden opgesteld, met de bedoeling om de waarnemingen te verklaren en te extrapoleren. Extrapolaties worden gebruikt voor voorspellingen. Maar het is bijzonder belangrijk dat de theorieën voortdurend worden getoetst aan de waarnemingen. Eén waarneming die in strijd is met de theorie kan deze omverwerpen (Karl Popper, Albert Einstein).

Nu is het tegenwoordig mode om in theorieën te gaan geloven, alsof een eenmaal opgestelde theorie de absolute waarheid vertegenwoordigt. Men sluit de ogen graag voor waarnemingen die niet in overeenstemming zijn met de theorie. “Dan waren de metingen niet goed of er moeten storende effecten zijn geweest”, wordt er dan al gauw gezegd. Natuurlijk moeten de metingen onderzocht worden op hun betrouwbaarheid en die storende effecten moeten kwantitatief onderzocht worden. Maar als dat niets oplevert moet de theorie vandaag nog verworpen worden. Maar het is tegenwoordig mode om een nieuwe theorie om te zetten in een onwrikbaar geloof en daarmee de critici om de oren te slaan. Dit geloof wordt dan gepresenteerd als “definitieve” wetenschap! “The science is settled” is de mantra van deze tijd. De uitspraken van het IPCC gelden als het evangelie. Dit is niet alleen mode onder politici, maar helaas ook onder sommige mensen die beweren de wetenschap te dienen. Wij zien hier in feite een degeneratie van wetenschap optreden (een aspect van wat C. le Pair de “verduistering” noemt).

Dit verschijnsel is vooral opvallend in de hedendaagse zogenaamde klimaatwetenschap. Ik zeg “zogenaamd”, omdat veel wat als wetenschap wordt verkondigd, de toets der wetenschappelijke kritiek niet kan doorstaan. De critici (“sceptici”) worden verguisd en zwart gemaakt omdat zij niet gelovig zijn. Het is gebruikelijk om hen niet aan te vallen op hun wetenschappelijke argumenten, maar om hun integriteit in twijfel te trekken. Maar kritiek is juist essentieel voor de vooruitgang van de wetenschap. Door deze te negeren houd je wetenschappelijke ontwikkeling tegen. Overigens is deze manier van discussiëren in de politiek niet ongebruikelijk. Men gaat dan niet in op de argumenten van de tegenstander, maar men maakt deze uit voor “extreem links” of “extreem rechts” en daarmee is de zaak dan afgedaan.

Zie in dit verband ook het recente boek van Arthur Rörsch, “Science Friction” (2016), en dat van Andrea Satelli (et al.), “The Rightful Place of Science on the Verge (2016). Ook het boek van Kees le Pair dient in dit rijtje te worden genoemd: “De toekomst achter ons (2011).

Deze boeken wijzen op de actuele crisis in de wetenschap, veroorzaakt door inmenging van de politiek en door achteruitgang van de wetenschappelijke moraal.

Het is opmerkelijk dat het voorgaande in het algemeen geldt voor de meeste politieke problemen: de modieuze ideologie wint het van de ratio. Politici zullen, om steun van de kiezers te krijgen, zich vooral concentreren op het verspreiden van ideeën, zonder die met feiten te onderbouwen. Daarmee krijgen zij succes, daarmee krijgen zij macht. Wetenschap is dan overbodig.

Al Gore was misschien wel het meest afschrikwekkende voorbeeld hiervan. Hij was ooit vice-president van de USA, dus een figuur met bijzonder grote invloed. Toen begon hij propaganda te maken voor zijn ideeën, schreef boeken en produceerde de beroemde film, “An inconvenient truth”; in feite vol met “convenient lies”. Hij profileerde zich als een persoon met een serieuze bezorgdheid over de toekomst van de mensheid en van onze planeet. Hij heeft een enorme invloed gehad op de publieke opinie, niet alleen in de USA maar ook in vele andere westerse landen. Hij heeft overal op de wereld cursussen opgezet en daar enorm veel geld mee verdiend.

Zit er nu niet een kern van waarheid in zijn dramatische boodschappen? Nee, eigenlijk niet, zoals iedereen kan vaststellen die zich enigszins verdiept in zijn argumenten. Maar hij heeft niet alleen veel volgelingen gekregen, hij heeft ook een verschrikkelijke angst verspreid, vooral bij kinderen. Ik las dat uit een uitgebreid onderzoek is gebleken dat 70% van de Amerikaanse kinderen bang is voor de toekomst, vooral omdat zij vrezen later om te zullen komen door de zogenaamde “global warming”. Het is niet alleen onverantwoord, maar ook immoreel om dergelijke gevaarlijke onzin te verkondigen. Zie ook het eerder genoemde artikel van Dolf van Wijk over de “Angstindustrie” (Climategate van 18-10-2015).

Maar er zijn ook meer gematigde personen die graag onheilsberichten verspreiden. Het klimaat is weer het meest modieuze onderwerp, omdat het wereldomvattend is en omdat de moderne mens graag wil werken aan een betere wereld. Verder leven wij in een tijd waarin wij een onwrikbaar geloof hebben gekregen in een “maakbare wereld”. Wij beschikken over zoveel technologie dat we alles kunnen regelen, denkt men. Als het klimaat lijkt te veranderen is het vanzelfsprekend dat dat onze schuld is en dat we daar iets aan moeten doen, dat we er iets aan kunnen doen. Als zich natuurrampen voordoen, heeft de mens gefaald, vindt men. Sterker nog, als we op de televisie berichten zien over overstromingen, denken velen dat dit komt door “klimaatverandering”. Maar die overstromingen waren er vroeger ook, alleen zagen we ze niet op de televisie. Als de tuinbouw schade lijdt door overmatige regenval, klopt men bij de overheid aan om vergoeding, alsof die aansprakelijk was!

Men is vergeten dat de mens met al zijn technologie nog altijd klein en betrekkelijk machteloos is tegenover de krachten der natuur. Het is inderdaad niet gebleken dat de mens überhaupt het wereldklimaat kan beïnvloeden.

Wat het klimaat betreft, denkt men automatisch aan eenm gemiddeld wereldklimaat. Dat bestaat natuurlijk niet echt, het is het resultaat van statistische berekeningen. Men kan een gemiddelde wereldtemperatuur niet eens nauwkeurig bepalen, dus kleine veranderingen daarin ook niet. Dat komt alleen al door het feit dat 70% van het aardoppervlak uit oceanen bestaat. Verder zijn de meetstations erg ongelijkmatig over de aarde verdeeld. Ik denk dat de nauwkeurigheid van een berekende gemiddelde wereldtemperatuur van de orde van 0,5°C is (en dat is al erg mooi!) en dat de veranderingen in de laatste vijftig jaar, die niet groter zijn, in feite dus niet eens significant zijn. Zeker niet vergeleken met de temperatuurvariaties in tijd en plaats op aarde, die van de orde van 50 à 100°C kunnen zijn.

Uit thermodynamische overwegingen volgt overigens dat de gemiddelde temperatuur van de aarde niet eens constant kan zijn. Het systeem lucht/water/ijs is immers nergens in evenwicht, zodat door veranderingen van de richtingen van lucht- en zeestromen, die voortdurend optreden, faseovergangen (ijsvorming, smelting, verdamping, neerslag, enz.) kunnen worden bevorderd, met bijbehorende warmte-effecten (zie ook Gerrit van der Lingen, “The Fable of a Stable Climate“, 2016).

Dit verklaart de jaarlijkse wisselingen in de berekende gemiddelde wereldtemperatuur van enkele tienden van een graad.

Men denkt dan ook nog, dat het ongewenst is als de gemiddelde temperatuur toeneemt en dat we er dus iets aan moeten doen. Maar waarom zou de huidige gemiddelde temperatuur ideaal zijn? Uit nuchtere vergelijkingen blijkt dat een lichte temperatuurstijging veel meer voordelen heeft dan nadelen. Daarentegen heeft een lichte temperatuurdaling direct ernstige nadelen. Landbouwopbrengsten dalen en energieverbruik neemt toe. En er sterven veel meer mensen door de kou dan door de warmte. Maar al dit soort rationele argumenten tellen in de politiek helaas niet mee. Men heeft er politiek belang bij om de angst voor “global warming” te verspreiden.

Overigens wordt door vooraanstaande astronomen voorspeld dat de gemiddelde temperatuur op aarde in de komende eeuw zal dalen, vanwege verandering van de activiteit van de zon. Deze dreiging is zeker ernstiger dan een dreiging van mogelijke opwarming.

Er is reeds door velen er op gewezen dat de algemene opvattingen over klimaat, energie, e.d. in feite gebaseerd zijn op geloof en niet op ratio. Als mensen eenmaal iets geloven, zijn zij in de regel niet meer gevoelig voor rationele argumenten. Wij kennen dit, vooral in Nederland, al heel lang. Denk aan de godsdienststrijd die in Nederland gewoed heeft, van het begin van de reformatie in 1517 en tot ongeveer 1970.

Er is al van verschillende kanten op gewezen dat de opkomende belangstelling voor het geloof over milieu, klimaat en duurzaamheid wel eens zou kunnen samenhangen met de enorme teruggang van de belijdenis van het christelijk geloof. Zie bijvoorbeeld het artikel, “Het verband tussen leegstaande kerken en windmolens“, van Syp Wynia (Elsevier, 23-04-2016).

En dit gebeurt niet alleen in Nederland, maar vooral ook in Duitsland, Scandinavië en de Angelsaksische landen. Anders gezegd: in de landen die een overwegend protestant-christelijke cultuur hebben. In de katholieke landen zien we ook een duidelijke teruggang in geloofsbelijdenis, maar die is toch van een andere orde. En het klimaatgeloof wordt daar minder fanatiek beleden dan in de landen die oorspronkelijk overwegend protestant waren. Dit is wel een interessante hypothese.

Parallellen zijn opvallend. Zowel het protestante Christendom als het klimaatgeloof zijn gebaseerd op het concept dat de mens in wezen zondig is en dus moet boeten. We zijn zondig omdat we in aantallen toenemen, omdat we steeds meer welvaart per persoon bezitten, omdat we daarom steeds meer land ontginnen en steeds meer mineralen delven. Ondertussen neemt de afvalproductie toe. We zijn, volgens de gelovigen, de planeet aan het verzieken. Dit is feitelijk grotendeels onjuist en dus noem ik dit geloof een “bijgeloof”. De werkelijkheid is dat we de landbouwopbrengsten (per km2) voortdurend verhogen, meer voorraden aan mineralen ontdekken dan we verbruiken (op enkele schaarse metalen na, zoals platina en rhodium), onze afvalstromen beter zuiveren dan ooit. We hebben in feite een schonere planeet dan ooit tevoren (zie het boek “Alles wordt beter” van Simon Rozendaal, 2015). Maar dat doet er niet toe, men wil geloven dat de mens slecht is. En daar zit de kern van het probleem: men wil dit allemaal geloven. Men kiest bewust voor het bijgeloof, want dat schrijft de mode voor. En de moderne mens in Noordwest-Europa en vooral ook in de USA is erg gevoelig voor mode.

Het bedenkelijke is dat de consequenties van dit bijgeloof zijn dat we zouden moeten terugkeren naar de middeleeuwen. Dat betekent terugkeer naar een verschrikkelijke armoede. Toch is dit de essentie van de predikingen van de “groene kerk”, zoals deze beweging wel wordt genoemd.

Het lijkt mij dat de belangrijkste oorzaak van de verspreiding van dit gevaarlijke bijgeloof gezocht moet worden in het onderwijs, dat in het algemeen steeds slechter is geworden, in alle geledingen, van kleuteronderwijs tot en met universitair onderwijs. En dat ligt niet in de eerste plaats aan onderwijzers en leraren, maar aan de politiek. Belangrijke lacunes zitten in het basisonderwijs en het vervolgonderwijs, want daar zien we dat met name op het onderwijs in de natuurwetenschappen is besnoeid. En daarmee is het leren van kritisch denken voor een deel verloren gegaan. Als examenkandidaten maar een beetje kunnen meepraten over het vak krijgen ze al gauw een voldoende. Hoewel de inhoud van het universitaire onderwijs op het gebied der natuurwetenschappen beduidend vooruit is gegaan, zijn de exameneisen vaak sterk versoepeld.

De moderne mens is naar mijn indruk dus steeds bijgeloviger geworden. We zien dit bijvoorbeeld in de toegenomen interesse voor astrologie en andere kwasi-wetenschappen. Dat is mode! Als je in een boekwinkel kijkt zie je dat er vaak veel meer boeken staan over astrologie dan over astronomie. En als je naar de televisie kijkt zie je soms dat er op drie zenders tegelijk programma’s van “paragnosten” worden gepresenteerd. Het is griezelig om je te realiseren dat er nog steeds veel mensen zijn die zich graag laten bedotten.

Maar bovendien neemt ook het “officiële” bijgeloof angstwekkende vormen aan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de enorme bedragen die worden uitgegeven aan windmolens. Deze zijn gemotiveerd door een volkomen misplaatst bijgeloof betreffende het klimaat en de energievoorziening.

De overwinningen van mode en bijgeloof op het gezonde verstand hebben tot ernstige wantoestanden geleid. Ik zie niet dat hierin binnen afzienbare tijd wezenlijke verbeteringen komen. Daarvoor is allereerst een toename van bewustwording nodig. Hier en daar zien we wel kritische bewegingen ontstaan in de samenleving, maar het verzet daartegen is nog steeds heel groot.

Ik denk dat er na een fase van bewustwording vooral maatregelen moeten worden genomen in het onderwijs. Ik vind dat leerlingen veel meer moeten worden getraind in de bèta-vakken, allereerst omdat deze in onze samenleving zo belangrijk zijn, maar ook om de leerlingen meer te trainen in logisch denken en onderscheiden van feiten en meningen. Leerlingen moeten worden gewapend tegen de invloeden van mode en tegen allerlei soorten bijgeloof.

Ik besef wel dat dergelijke verbeteringen in ons onderwijs pas op langere duur effect kunnen hebben. Laten we hopen dat het dan niet te laat is!