Het Planbureau voor de Leefomgeving schetste een vals beeld van ‘de biodiversiteit’ om effect van beleid te suggereren, zoals wij toonden in Sjoemelnatuur. Nu blijkt ook bij mestbeleid tegen ammoniak (NH3) sprake van wetenschappelijk gesjoemel door Wageningen UR en RIVM (Bilthoven) om een gewenst beeld te schetsen: alsof de miljardeninvesteringen die boeren tegen ammoniak moesten maken – zoals via mestinjectie in plaats van bovengronds uitrijden van mest- ook tot lagere NH3-emissiewaarden in de lucht zouden leiden.
In werkelijkheid is geen landelijk meetbare afname van NH3 in de lucht te zien sinds 1990, althans: wat als zodanig wordt gepresenteerd is niet wetenschappelijk verdedigbaar.Dat toont het onderzoeksrapport ‘Ammoniak in Nederland- enkele kritische kanttekeningen van chemici Jaap Hanekamp, Marcel Crok en de Amerikaanse statisticus Matt Briggs. Vandaag presenteren ze het rapport in de Tweede Kamer.
The Dog Ate my Data
Daarnaast overtreden de onderzoekers Jan Huijsmans en Jaap Schroder- op wiens werk het Nederlandse mestbeleid leunt- internationale wetenschappelijke normen. Omdat ze alle data weggooiden waarmee andere onderzoekers hun werk kunnen controleren. Althans, dat zeggen Huijsmans en Schroder met Wageningen UR, maar de kans is groot dat ze er nog wel zijn.
Er is dus niet te achterhalen of je met mest-injectie het effect behaalt op NH3-concentraties in de lucht dat Huijsmans en Schroder in hun studies claimen, en de overheid met hen. Terwijl die methode een pilaar is onder het beleid tegen NH3 in Nederland sinds 1990.
Die data onderbouwen het effect van verschillende bemestings-methodes als mestinjectie op NH3-emissies. Niemand kan dus controleren of hun beweringen ook betrouwbaar zijn. The Dog Ate my Data. Dat is een wetenschappelijke doodzonde, want reproduceerbaarheid is de basis van wetenschapsbeoefening.
Trek de piek omhoog om meer succes te claimen
Centraal bij Hanekamp et al staat een grafiek die het RIVM produceert. Daaruit zou blijken dat sinds 1990 de hoeveelheid ammoniak-emissies spectaculair daalde met 60-70 procent. Nu is best mogelijk dat de landbouw minder stikstof-emissies produceerde. Dat berekent men door alle bronnen bij elkaar op te tellen in Nederland: van koe, kip, varken en stal. Wanneer je de veestapel doet krimpen zoals sinds 1987 met meer dan 1 miljoen koeien, dan krijg je dus ook minder mestproductie. Omdat er minder vee is.
Maar met welke data in het milieu onderbouwt het RIVM dat dan?
Een eerste punt is dat ouder onderzoek nog uitging van een veel lagere NH3-emissie in de jaren ’80 dan later, minder dan 250 kiloton. In 2011 werd de beginwaarde in 1990 door RIVM plots opgeschroefd naar wel 350 kiloton op basis van een modelschatting (NEAM). Met die handige truc kun je ‘het beleid’ automatisch als succes portretteren, want dan kun je een meer spectaculaire afname laten zien.
Die tactiek herkennen we.
Dat opkrikken van je uitgangswaarde/ijkpunt van milieubeleid, dat zagen we ook bij Sjoemelnatuur van het PBL. Daarvan je hierboven de grafiek ziet waarvan ik met de WOB de data opvroeg. Je fabriceert met een model vol aannames een ‘100 procent biodiversiteit’ in 1700, een ideaalsituatie met maximale hoeveelheden soorten die je niet specificeert. En je laat vervolgens ‘de biodiversiteit’ kelderen tot 15 procent in 1990. Waarna ‘het beleid’ die implosie zou keren. Terwijl veel soorten- zoals weidevogels- in 1990 vele malen algemener waren dan zij in 1700 waren, en er van het jaar 1700 zowieso geen soortdata voor Nederland bestonden.
Stel je de uitgangsituatie als ideaal of juist maximaal rampzalig, dan krijg je automatisch een enorme trend te zien. Maar omdat je uitgangsjaar niet met data is te controleren, zul je het instituut dat die grafiek produceert maar op haar blauwe ogen moeten geloven. De presentatie van wat RIVM als ‘de data’ verkoopt, die is dus alvast misleidend te noemen
Statistisch gesjoemel voor gewenst beeld
Het tweede punt is de betrouwbaarheid van de grafiek en als ‘data’ gepresenteerde modelschattingen waarin men zelfs ‘De Concentratie van Nederland’ presenteert. Nemen die op de juiste manier de onzekerheidsmarges mee van de metingen.: hoe betrouwbaar zijn de metingen nu en wat zijn de onzekerheidsmarges. Het RIVM doet soms zelfs met Wageningen UR alsof ze tot een decimaal achter de komma nauwkeurig weten hoe groot NH3-concentraties gemiddeld zijn.Hier blijkt RIVM met statistiek te rommelen.
De enige data waarop RIVM een succesvolle landelijke ‘gemiddelde’ afname van NH3 in de atmosfeer kan baseren komt van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Daaruit leiden ze een ‘landelijk gemiddelde’ af en een gemiddelde per station. Dat meetnet houdt op 8 locaties de NH3-concentratie bij. Hanekamp, Crok en Briggs vroegen alle data van die stations op tot 2014. Wat hen meteen opviel, was dat er bij die afzonderlijke stations vaak helemaal geen neergaande trend zichtbaar was sinds 1990. Bij enkele stations was vanaf 1995 en 1997 zelfs sprake van een toename, bij andere stations was de trend vlak.
De stations met de hoogste NH3-concentraties in gebieden met veel vee (varkens) als Wekerom laten even een afname zien, maar die slaat al snel om. Aan de kust bij De Zilk is een continue stijging te zien, maar daar waren de concentraties laag. Die stijging kan overigens van NH3 vanaf zee komen. Verder is er een ENORME spreiding per station in meetwaardes. Die kunnen van dag tot dag verschillen, afhankelijk van wind, regen, droogte.
De rest is vervolgens een kwestie van statistiek. Bij meetreeksen is het in de statistiek gebruikelijk dat je bij een omgekeerde klokvorm met het hoogte punt in het midden een rekenkundig gemiddelde neemt: dus alle data bij elkaar optellen en delen door het aantal meetmomenten.
Maar bij deze metingen zit de punt van de omgekeerde klokvorm helemaal links. Voor zover er van een NH3-afname sprake is bij enkele stations, dan vindt die vooral aan het begin plaats. Dan moet je in de statistiek dus de mediaan nemen om in je grafiek te presenteren: de middelste meetwaarde.
Het resultaat van verkeerd gebruik van statistiek (rekenkundig gemiddelde in plaats van mediaan) is nu, dat kortstondige uitschieters van lokale stations het landelijk gemiddelde bepalen. Vervolgens claimt het RIVM in 2016:
De gemeten concentraties van ammoniak in de buitenlucht zijn over de periode 1993-2014 gedaald. De daling in de concentraties heeft voornamelijk in de eerste tien jaar plaatsgevonden (ca. 35% over 1993-2004), daarna zijn de concen- traties toegenomen. De gerapporteerde ammoniakemissies zijn over de periode 1993-2014 met circa 60% gedaald waarbij de grootste afname in de periode van 1993-2004 heeft plaatsgevonden (ca. 50% over 1993- 2004) en een geringere afname in de periode daarna.’
Maar die claim is dus volledig betekenisloos door verkeerd gebruik van statistiek. Er is geen enkele samenhang in trends tussen de verschillende meetstations. Je kunt dus niet spreken over DE concentraties, omdat die op 8 meetpunten sterk uiteenlopen, verschillende trends laten zien, en ook van dag tot dag verschillen. Niet alleen dat: door het rekenkundig gemiddelde te gebruiken, blaast het RIVM de gewenste trend die ze willen laten zien op: die van een landelijke afname.
Zoals Hanekamp, Crok en Briggs concluderen:
Onze doorlopende trendanalyse (zie figuur 11) laat zien dat sommige stations en dan met name die met de hoogste concentraties beginnen met een daling. Maar al vanaf 1997/1998 slaat die daling om in een stijging. Starten in 1998 zou dan leiden tot een stijgende trend in vrijwel alle stations, terwijl de emissies in die periode dalen.Dus: de claim dat de concentraties in de periode 1993-2004 met 35% zijn gedaald op basis van een niet- representatief landelijk gemiddelde is wetenschappelijk gezien onverdedigbaar.
Erfenis van de Zure Regen-hype
Bedenk dat al dit beleid uiteindelijk is opgetuigd voor natuurdoelen: minder stikstof in het milieu zou goed zijn voor de natuur. Daarom worden ook stikstofmetingen in natuurgebied gedaan. En dat juist op het boerenland sinds 1990 bepaalde diersoorten waar de overheidsbureaucratie tientallen miljoenen euro’s per jaar aan besteed- zoals de grutto- spectaculair achteruitholden. En dat mest-injectie daarbij als een van de negatieve factoren wordt gezien.
Voor Bionieuws beschreef ik in 2010 al hoe dit stikstofbeleid werd opgetuigd in reactie op de Zure Regen-hype, waarbij het Grote Woud-sterven een Hoax bleek.
Het onderzoek van Hanekamp, Crok en Briggs biedt nu een basis om de doelmatigheid van milieubeleid voor de natuur te toetsen. Bij Sjoemelnatuur toonden we al dat die basis vrij dubieus is. Op een zelfde wijze wil ik nu Rijkswaterstaat controleren met haar zandsuppleties en haar bedrog van de Tweede Kamer via de brochure Wadden in Beeld. Sieben Poel van Rijkswaterstaat doet nu alsof hij dat WOB-verzoek niet ontving.
Daarmee erkent Poel dat hij weet dat hij een vals spel speelt. Het onderzoek van Hanekamp et al is weer een bouwsteen in een algemeen beeld: dat onderzoek waarmee de overheid haar beleid verdedigt meestal onwetenschappelijk is of zelfs met frauduleuze praktijken tot stand komt. Dat zagen we al bij hoe Imares het Natura 2000 beleid voor Ton IJlstra van het Ministerie van Economische Zaken optuigde.
Al Gore paste dezelfde truc al toe en met succes. Politici blinken bovendien al niet bepaald uit in echt kritisch denken. Helaas bepalen ze wel het beleid. Zorgelijk!
Misschien hebben de schrijvers van dit artikel of de lezers er in de toekomst iets aan te weten hoe diverse politieke partijen in de Duitse regering en binnen de EU er baat bij hadden om te sjoemelen met de nitraatcijfers?
Arglistig bedrog:
Intensieve veeteelt vergiftigt het drinkwater
“Ons grondwater”, zo verklaart het ministerie van milieu (UBA), “is vaak te sterk met nitraat belast”. 15 % van de grondwatermeetpunten zouden zelfs de drinkwater-grenswaarde van 50 milligram per liter overschrijden. Nog harder zijn de verwijten van de EU-commissie aan het adres van Duitsland. Eind 2013 waarschuwde ze in haar “Nitraatbericht”: In Duitsland ligt zelfs een op de twee meetpunten boven de kritische waarde van 50 milligram per liter. Om het even 16 of 50 procent, hier schijnt gevaar op de loer te liggen.
De oorzaken liggen volgens het ministerie van milieu voor de hand: De boeren brengen teveel stikstofhoudende mest op de akkers. “Ook gier uit de meststallen of biogasinstallaties beland steeds vaker op de velden – en wat de planten niet kunnen verbruiken, eindigt als nitraat in het grondwater.” Als gevolg daarvan laten volgens de UBA “rond de 50 procent van alle grondwater-meetpunten in Duitsland [ … ] momenteel verhoogde nitraat-concentraties zien van boven de 10 milligram/liter. Verwarrend?
Eerst maar eens een paar feiten: Gier en kunstmest, die niet door de planten opgenomen worden sijpelen niet eenvoudig door in het grondwater. In de bodem leven microben, die graag nitraat vreten. Wanneer men dus relatief hoog in de bodem meet, dan vind men veel nitraat. Daarvandaan komen de genoemde 15 procent van de UBA. Meet men op 25 meter diepte – dus op de hoogte waarop het drinkwater ontnomen word – bevatten bijvoorbeeld volgens de resultaten uit Nedersaksen nog maar 3,3 procent van de monsters teveel nitraat. Zulk water werd echter ook helemaal niet als drinkwater gebruikt.
Goed 30 jaar geleden waren stijgende nitraatgehaltes een echt probleem. Destijds werden grote hoeveelheden stikstof op de akkers gebracht – vaak genoeg zonder er bij na te denken. Sindsdien daalden de hoeveelheden en daarvandaan ook al sinds meer dan 10 jaar de nitraatgehaltes in het water. Men heeft geleerd, door doelgerichte bemesting nitraat te besparen. Wetenschap en waterwerken hebben deze knowhow aan de landbouw doorgegeven. In de bietenteelt had een boer in 1970 nog 25 kilo stikstof nodig voor een ton suiker, tegenwoordig volstaat 8 kilo.
Waar vind men nu nog die hoge nitraatgehaltes? Een centrum van de intensieve veeteelt is het Nedersaksische Weser-Ems-land. Maar juist daar, waar de veehouderij het intensiefste bedreven word, is het grondwater meestal zuiver. De stad Vechta, in het centrum van de intensieve veehouderij, put uit hun 50 meter diepe bron, water met zeer geringe nitraatgehaltes (3,6 milligram per liter), zo ook de stad Meppen (2milligram per liter). In het vee-arme Bad Pyrmont met haar beroemde geneeskrachtige bronnen bereiken de nitraatgehaltes in het drinkwater waardes tot zo’n 36 milligram per liter. En waar bevind zich in Nedersaksen volgens een kaart van het Nedersaksische ministerie van milieu opvallend veel nitraat? Langs de aspergestraat! Vaak ook daar waar helemaal geen intensieve landbouw is: op de grote militaire oefengebieden op de Lünenburger Heide of in de bosgebieden in het noordoosten van het land. Het bied de toeschouwer dus een totaal ander beeld als dat, wat de Nedersaksische autoriteiten in hun communiqués laten zien.
Beland alle gier, die bijeenkomt in de grote mestbedrijven, tegenwoordig dan niet langer op de akkers? Toch wel, maar er word tegenwoordig een mestboekhouding gevoerd, ook over de darminhoud val alle varkens. Deze word door de gierbeurs beheerd, die er pijnlijk nauwkeurig op toe moet zien, dat er geen vlaktes meer overbemest worden.
Al datgene verklaart nog niet, waarom in het grondwater van bos en hei ook zonder veeteelt hoge nitraatgehaltes gemeten werden. Maar de reden is simpel: Op lichte zandbodem geraakt het natuurlijke nitraat snel in het grondwater. Nitraat word in de natuur bij onweer door bliksem uit de stikstof in de lucht gevormd en beland met de regen op aarde, het ontstaat bovendien door het uiteenvallen van afgestorven planten of word door vlinderbloemigen en hun microbiële symbiose-partners in de bodem geproduceerd. Daar nitraat vretende microben zuurstof, en daarom ook goed luchtdoorlatende zandbodems, mijden, beland onder zulke omstandigheden ook zonder menselijk toedoen, veel nitraat in het grondwater.
Hoe kwam het vernietigende oordeel van de EU-commissie tot stand? Met smerige trucs! De bondslanden onderhouden duizenden grondwater meetpunten. Hieruit kozen ze er ca. 800 met verhoogde waarden en meldden die bij de Bond. Deze koos daaruit weer 186 meetplaatsen in hoog belaste gebieden en gaf deze gegevens weer door aan de EU. De EU maakte daarop dan bekend dat het meetnet in Duitsland zo wijdmazig zou zijn als de Finse toendra, en berekende aan de hand van de 186 verontreinigde wateren het Duitse gemiddelde. Zo kreeg iedere politicus van de EU het rapport wat hij zich wenste. Overigens: In werkelijkheid liggen meer als 99,9 procent van de drinkwaterbronnen in Duitsland beneden de grenswaarden.
en dan te bedenken dat in de 90-er jaren werd beweerd dat bossen afstierven door ‘zure regen’ (ammoniak sic!), terwijl er weliswaar bomen dood gingen ( schimmels, nachtvorst, insecten, etc..) maar niet door ‘zure regen’. Dat afsterven was wel het geval in bijvoorbeeld het Reuzengebergte, maar daar was SO2 mede de oorzaak van. Echte zure regen dus.
@ Leffert. Ammoniak, alhoewel in water alkalische reagerend, kan inderdaad toch bijdragen aan ‘zure regen’, door bacteriële omzetting in bodem en op planten in salpeterzuur (NH3 + 2O2 –> HNO3 + H2O).
??? dit lijkt mij een zinloze opmerking, bij de vertering van organische stof komt ook zuur vrij, de bodem is heel goed in staat dit te verwerken, en bomen gaan niet dood aan zure regen maar aan een zwavel vergiftiging