knnv

Waarom zou in een maakbare wereld ook de natuur niet tot op zekere hoogte mensenwerk zijn? Die terechte vraag stellen twee auteurs op bladzijde 110 in het boekje over natuurbeheer ‘Geboeid door het Verleden’ onder redactie van Joop Schaminee en John Janssen, dat de KNNV Uitgeverij me toezond. Natuurbeheer is tegengaan wat de natuur van nature zou doen bij gegeven milieucondities, grootschalig tuinieren. Ofwel vroeger landgebruik imiteren omdat de onbedoelde resultaten daarvan sinds Jac P. Thijsse natuurliefhebbers aanspraken. Zoals het ‘maken van wildernis’ in de Oostvaardersplassen het voortzetten van tuinierkunst met grovere middelen is.

  • Daar is inderdaad niets principieel mis mee, zolang je het relatieve belang er maar van in blijft zien, en niet doet alsof voor deze activiteit De Grote Onveranderlijke Noodzaak bestaat Verankerd In Internationale Verdragen.

Het boekje toont de veranderende invloed van mensen op natuurwaarden door de tijd, wat de redacteuren ‘historische ecologie’ noemen. Vele kandidaten voor aanwijzing als Natura 2000-gebied zijn het resultaat van permanent menselijk handelen, waarvan ‘geboeid door het verleden’een historisch overzicht geeft. Dat werkt heerlijk relativerend. Streefbeelden die ecologen opstellen, zijn vaak niet meer dan willekeurig gekozen momentopnames.

Het strooisel van beuken en eiken is slecht afbreekbaar en verzuurt de bodem

Het strooisel van beuken en eiken is slecht afbreekbaar en verzuurt de bodem

Het zijn de plantenecologen, die het klassieke natuurbeheer dicteren en die op land referenties voor streefdoelen geven: hoe het gebied ‘hoort’te zijn, en wanneer- in Natura 2000-termen- de ‘staat van instandhouding’gunstig zou zijn. De zoektocht naar hoe de natuur er uit ‘hoort’ te zien is boeiend, maar legt ons ook in de boeien. In hoeverre moet je naar de natuur van vroeger streven, en deze tegen de klippen op ‘herstellen’zoals via de Effectgerichte Maatregelen. Waarbij je zelfs kalk in verzurende vennetjes strooit om maar de gewenste plantensoorten te behouden, hoe effectief die maatregel ook zou zijn.

De titel heeft dus een heerlijke dubbelklank. Voor referenties over hoe onze natuur ‘hoort’te zijn zitten we vast aan vaak gebrekkig overgeleverde beelden van vroegere situaties. Daar modelleren natuurbeheerders hun terreintjes naar. Dit naar de natuurleerschool van Victor Westhoff met wie Schaminee de lijvige reeks Vegetatie van Nederland opstelde, en waarnaar de Westhoff-lezingen vernoemd zijn aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hier doceert de bezige bij en aimabele hoogleraar met zachte g Schaminee.

De grote drie: vermesting, verzuring, verdroging
De grote 3 klassieke vijanden van de Westhoff-school, verzuring, vermesting en verdroging verminderen het voorkomen van soorten die daar slecht tegen kunnen, andere profiteren: zo werkt de natuur. Vermesting op zich, hoeft niet erg te zijn; andere plantensoorten als mattenbies, riet en lisdodde zweren bij een beetje eutrofiering. Slecht voor de één, is goed voor de ander waarbij wat mij betreft het zinkviooltje een icoon is van de relativiteit van natuurbescherming. Sterk bedreigd doordat de zinkvervuiling is verdwenen.

Er zijn vele wegen naar verzuring
De beschouwing over de wording van het Sarsven in de Peel is hier exemplarisch. Het voorkomen van plantensoorten hangt hier sterk samen met de pH, de zuurgraad. Waterlobelia, drijvend fonteinkruid en teer vederkruid nemen toe met stijgende pH. Vanaf 1960 nemen zij in voorkomen af. Hoewel boeren in de omgeving als boosdoener gelden van verzuring, zijn er nogal wat andere (menselijke) invloeden die deze zuurgraad bepalen én de vochtigheidsgraad die deze zuurgraad mede bepaalt.
Allereerst is er de bodem, een ven op leem is minder zuur dan op het dekzand dat in de Ijstijden boven de lijn van de Zuidelijke Veluwe werd afgezet. Om schaatsen mogelijk te maken op de (van nature zuurdere) vennen, werd vroeger voedselrijker water ingelaten, dat bufferend werkte. Zo werkte rond 1900 ook het afvalwater van riolen en melkfabrieken zwak bufferend, maar ook het wassen van schapenwol in venwater. Voor de komst van Australische goedkope wol, voor de tijd van kunstmest bevonden zich miljoenen schapen in Nederland, schapenwol bevat lanoline dat zuren neutraliseert.

Dus hoe ‘hoort’ het milieu te zijn?
Tel daarbij dat verbossing leidt tot verdamping, en daarmee verdroging en verzuring. Waarbij de verzuring door bladval wordt versterkt. Wie pH-metingen door de tijd er bij pakt van 3 vennen (achterste Goorven, Kliplo, Gerritsfles) over 2 eeuwen, ziet dat de pH wel 2 punten kan varieren. En dat de pH in de mest- en zuurrijke jaren ’80 vorige eeuw HOGER was dan een punt in 1850, en nagenoeg gelijk aan 1800. Een knappe Alterra-deskundige die nu aan boeren via de Programmatische Aanpak Stikstof kan opleggen, welke maatregelen zij moeten nemen om een norm-pH te halen: want welke pH is nu de norm? Kies je de pH van 1850 dan zou je zuur moeten lozen in het ven.

En welke invloed is dominant? Zeker wanneer je weet dat een forse regenbui de pH al verandert, en dan moet je alle bovengenoemde condities ook nog meerekenen. Als dan ook nog blijkt dat de grote biesvaren mogelijk maar in één ven in Nederland voorkomt, dankzij het feit dat mensen hier zwemmen en de bodem omwoelen: dan kom je op een hellend vlak terecht, waar ieder natuurdoel en iedere ‘norm’zo relatief is dat je van je ecologisch geloof moet vallen. Als in een discussie over de historische werkelijkheid van de Bijbel.

In de volgende blog gaan we verder, want het boekje bevat veel aanleiding voor gezonde discussie

RZ13menselijkenatuur33