Sinds het aantreden van Sharon Dijksma en haar ‘Natuurpact’ in 2013 beweert het Planbureau voor de Leefomgeving dat ‘herstel’ van biodiversiteit zou optreden sinds 2005 ‘mede door natuurontwikkeling’. Maar die geclaimde winst – het Sharon Dijksma-effect- is vals, en wordt behaald doordat zoogdieren op de Rode Lijst boekhoudkundig zijn geherclassificeerd. Met name vleermuizen – de grootste en kwetsbaarste zoogdiergroep- worden door overheidsbeleid als Energieakkoord en grootschalige bomen- en boskap voor biomassacentrales juist NU sterker bedreigd.
Eerder zou een vrije val zijn opgetreden naar ’15 procent van oorspronkelijke biodiversiteit’ dankzij de Zondeval van de orthodoxe milieubeweging, de Industriële Revolutie.
De enige indicator waarop PBL zich kan baseren voor haar ‘herstel’-nieuws is de Rode Lijst Indicator (RLI) van het CBS in 2012, waarover CBS in oktober 2013 een positief persbericht schreef. Want de Mean Species Abundance-biodiversiteit die de dramatische val door onze zonden weergaf vanaf 1700, die meet geen soorten. En de andere PBL-indicator Natuurwaarde laat een verdere achteruitgang zien. Natuurwaarde laat dan ook nog het agrarisch gebied weg uit de indicator, waar achteruitgang van doelsoorten van beleid het snelste verliep.
Veel geadverteerde successen als zeearend, slechtvalk, zilverreiger, kraanvogel en wolf nemen in geheel Europa toe, ver buiten bereik van Sharon Dijksma’s Natuurpact. Andere succesdieren als de grauwe kiekendief profiteerden van de inmiddels afgeschafte Europese braakleg-regeling in 1992, en daarna van samenwerkende boeren en Ben Koks zijn Werkgroep Grauwe Kiekendief. Ook geen ‘natuurontwikkeling’. Van de meeste vogelsoorten is bij benadering geen oorzaak te geven van de trend, zoals Rob Bijlsma mij verzekerde. Neem de draaihals, die van boskap in Drenthe zou profiteren volgens naturisten. Maar hij neemt overal toe, eerder dankzij klimatologische verbeteringen in zijn overwinteringsgebied in Afrika. Aldus Bijlsma in Drentse Vogels.
Doelsoorten in het agrarisch gebied- de weidevogels blijven harder dan ooit in aantallen achteruit hollen, ondanks tientallen miljoenen euro’s subsidies per jaar voor weidevogels en agrarisch natuurbeheer. Ook zoogdieren als haas, en nieuwe Rode Lijst-soorten in 2005 hermelijn en wezel zijn daarvan mogelijk de dupe. Hieronder beschrijf ik hoe CBS en PBL de ‘winst’ voor Sharon Dijksma’s beleidstrein bij elkaar speculeren.
Sharon Dijksma-effect leunt op de slechtst gemonitorde maar meest knuffelbare diergroep
We lezen in de Natuurbalans 2014 bij het PBL, wat de beleidsbureaucratie graag wil uitdragen, nu op basis van de Rode Lijst:
Het beleid voor ruimte, milieu en natuur begint zijn vruchten af te werpen. Het areaal natuur is vergroot, herstelmaatregelen worden uitgevoerd en de milieu- en watercondities zijn verbeterd. Door deze inspanningen neemt sinds 2005 het aantal bedreigde soorten niet meer toe. Ruim een derde van de Nederlandse soorten staat op de Rode Lijst van bedreigde soorten. Het aantal bedreigde soorten op deze lijst is de afgelopen jaren afgenomen met ongeveer 1 procent.
Het aantal soorten op de Rode Lijst bleef ongeveer gelijk van 1995 tot nu: tussen 39 en 38 procent van de beschouwde soorten. Dat is ongeveer 1,5 procent van de in Nederland bekende 47.800 soorten (waarvan insecten het leeuwendeel uitmaken, maar die telt niemand). De RLI ‘verbetering’ door het Sharon Dijksma-effect van slechts 1 procent is vooral een vertekening: de grootste winst wordt gehaald door zoogdieren van de Rode Lijst af te voeren, die er in 2005 bij kwamen.
Die lijst van 2005 gaf een kunstmatig zwarter beeld door herclassificatie en toevoeging van soorten. Het afvoeren of herclassificeren van slechts enkele zoogdieren van de lijst heeft onmiddelijk statistisch effect, omdat er zo weinig zoogdieren op staan. In 2005 stonden 24 van de 55 zoogdieren op de Rode Lijst. Zoals het Rode Lijst Rapport in 2007 stelt
Het aantal zoogdieren op die Rode Lijst is de RLI-lengte. Deze lengte laat een RLI-verkorting zien van 20 punten ten opzichte van 1995, hij werd 19 procent korter. De overige groepen als broedvogels (-3 %), hogere planten (-1 %), reptielen (0%), vlinders (0%) en amfibieen (0%) laten niet of nauwelijks herstel zien.
Geen verbetering voor beleidsoorten
Er komen – wanneer we de zoogdieren weglaten- evenveel soorten bij op de Rode Lijst als dat er afgevoerd worden. De diergroepen komen in categorieen van ‘ernstig bedreigd’ tot ‘gevoelig’ en schuiven op in categorie als ze minder bedreigd worden. Dat opschuiven geef je weer met RLI-kleur. Ook hier zien we dat bij kleurverbetering de zoogdieren de kar moeten trekken van het Sharon Dijksma-effect.
De Zoogdiervereniging VZZ verzamelt vrijwel geen data van zoogdieren. Het is een consultingclub die haar geld verdient met fauna-inventarisaties bij bouwprojecten en overheidsprojecten bij bevers, otters, aangevuld met wat puntwaarnemingen van hobbyisten en vrijwilligers. Dat de VZZ afhankelijk is van consulting- en overheidsopdrachten voor fauna-inventarisatie verklaart ook hun steun aan de vleermuisdodende verdrievoudiging van het aantal windturbines in het Energieakkoord, en het dichtkitten van overwinterplaatsen via energiebesparings-fetisjisme.
De meest recente Rode Lijst van zoogdieren is niet op hun website te vinden, ze adverteren nog steeds met gegevens uit 2005. De data waren zo slecht dat het PBL ze uit haar Natuurwaarde 2.0 indicator weghaalde. Die rekent dus alleen nog met vogels, vlinders en vaatplanten. In Natuurwaarde 1.0 rekende het PBL nog ‘incidentele bepalingen’ van zoogdieren als trendwaardes mee. Dat is een beleefd eufemisme voor ‘natte vinger van toevallige waarneming vrijwilliger statistisch opgewaardeerd’.
Voor zover gegevens van zoogdieren nu beter zijn, is dat dus vaak door negatieve trends: omdat ergens vleermuishabitat wordt geruïneerd of bedreigd door een bouwproject. Dan komt zo’n mannetje met bat-detector bij je langs.
Rode Lijst boekhoudkundig opgeschoond
De Rode Lijst geeft de verandering in populaties weer ten opzichte van een door het CBS gemaakte schatting van populatiegrootte in 1950. Het CBS vergelijkt vervolgens de Rode Lijsten van 1995 en 2005 met die van 2013. Het lijkt dat 2005 slechter scoort ten opzichte van 1995 dan 2013, maar dat effect is (deels) boekhoudkundig. Zo kwamen er in 2005 liefst 7 soorten bij de categorie ‘gevoelig’, die in 1995 niet meetelden door gebrek aan data (hermelijn, wezel, enkele vleermuizen), of die waren geherintroduceerd (de bever in 1988 in de Biesbosch). De grootste groei in RLI-lengte van 2005 ten opzichte van 1995 werd veroorzaakt door het toevoegen van 7 soorten in de categorie ‘gevoelig’, en 9 in de categorie ‘kwetsbaar’. Terwijl de zware categorieen juist MINDER soorten bevatten in 2005. Ze schrijven (blz43) :
De Rode Lijst is dus weliswaar langer geworden, maar het accent is verschoven naar de minder bedreigde categorieën. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de verdubbeling van het aantal soorten die alleen vanwege het zeer zeldzame voorkomen op de Rode Lijst staan, maar overigens wel toenemen en daarom mogelijk over tien jaar niet meer op de Rode Lijst zullen staan. Anderzijds staan er nu algemene soorten in de categorie Gevoelig vanwege een sterke afname (konijn, hermelijn en wezel) – een afname die in 1994 nog niet zo sterk was of nog niet kon wor- den aangetoond.
In 1995 stond zelfs het damhert op de Rode Lijst als kwetsbaar, een plaagdier van de Waterleidingduinen die zeldzame planten wegvreet. De zeehond heettte zelfs ‘bedreigd’ in 1995, in 2005 nog ‘kwetsbaar’ terwijl hij al sinds de jaren ’70 in aantal toenam. Door deze dieren nu af te voeren ten opzichte van 1995 boek je al winst, zonder dat enige natuurontwikkeling daar debet aan is.
De in 2005 ‘kwetsbare’ boommarter breidt zich uit zonder enig natuurbeleid. Hij is nu al lokaal plaagdier die broedsucces bedreigt van zeldzame roofvogels als de wespendief. Terwijl natuurontwikkeling juist zijn habitat vermindert, door boskap.
Zelfs de als ongedierte bestreden zwarte rat – verspreider van de Pest in de Middeleeuwen- stond in 2005 (‘bedreigd’ )en 1995 (‘kwetsbaar)op de Rode Lijst. In 2005 dus in zwaarder categorie, omdat deze warmteminnaar zo schaars werd, en door de koudebestendige bruine rat werd verdreven. Mede door zachtere winters lijkt hij in het zuiden van ons land weer in opmars. De begin jaren ’90 nieuw gevestigde Grijze zeehond kwam op de Rode Lijst als ‘gevoelig’ terwijl deze exponentieel in aantal toenam.
Ook het als plaagdier op de Maasvlakte bestreden konijn werd in 2005 op de Rode Lijst gezet als ‘gevoelig’. De in 1988 geherintroduceerde bever had als nieuwkomer op de Rode Lijst van 2005 door zijn stormachtige verspreiding al afgevoerd kunnen zijn. En hij had er in 1995 juist als ‘gevoelig’ op moeten staan. Momenteel bestaat grote kans dat bevers een schadedier worden die dijken ondergraven. Een soort mega-muskusrat. Toch vonden in 2008 en 2010 nog herintroducties plaats, de bever moet in Drenthe en ook Friesland nu voor voldoende wateroverlast kunnen zorgen en schade aan dijklichamen.
De in 1995 en 2005 als ‘ernstig bedreigd’ geldende hamster in Limburg – korenwolf- kon dankzij intensief gepamper van Alterra met zendertjes, speltakkers en miljoenen euro’s subsidie opschuiven in RLI-kleur en zo uitgroeien tot ’s lands duurste vossenhapje. Meer dan een kwart van de hamsters sneuvelt namelijk in een vossenbek, dus we kunnen hier op zijn best spreken van een pyrrhus-overwinning voor natuurbeleid.
En de geherintroduceerde otter kwam op de lijst als ‘ernstig bedreigd’, nadat hij in 2005 ‘verdwenen’ heette. Dan wordt zijn RLI-lengte dus korter. Terwijl de herintroductie in 2002 al was gestart, en een relatief groot succes is met 117 doodgereden otters tot maart 2013. Hij verspreid zich razendsnel, maar nu de Provincie Friesland zo geilt op asfalt zoals in de Noordelijke Friese Wouden is de overheid nog steeds de grootste leefgebied-versnipperaar.
Klimaatveraangenaming helpt vleermuizen, ondanks verdere verwoesting leefgebied
Even wonderlijk is de wijze waarop referentiejaar 1950 tot stand komt. Zoals wij in het Rode Lijst-rapport van de Zoogdiervereniging in 2006 mogen lezen, waar het CBS in de redactie zat
Voor het bepalen van de situatie in 1950 is gekozen om alle waarnemingen uit de periode 1946-1969 (Van Wijngaarden et al., 1971) samen te voegen. In de periode 1920-1950 zorgde een tijdelijke opwarming in Europa voor verschuiving van areaalgrenzen. In de jaren 1950 is de areaalvergroting van deze soorten waarschijnlijk onder invloed van afkoeling weer teniet gedaan. Het pragmatische argu ment is dat over de verspreiding- en aantalsontwikkeling voor de meeste soorten pas vanaf 1960 gegevens voorhanden zijn.
In 1987 vond in Nederland ook een plotse opwarming plaats van 1 graad. Waarom dus de toenames van soorten vleermuizen door opschuiven van areaalgrenzen nu vanaf 1995 WEL meerekenen? En toen niet? Neem de vleermuizen, die zijn gevoelig voor klimaatveraangenaming, vooral hoefijzerneuzen zijn warmteminnende soorten. De Kleine Hoefijzerneus was in Nederland tot het relatief warmere 1950 nog gast van Zuid Limburg, maar nam daarna sterk af. En gold sinds de Rode Lijst van 1995 als ‘verdwenen’.
Vorig jaar meldde de Europese milieubureaucratie EEA– de zelfde die de uitroeiiing van vleermuizen via turbines toejuicht- dat diverse vleermuispopulaties van 1993 tot 2011 in Europa zouden toenemen, sommige zelfs met 43 procent. Het klimaatgekke National Geographic nam direct de mantra’s van de EEA over. Waarom gingen deze vleermuizen eerder achteruit volgens EEA?. Habitatversnippering en intensivering landbouw. Terwijl die habitatvernietiging en intensivering sindsdien eerder sterk is TOE genomen dan afgenomen.
De enige positieve variabele voor veel vleermuissoorten is de klimaatveraangenaming van Europa. Dat is ook logisch, want hun insectenvoedsel floreert bij klimaatveraangenaming.
Ook is van slechts 2 soorten die daadwerkelijke sterke toename van 43 procent gevonden, Myotis mystacinus en Myotis Branddti die tot 1970 als 1 soort gelden, de baardvleermuis. Die leeft bij ons in het Zuiden van het land, en kan in veel landen uitbreiden door opwarming. Dus het EEA-bericht was een onzinverhaal, bedoeld om Natura 2000 en andere Europese ‘bescherming’ toe te jubelen.
Autonome trends zijn vaak de belangrijkste oorzaak dat sommige soorten het goed doen, hier en daar met de hulp van enthousiaste natuurbeschermers.Diverse libellensoorten nemen sinds de jaren ’90 toe dankzij klimaatopwarming, evenals sommige vlindersoorten. De kerkuil profiteert van zachtere winters.
Wat op zijn best ook lullig is: zowel Vogelbescherming Nederland verwijst nog steeds naar de Rode Lijst van 2004/5, de Zoogdiervereniging eveneens, en hun ongetwijfeld met subsidie opgetuigde site soortenbescherming.nl samen met RAVOn en Vlinderstichting verwijst daar via hun websites ook naar.
http://www.soortenbescherming.nl/
Dus de clubs die pretenderen wetenschappelijk te handelen en die pretenderen onze natuur te beschermen, vernieuwen wel dagelijks hun marketing maar – als ze al gegevens verzamelen- verwijzen ze ook nog naar 11 jaar verouderde gegevens. Wat zegt dat over het wetenschappelijk gehalte van die clubs?
In wat voor bochten je tegenwoordig al niet moet wringen om aan je overheidssubsidies te komen!
Nou dit weer.
http://www.telegraaf.nl/binnenland/24285141/__Koeien_verjagen_vogels__.html
De ene club pleit ervoor om koeien eens wat vaker in de wei te zetten, is er weer een andere club die komt roepen dat dat helemaal niet zo goed is.
Ik word werkelijk niet goed van al dat gezwatel.
@Marcel, in plaats van er niet goed van worden, zoek uit waarom…Vogelbescherming Nederland wil meeliften op het Boer Zoekt Vrouw gevoel en dus ook met dansende koeien in de wei
Wanneer je logisch nadenkt: bij vogels die op de grond broeden, is een weiland vol stampende en nieuwsgierige pinken bevorderend voor het broedsucces?
Gewoon even die vraag stellen is voldoende. Vogelbescherming Nederland is dan ook in eerste instantie een fondsenwervend campagne-bedrijf. Het gaat het om fondsenwerving, die vogels interesseert ze nauwelijks daar op de marketingafdeling