Paul Braat.

Een gastbijdrage van Paul Braat.

 

Het NNV-bestuursstandpunt is een opvallend slecht stuk, een natuurkundige vereniging onwaardig. De eenzijdige en onvolledige opstelling is alleen te begrijpen vanuit de politieke dwang, waaraan het stuk blijkbaar moet voldoen. Interessant zijn vooral de zaken die het NNV-bestuur verzwijgt. Enkele kritische opmerkingen:

Feit 1. Het NNV-standpunt betreft geen standpunt van de leden.

Het standpunt van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging is een bestuursstandpunt. Normaliter spreekt een Bestuur uiteraard namens de leden, maar dat is hier niet het geval. Het standpunt betreft geen Verenigingsstandpunt. Het NNV-bestuur heeft in 2015 (vóór de CO2-bijeenkomst in Parijs) op verzoek van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) namens de Vereniging een IPCC-ondersteunend standpunt willen uitbrengen. Die poging is door  kritische leden tegengehouden. Het NNV-bestuur heeft nu blijkbaar besloten om zijn eigen opvattingen als bestuursstandpunt naar buiten te brengen. Er zijn immers weinig lieden die het verschil met een verenigingsstandpunt zullen herkennen.

Feit 2. Het NNV-bestuur noemt geen alternatieve opwarmingsoorzaken.

Behoudens de zijdelingse opmerking dat waterdamp het belangrijkste broeikasgas is, gaat het stuk uitsluitend over CO2 als oorzaak van opwarming. Alternatieve mogelijkheden bestaan niet voor het bestuur, dat blind blijkt voor de Tsunami aan publicaties dit laatste jaar over zonfluctuaties, zeestromen en geologische processen, die elk een veel belangrijker invloed worden toegedacht dan de speurdosis CO2.

Feit 3. Het NNV-bestuur verzwijgt dat CO2 volgt op de temperatuur.

Een van de belangrijkste argumenten tegen de CO2-hypothese is dat CO2 tijdens gelijktijdige bewegingen, tijdens de ijstijden en ook in onze tijd, telkens volgt op de temperatuurveranderingen. Dit wordt in talloze publicaties beschreven, ook het IPCC vermeldt dat feit in zijn AR3. Een gevolg gaat niet voor de oorzaak uit. Deze bevinding zou voor natuurkundigen voldoende moeten zijn om de CO2-hypothese te verlaten, dan wel ernstig te betwijfelen.

Feit 4. Het NNV-bestuur maakt niet duidelijk waarom eventuele opwarming door CO2 schadelijk zou zijn.

Het bestuur noemt gunstige effecten van CO2 op de groei van gewassen en spreekt over mogelijk negatieve gevolgen voor grote gebieden op aarde. Het Bestuur specificeert die gevolgen niet. Het bestuur spreekt terecht niet over extreme weersinvloeden als gevolg van opwarming: van die extreme invloeden is tot op heden niets bewezen. Lange registraties tonen integendeel zelfs krachtiger stormen in de eerste helft van de vorige eeuw, toen van CO2-emissie nog geen sprake was. Minder extreem weer ligt ook in de lijn van de verwachting wanneer door opwarming het energieverschil tussen polen en evenaar afneemt.

Feit 5. Het Bestuur verzwijgt dat er de laatste twintig jaar geen opwarming meer is te zien, ondanks doorstijgende CO2-concentratie.

Fig 1. GROEN: CO2 ppm (Mauna Loa). BLAUW: temperatuur RSS-satelliet. Geen temperatuurstijging sinds 1997, ondanks doorstijgende CO2. El-Niño episoden hebben niets met CO2 van doen en de temperatuur daalt na de laatste El-Niño episode weer naar ‘normaal’.

Feit 6. Het NNV-bestuur gebruikt een foute, tendentieuze grafiek.

Het bestuur illustreert haar stelling – dat de huidige CO2-stijging sterker is dan duizenden eeuwen vóór onze tijd – met een figuur, waarin ten onrechte appels met peren vergeleken worden. Dat is een wetenschappelijk vergrijp waar het middelbaar natuurkundig onderwijs terecht voor waarschuwt.

Fig 2. (Figuur NNV-1 met notities van uw scribent). De twee series CO2-metingen zijn afkomstig van verschillende locaties en zijn met verschillende technieken gemeten. De Mauna Loa metingen horen niet in deze grafiek thuis.

CO2-metingen uit ijsboorkernen mogen niet als absolute waarden gebruikt worden. Het duurt een tiental jaren alvorens het ijs zich op 40-120 m diepte sluit. Tot die tijd equilibreert CO2 met de omgeving, vervolgens verdwijnt ook CO2 bij winning van de ijsboorkernen. De fysicus Zbigniew Jaworowski, die dertig jaar met ijsboringen werkte, beschrijft in 2004 voor een US Senaatscommissie hoe een twintigtal fysisch-chemische processen de absolute CO2-waarden uit ijsboringen onbetrouwbaar maken, zoals decompressie-‘explosies’ van gashydraten, horizontale decompressie-scheuren, contaminatie met boorwater, ontsnapping van CO2 in boorwater, smeltwater en lekkage langs de scheuren [Jaworowski 1992, 2004]. De kritiek van Jaworowski werd door de IPCC-gemeenschap betwist, maar is nooit weerlegd. De ijsboormetingen mag men niet vergelijken met de atmosferische metingen op Mauna Loa, zeker niet in één grafiek.

Feit 6. Figuur NNV-1 suggereert dat de CO2 concentratie vóór industrialisatie niet hoger was dan 280 ppm. Dat is niet correct.

De CO2-ijsboormetingen meten gemiddeld naar schatting 10 ppm lagere waarden, maar erger is nog dat uitschieters, CO2-toppen en dalen, worden afgevlakt. CO2-waarden uit ijsboringen kunnen als trend gebruikt worden, maar de absolute waarden zijn altijd lager en minder betrouwbaar dan de chemische metingen van 1850 tot vóór 1960. In Europa en in de VS hebben wetenschappers sinds 1800 atmosferisch CO2 bepaald met steeds gevoeliger chemische technieken. Ernst-Georg Beck beschrijft 200.000 chemische CO2 metingen van 1800 tot 1960 [Beck 2007, 2008]. Vanaf 1850 is de nauwkeurigheid van de bewerkelijke chemische meting vergelijkbaar, zo niet beter dan de meer praktischer gasanalyse die sinds 1960 op Mauna Loa en elders gebruikt wordt. De vraag is waarom het IPCC geen gebruik maakt van betrouwbare chemische CO2-metingen van vóór 1960, maar wel van onnauwkeurige CO2-waarden uit ijsboringen.

Fig 3. CO2 uit ijsboringen in zwarte strakke lijn onderaan, rechts overgaand in de paarse strak-oplopende lijn van Mauna Loa. In rood chemische CO2-metingen van vóór 1960 in relatie tot de temperatuur (blauw).

De nauwkeurige chemische metingen van vóór 1960 zijn belangrijk hoger dan die uit de ijsboringen. Het verschil tussen de puntenwolk en de rechte lijn van Mauna Loa wordt veroorzaakt doordat de metingen van de puntenwolk uit vele centra komen en op verschillende momenten van de dag en op zeeniveau zijn gemeten. CO2 fluctueert op zee-niveau sterker dan op de 4 km hoogte van Mauna Loa. De vlakke CO2-lijn van de ijsboringen is gevolg van afvlakking door equilibratie en verlies van CO2. De stellige NNV-bestuursuitspraak over de “sterkste stijging ooit” is discutabel en volgt niet uit hun vergelijk van appels met peren.

Feit 7. De sterke CO2-stijging is volgens het bestuur vooral gevolg van fossiele verbranding. Dat is naar alle waarschijnlijkheid ook niet juist.

Ook dit feit wordt betwist door onderzoek, niet op basis van computermodellen, maar op metingen. Tom Victor Segalstad en recent Herman Harde berekenen aan de hand van 13C/12C isotopen een huidige fossiele-CO2 fractie in de atmosfeer van slechts 4% en een natuurlijk aandeel in de CO2-stijging van 85% [Segalstad 1992; Harde 2017]. CO2 in de atmosfeer is afkomstig van ontgassing van de tropische oceaan, ademhaling van aarde, planten en dieren (termieten produceren via methaan net zoveel CO2 als de fossiele productie), kalksteen verwering, subductie en geologische ontgassing, vulkanische ontgassing (vooral onderzeese vulkanen) en door verbranding van fossiele hydrocarbonaten. CO2 verdwijnt uit de atmosfeer door uitregenen, absorptie in de poolzeeën, fotosynthese door planten (vooral fytoplankton), olivijn-verwering en door precipitatie in de diepzee als calciumcarbonaat.

CO2-stijging zou alleen al kunnen plaatsvinden door een geringe verschuiving van het evenwicht tussen CO2-ontgassing en absorptie in de oceaan; bij gelijk blijvende temperatuur van de tropische oceaan (met onveranderde ontgassing) en een iets warmere poolzee (met minder absorptie).

Het IPCC rekent bovendien voor vulkanische activiteit slechts 0.2 GtC vanwege de 1511 bekende actieve vulkanen boven zeeniveau, maar ze vergeet de naar schatting 3.477.403 onderzeese vulkanen op de zeebodem [Hillier 2007; Casey 2014], waarvan tenminste 139.096 actief zijn [Batiza 1982], met naar schatting een gemiddelde productie van 0.9 GtC per jaar [Kerrick 2001]. Dat zou zomaar een CO2-productie kunnen betekenen van 0.9 x 139.096 = 125 GtC. De fossiele productie van 10 GtC verdwijnt geruisloos in deze gigantische volumes, maar onderzeese CO2 (en geologische warmte) worden niet meegerekend in de IPCC-modellen.

Feit 8. Het broeikaseffect is volgens het bestuur verantwoordelijk voor een atmosferisch ‘deken’ effect zonder hetwelk de aardtemperatuur 30° C kouder zou zijn.

Nieuw onderzoek maakt deze stelling onhoudbaar. Het broeikaseffect is een idee van Arrhenius uit 1896, dat nog nooit experimenteel is bevestigd. Sterker; men heeft zelfs nooit een poging ondernomen om van het broeikas-idee een toetsbare hypothese te maken, zoals dat in de natuurkundige wereld toch gebruikelijk is. CO2-alarmisten zijn integendeel op volstrekt onbewezen grond overtuigd dat de ‘science is settled’. Die overtuiging maakt blind voor nieuwe ontwikkelingen en publicaties. Zo is het blijkbaar ook aan het NNV-bestuur ontgaan dat Nikolov en Zeller met elegant onderzoek (en gegevens van NASA) aantonen dat het atmosferisch effect geen 30° C, maar eerder 90° C bedraagt [Volokin 2015]. Een dergelijk groot atmosferisch effect is niet met een broeikasgas-deken te verklaren.

Het bestuur zwijgt ook nadrukkelijk over het prachtig onderzoek van Nikolov en Zeller, eveneens op grond van meetgegevens van NASA, waarmee zij in één dimensionale analyse zeer precies de oppervlaktetemperatuur kunnen voorspellen van een zestal sterk uiteenlopende planeten en planetoïden [Nikolov 2017].

Fig 4. Regressie van de voorspelling met één formule van de oppervlaktemperatuur van zes vaste hemellichamen, na weglating van alle broeikasgassen. Verticaal: de Ratio Ts/Tna (oppervlaktemperatuur Ts en Temperatuur zonder atmosfeer Tna), tegenover horizontaal: de atmosferische druk aan het oppervlak

Het aardige is nu dat Nikolov en Zeller met hun formule de mooiste regressie bereiken met slechts twee parameters: de afstand tot de zon en de dichtheid van de atmosfeer. Toevoeging van broeikasgas geeft geen beter, maar slechter resultaat. Het atmosferisch effect van 90° C wordt niet veroorzaakt door een deken van broeikasgas. Na opwarming door de zon vertraagt de oceaan de afgifte van warmte aan land en atmosfeer en waterdamp moduleert als overheersend broeikasgas de lokale temperaturen. De basistemperatuur van de aarde is primair gevolg van zon en zwaartekracht. De speurdosis CO2 speelt in dit verhaal een volstrekt ondergeschikte rol.

Feit 9. Het bestuur suggereert stijgende temperaturen, warme oceanen en zeespiegelstijging als impliciet bewijs voor een broeikasgaseffect door CO2.

Temperatuursveranderingen zijn geen bewijs voor een broeikasgas-effect. De discrete temperatuurstijging van 0.8° C (±0.5° C) sinds het einde van de kleine ijstijd is bovendien niet significant en zelfs de schijnbare stijgingstrend is geheel door toeval te verklaren [Frank 2007, 2010; Voloshin 2017]. De enige zekere aanwijzing voor opwarming van de aarde is een gestage stijging van de zeespiegel sinds het einde van de kleine ijstijd met slechts 1.5 mm per jaar. Die geleidelijke stijging toont overigens geen enkele aanwijzing voor een versnelling na 1960, door antropogene invloed, die het gevolg zou moeten zijn van extra opwarming door uitstoot van fossiele CO2 na 1960, tenminste, wanneer CO2 een aantoonbaar effect op het klimaat zou hebben. Het ontbreken van een versnelling van de zeespiegelstijging na 1960 pleit voor een ondergeschikte rol van CO2 op het klimaat.

Het NNV-bestuur meldt terecht dat de oceaan (70% van het aardoppervlak) warmte van de zon invangt en die warmte slechts traag afgeeft aan land en atmosfeer vanwege de grote warmtecapaciteit. Dat is juist. Het is daarom jammer dat het bestuur geen melding maakt dat de oppervlaktemperatuur van de oceaan sinds november 2015 niet meer stijgt, maar daalt, ondanks doorstijgende CO2 (fig 5).

Fig 5. Temperatuur van de oceanen (SST-anomaly), met daling van de temperatuur na 2015, ondanks de door stijgende CO2-concentraties. Met name de temperatuur van de tropische oceaan (blauw) daalde sterk met 1° C in twee jaar tijd. Bron: UK Hadley centre.

Die temperatuurdaling is vooral uitgesproken in de tropische oceaan, met een daling van 1° C in twee jaar. De daling geschiedt ondanks sterk stijgende CO2-concentraties en ook deze waarneming zou een serieuze natuurkundige toch aan het denken moeten zetten over de juistheid van de CO2-hypothese. Het NNV-bestuur verzwijgt de ongemakkelijke waarneming ten behoeve van het onbewezen CO2-idee.

Feit 10. Het NNV-bestuur schrijft: “Wanneer we vandaag de uitstoot van fossiele kooldioxide volledig zouden kunnen stoppen dan zou de concentratie van CO2 in de atmosfeer pas na enkele eeuwen terug zijn op de evenwichtswaarde.”

Ook dat lijkt niet waar te zijn. Het IPCC postuleert een bufferverzadiging vanaf de kleine ijstijd; een verzadiging van de activiteit van het complex van mechanismen dat CO2 uit de atmosfeer doet verdwijnen. Het IPCC heeft de bufferverzadiging nodig omdat het atmosferische CO2 in de modellen anders niet wil stijgen onder invloed van de kleine antropogene fractie. Met de verzadigingshypothese berekent het IPCC een evenwichtsperiode van honderdduizend jaar. Segalstad en Harde verwerpen de verzadigingshypothese op grond van hun metingen. Bovendien, hoe had de aarde met beperkte buffers destijds kunnen reageren op veel grotere CO2-schommelingen tot ~7000 ppm? Zolang snelle bufferprocessen intact zijn, met snelle CO2-seizoensvariaties en snelle verdwijning van C-14, is een verzadiging van de verwerings- en sedimentatie-buffers volstrekt onwaarschijnlijk. Desalniettemin gebruikt Harde de getallen en methoden van het IPCC (inclusief de ongeloofwaardige bufferverzadiging) en berekent daarmee een evenwichtsperiode van 47.8 jaar in plaats van honderdduizend. Vervolgens berekent Harde uitgaande van een normale buffercapaciteit, de huidige fossiele-CO2 fractie in de atmosfeer op 4% en een evenwichtsperiode van minder dan 10 jaar [Harde 2017]

Feit 11. klimaatmodellen voorspellen voortdurend veel te hoge temperaturen

Het NNV-bestuur besteedt de meeste tekst aan de IPCC-klimaatmodellen, waarmee CO2-alarmisten de toekomst voorspellen met steevast veel hogere temperaturen dan in werkelijkheid gemeten worden.

Fig 6. IPCC-Temperatuurvoorspellingen ROOD is gemiddelde van 102 modellen, versus werkelijke metingen mat satellieten (BLAUW) en weerballonen (GROEN). Bron: JR Christy UAH.

Figuur 6 toont dat de computervoorspellingen niet kloppen met de werkelijkheid en dus fout zijn. Daarmee is er ook geen reden om de burger bang te maken met verschrikkelijke klimaatrampen. Toch concludeert het NNV-bestuur dat de klimaatwetenschappers van het IPCC onze steun en vertrouwen verdienen (en dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de gemiddelde temperatuurstijging tot 2° C te beperken). Dat is een krasse conclusie, die nergens volgt uit de tekst van het NNV-bestuur.

Moet een natuurkundige bij discrepantie tussen model en werkelijk gemeten waarden niet concluderen dat het model (en dus de onderliggende CO2-hypothese) niet deugt? Had het NNV-bestuur ons niet moeten waarschuwen voor garbage-in, garbage-out, de ongewisse resultaten van modellen op basis van onzekere en onvolledige gegevens? Had het NNV-bestuur ons niet moeten wijzen op de voorspelbare onvoorspelbaarheid van complexe systemen? Het klimaat is immers een uiterst complex systeem, de resultante van vele interactieve, vaak nog onbekende, niet-lineaire invloeden [Lorenz 1963; Thoenes 2007; Hansen 2016]. IPCC-wetenschappers van Werkgroep-I erkennen die onvoorspelbaarheid wél en zij concluderen in AR4 WG1 Chap 14.2.2:

“We should recognise that we are dealing with a coupled nonlinear chaotic system, and therefore that the long-term prediction of future climate states is NOT POSSIBLE.”

Ook tot andere IPCC-wetenschappers dringt het langzaam door: “The prediction of future climate states is NOT POSSIBLE”. Millar et al schrijven in een recent artikel dat de wereld bij de huidige CO2-concentratie volgens de IPCC-‘projecties’ 1,3° C warmer had moeten worden, terwijl de werkelijke stijging sinds 1850 slechts 0,75-0,85° C bedraagt, waarvan 0,6° C preïndustrieel [Millar 2017]. Dat artikel kan beschouwd worden als een eerste officiële bevestiging dat de IPCC-modellen op basis van de CO2-hypothese er flink naast zitten, geen voorspellende waarde hebben en dat CO2 dus ook geen belangrijke oorzaak kan zijn voor klimaatverandering. De doemscenario’s moeten aan de werkelijkheid worden aangepast.

The Times vat deze jongste ontwikkeling samen met:

“We Were Wrong”. Co-auteur Myles Allen zegt in The Times: “We haven’t seen that rapid acceleration in warming after 2000 that we see in the models. We haven’t seen that in the observations.” [Webster 2017].

Dat laatste is precies wat de CO2-kritici vragen: kijk naar wat in de werkelijkheid gebeurt en niet naar wat hypothetische modellen voorspellen. Karl Popper schrijft:

“In so far as a scientific statement speaks about reality, it must be falsifiable; and in so far as it is not falsifiable, it does not speak about reality”.

Men kan zich afvragen waarom bij de CO2-hype zovelen niet in staat zijn om oude stellingen te verlaten wanneer op ze grond van nieuwe klimaatinformatie fout blijken. In de ‘Spiral of Silence’ schrijft Elisabeth Noelle-Neumann:

“When a population is continuously exposed to a persistent and consistent media account of current events on controversial issues, the primary motivation of a person will be to conform, at least outwardly, to avoid discomfort and dissonance”.

Onafhankelijk denken wordt gefnuikt door “fear of isolation”. Groepsdenken en lemmingen-gedrag is gevolg van angst voor de uitzonderingspositie en de angst om er niet bij te horen [Darwall 2017] .

De eenzijdige en onvolledige onderbouwing van het NNV-bestuursstandpunt duidt niet op onafhankelijk denken.

Dr M.C.P. Braat,

Internist en Longarts in ruste.

 

Referenties

BATIZA R (1982) “Abundances, distribution and sizes of volcanoes in the Pacific Ocean and implications for the origin of non-hotspot volcanoes”, Earth & Planetary Science Letters, Vol. 60, pp. 195-206


BECK E-G (2007). 180 Years of atmospheric co2 gas analysis by chemical methods. Energy & Environment. 18, 259-282.

BECK E-G (2008). 50 years of continuous measurement of CO2 on Mauna Loa. Energy & Environment. 19, 1017-128.

CASEY T (2014).Volcanic Carbon Dioxide. http://principia-scientific.org/volcanic-carbon-dioxide/


DARWALL R (2017). Green Tyranny, Exposing the Totalitarian Roots of the Climate Industrial Complex. ISBN: 9781594039355

FRANK P (2007). A Climate of Belief. http://www.skeptic.com/reading_room/a-climate-of-belief/


FRANK P (2010). Uncertainty in the global average surface air temperature index: a representative lower limit. Energy & Environment · Vol. 21, No. 8, 2010. http://scienceandpublicpolicy.org/wp-

HANSEN K (2016). Chaos & Climate – Part 3: Chaos & Models. https://wattsupwiththat.com/2016/09/04/chaos-climate- part-3-chaos-models/Guest Essay by Kip Hanse.

HARDE H (2017). Scrutinizing the carbon cycle and CO2 residence time in the atmosphere. Global and Planetary Change. 152, 19–26

HILLIER JK & Watts AB (2007). “Global distribution of seamounts from ship-track bathymetry data”, Geophysical Research. Letters, Vol. 34, L13304, doi:10.1029/2007GL029874


JAWOROWSKI Z (1992). Do glaciers tell a true atmospheric CO2 story? The Science of the Total Environment, 114, 227-284


JAWOROWSKI Z (2004). Hearing before the US Senate Committee on Commerce, Science, and Transportation. Climate Change: Incorrect information on pre-industrial CO2. http://www.warwickhughes.com/icecore/


KERRICK DM (2001). “Present and Past Nonanthropogenic CO2 Degassing From the Solid Earth”, Reviews of Geophysics, Vol. 39, pp. 565-586


MILLAR RJ (2017). Emission budgets and pathways consistent with limiting warming to 1.5 °C. Nature Geoscience. doi:10.1038/ngeo3031


NIKOLOV N & and ZELLER K (2017). New Insights on the Physical Nature of the Atmospheric Greenhouse Effect Deduced from an Empirical Planetary Temperature Model. Environ Pollut Climate Change 2017, 1:2

SEGALSTAD TV (1992): The amount of non-fossil-fuel CO2 in the atmosphere. AGU Chapman Conference on Climate, Volcanism, and Global Change. March 23-27, 1992. Hilo, Hawaii. Abstracts: 25; and poster: 10 pp. http://www.co2web.info/hawaii.pdf


SEGALSTAD TV (1998): Carbon cycle modelling and the residence time of natural and anthropogenic atmospheric CO2: on the construction of the “Greenhouse Effect Global Warming” dogma. In: Bate, R. (Ed.): Global warming: the continuing debate. ESEF, Cambridge, U.K. [ISBN 0952773422]: 184-219.

THOENES D. (2007). Over de onvoorspelbaarheid van het klimaat. Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. http://www.knag.nl/..fileadmin/geografie/index.php?id=640&tx_ttnews[swords]=El%20Ni%F1o%20&tx_ttnews[point er]=1&tx_ttnews[tt_news]=770&tx_ttnews[backPid]=502&cHash=83b3b89f47

VOLOKIN D & RELLEZ L (2014). On the average temperature of airless spherical bodies and the magnitude of Earth’s atmospheric thermal effect. SpringerPlus 2014, 3:723 http://www.springerplus.com/content/3/1/723

VOLOSHIN M (2017). Random Walk analysis of NOAA global temperature anomaly data. https://www.facebook.com/notes/mikhail-voloshin/random-walk-analysis-of-noaa-global-temperature-anomaly- data/10154721015506945/

WEBSTER B (2017. We were wrong — worst effects of climate change can be avoided, say experts. https://www.thetimes.co.uk/article/we-were-wrong-worst-effects-of-climate-change-can-be-avoided-say-scientists-k9p5hg5l0