Hannibal. Afbeelding: Historiek.

Een bijdrage van Ap Cloosterman.

Allereerst bekijken we de temperatuurgegevens uit het verleden (420.000 v.C. tot 1800 n.C.). De gegevens zijn verkregen uit ijskernen uit Antarctica (Vostok). Zie afbeelding 1.

 

 

 

 

Afbeelding 1. Bron: World Data Center for Paleoclimatology, Boulder.

De pieken zijn de interglaciale (warme) perioden. Deze warmere perioden keren met een zekere regelmaat om de 100.000 tot 125.000 jaar terug. Elke ijstijd wordt afgewisseld door een kortere periode van opwarming. Dit zijn perioden van ongeveer 10.000 jaar.

Opvallend is, dat de temperatuurpiek, die 10.000 jaar v.C. is gestart zich langdurig heeft voortgezet. Dit in tegenstelling met de vier eerdere interglacialen (410.000 v.C.; 320.000 v.C.; 235.000 v.C.; 125.000 v.C.), die vrij snel gevolgd werden door een periode van afkoeling.

Na het beëindigen van de laatste ijstijd (Weichselglaciaal), 11.700 jaar geleden, is er een interglaciale periode aangebroken en de gevolgen van deze (natuurlijke) opwarming zijn nog steeds waarneembaar.

We zoomen nu in op de laatste 3.300 jaar. Hierbij zijn ook de temperatuur gegevens van Groenland weergegeven. Zie afbeelding 2.

Afbeelding 2.

Je zou verwachten, dat er sprake zou zijn van een zekere overeenkomst in temperatuurveranderingen tussen Antarctica en Arctica, maar dit blijkt dus niet zo te zijn.

Uit de grafiek van afbeelding 2 valt af te lezen, dat er op Groenland de laatste eeuwen sprake is geweest van afkoeling en er van 1500 tot 1800 n.C. zelfs een periode van stabilisatie heeft plaats gevonden.

Antarctica vertoont een wisselvallig temperatuurbeeld, maar eigenlijk in de loop der eeuwen geen sterk afwijkend gedrag. Er is geen sprake van gelijkmatigheid in de stijging of daling van de temperatuur tussen het noordelijk en het zuidelijk halfrond.

Je kunt je dus afvragen of het middelen van deze twee temperaturen tot een gemiddelde aardetemperatuur representatief is om deze te vergelijken met een plaatselijk (Mauna Loa) gemeten CO2-gehalte van de atmosfeer. Ook voor het CO2-gehalte geldt dat er plaatselijk grote verschillen zijn en dus dat de gegevens van Mauna Loa zeker niet het wereldgemiddelde vertegenwoordigen.

Kortom: Het vergelijken van twee gemiddelde variabelen (temperatuur van de Aarde en CO2-gehalte van de aardse atmosfeer), die geen gemiddelden blijken te zijn, kunnen niet de juiste conclusie opleveren dat de opwarming van de Aarde is veroorzaakt door een stijging van het CO2 gehalte in de atmosfeer.

Opmerking:
Sinds 1978 wordt de temperatuur van de onderste laag van onze atmosfeer door satellieten gemeten en dit leidt tot een juist gemiddelde van de aardse temperatuur. Metingen van ESA’s Envisat-missie en de Japanse observatiesatelliet GOSAT laten zien dat de hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer de afgelopen tien jaar jaarlijks met 0,5 procent toe is genomen. In juli 2014 is de satelliet OCO-2 gelanceerd, die veel nauwkeurige CO2-metingen uitvoert en dus is staat is om een juist CO2-gemiddelde in onze atmosfeer te bepalen. Helaas zijn er nog onvoldoende gegevens van OCO-2 beschikbaar.

In de grafiek van afbeelding 2 is met een rode lijn het tijdstip aangegeven waarop Hannibal over de Alpen is getrokken. Zowel op Antarctica als op Arctica was er op dat moment sprake van een warme periode. Het is puur toeval dat dit op beide werelddelen gelijktijdig plaats vond maar met als gevolg dat de gletsjers op de Alpen waren gesmolten. Het bewijs is geleverd door boomresten, die gevonden zijn en uit die tijd stammen. De ouderdom analyses vormen het bewijs, dat er bomen groeiden en dat Hannibal met zijn olifanten niet over de Alpen is gekomen via gletsjers maar gewoon door de bossen is getrokken.

Zes mogelijke oorzaken van klimaatverandering

1 Broeikasgassen

Gassen die in hun moleculen drie of meer atomen bevatten, zijn broeikasgassen. De belangrijkste zijn: waterdamp (H2O), methaan (CH4) en kooldioxide (CO2). Het broeikaseffect van waterdamp (H2O) is vele malen groter dan dat van CO2. (Bijdrage H2O: 36-70%; CO2: 9-26%).

De alarmisten richten hun pijlen op het tegengaan van de menselijke emissie van CO2. Ik denk dat het merendeel van de politiek en de burgerij geen flauw idee heeft hoe CO2 als broeikasgas werkt en zeker niet op de hoogte is dat meer CO2 boven een gehalte van +/- 400 ppm nauwelijks effect meer heeft. Vandaar de volgende toelichting:

De Zon warmt de Aarde op. Vervolgens gaat het aardoppervlak infraroodstraling uitzenden. Infraroodstraling bestaat uit fotonen (energiedeeltjes). CO2 is in staat om bepaalde delen van de infraroodstraling die de Aarde uitzendt te absorberen. Het CO2 molecuul raakt in een aangeslagen toestand. Zie hier.

Er kunnen zich nu drie mogelijkheden voordoen:
a. Bij het terugvallen naar de grondtoestand wordt de opgedane energie door botsingen met andere moleculen (stikstof of zuurstof) overgedragen aan deze andere moleculen en ontstaat er warmte.
De aangeslagen toestand heeft een levensduur van ongeveer een seconde en in die tijd vinden er 10^8 (=tien tot de achtste) botsingen plaats en dus wordt het merendeel van de opgedane energie in warmte omgezet.
b. Vanuit de aangeslagen toestand zendt het CO2 molecuul eenzelfde foton uit. Hierbij ontstaat geen warmte.
c. Ook is het mogelijk dat het CO2 molecuul in botsing komt met een ander molecuul en daardoor in een aangeslagen toestand geraakt. Als het CO2-molecuul vervolgens dan een foton uitzendt verliest het CO2 molecuul energie en vindt er afkoeling plaats.

Als er sprake is van conductie (geleiding) dan moet de warmte van het aardoppervlak nu eerst hoger worden dan de luchtlaag erboven. De aardwarmte wordt dus vastgehouden en kan pas opstijgen als de Aarde warmer is geworden dan de luchtlaag erboven. Immers warmte verplaatst zich bij conductie altijd van een hogere temperatuur naar een lagere temperatuur.

Het broeikaseffect van CO2 wordt door de meeste sceptici zeker niet ontkend! Een stijgend gehalte aan CO2 veroorzaakt vanaf 0 ppm een toenemend broeikaseffect met als gevolg een stijging van de temperatuur van de aardse atmosfeer. Echter, de gemiddelde uitstraling van aardse infraroodstraling wordt door 400 ppm CO2 vrijwel geheel gedempt, waardoor een toenemende hoeveelheid CO2 nauwelijks meer van invloed is, aldus Geoloog David Archibald (Australië).

Op dit moment bevat onze atmosfeer 410 ppm CO2. Op de wereldwijde temperatuurstijging van de Aarde sinds 1850 van 1,2 °C is de invloed van CO2 slechts 0,23 °C geweest.

Naast broeikasgassen zijn er:

2. Excentriciteit van de aardbaan.

3. Verandering van de hoek van de aardas met de ecliptica.

4. Precessie van de Aarde.

Voor 2, 3 en 4 zie hier (Theorie van Milankovich).

Dan is er nog:

5. Geforceerde nutatie. Zie hier.

En ten slotte zijn er:

6. Fluctuaties in zonnewind en kosmische straling.

De Aarde wordt bestookt door straling van geladen deeltjes uit de ruimte (kosmische straling). De energie van deze deeltjes loopt uiteen van 10^9 eV tot enkele malen 10^20 eV (eV is de eenheid van energie. 1eV is de energieverandering die een deeltje met een lading van 1e ondervindt in een elektrisch veld tussen twee punten met een potentiaalverschil van 1 Volt).

Kosmische straling genereert in de meeste gevallen een veel hogere energie dan de deeltjesversneller in het CERN (10^12 eV). De kosmische straling is afkomstig van bronnen buiten de Aarde. Het grootste deel is afkomstig van bronnen buiten ons Zonnestelsel. Ook onze Zon is een bron van kosmische straling.

De aarde ontvangt twee soorten van energie vanuit de Zon: warmtestraling en zonnewind. Het is duidelijk dat de warmtestraling vanuit de Zon invloed heeft op het weer en het klimaat. De zonnewind bestaat uit geïoniseerde deeltjes en vormt een gebied van stralingsdruk (een schild) rondom ons zonnestelsel. Zie afbeelding 3.

Afbeelding 3.

De geladen deeltjes uit de kosmos, die toch nog in onze atmosfeer doordringen vormen condensatiekernen voor de vorming van regendruppels. De mate van binnendringen van kosmische straling in onze atmosfeer is afhankelijk van de kracht van de zonnewind. Hoe krachtiger de zonnewind hoe minder kosmische straling en hoe minder wolken er worden gevormd en dus hoe meer zonnestraling het aardoppervlak bereikt, dus hoe warmer het wordt, aldus de Deense hoogleraar prof. dr. Henrik Svensmark (Danish National Space Center in Kopenhagen). Hij bestudeert de effecten van kosmische straling op wolkvorming. De kosmische straling uit de verste uithoeken van ons Melkwegstelsel is afkomstig van supernova’s, zwarte gaten en quasars.

In de afgelopen jaren is er duidelijk sprake van een afnemende kracht van de zonnewind met als gevolg dat er een hogere dosis kosmische straling tot de Aarde doordringt. Zie afbeelding 4.

Afbeelding 4.

Vanaf januari 2015 tot juli 2018 is de hoeveelheid kosmische straling, die met luchtballonnen op verschillende plaatsen in de VS is gemeten, met 18% toegenomen (Space Weather News for July 30, 2018)

Citaat: More than 150 cosmic ray balloon flights since 2015 reveal increasing levels of radiation in the atmosphere across the USA.

Het lijkt erop, dat het samenspel van zonneactiviteit en kosmische straling invloed heeft op de gemiddelde aardse temperatuur.

In zijn presentatie The Pulsating Universe and Planet Earth, EU2015 laat Richard Moore diverse overeenkomsten zien tussen de interglaciale pieken en de pieken qua intensiteit van de kosmische straling in de periode van 420.000 jaar geleden tot heden. Presentatie hier.

Op het moment dat er sprake is van een enorme intensieve straling vanuit de ruimte kan het spanningsverschil tussen de Ionosfeer (op 100 tot 120 km hoogte) en de Aarde oplopen tot 250.000 Volt. Deze energiepiek wordt uiteindelijk als warmte aan de Aarde doorgegeven. Richard Moore zegt dat 90% van de tijd op Aarde een ijstijd heerst. IJstijden zijn de aardse norm en interglacialen zijn de uitzonderingen, die verantwoordelijk zijn voor de opwarming van de Aarde.

Een voorbeeld uit zijn presentatie:

Afbeelding 5.

De explosie van supernova VELA. Zie afbeelding 5.

De opwarming van de Aarde is 12.000 jaar geleden begonnen als gevolg van de supernova-explosie VELA en vanaf dat moment tot 1800 heeft er een opwarming van 7°C plaats gevonden. In die tijdsperiode was er nog geen sprake van een menselijke invloed door CO2-emissie! De lichtkracht van een supernova-explosie is 4 miljard keer hoger dan de lichtkracht van onze Zon.

 

Afbeelding 6.

In aansluiting op afbeelding 1 waarin zichtbaar is, dat er vanaf 10.000 v.C. sprake is van opwarming met daarna een vrijwel constant verloop van de gemiddelde aardse temperatuur zien we in afbeelding 6, dat deze trend tot +/- 1930 doorloopt, dus lang na het begin van de industriële revolutie van 1850.

 

 

 

 

Afbeelding 7.

Kijken we nu naar figuur 7, waarin de stijging van het CO2 gehalte in de aardse atmosfeer is weergegeven, dan zien we dat er vanaf 1850 een stijging (door menselijke emissie) van CO2 heeft plaats gevonden, terwijl de aardse temperatuur pas in 1935 een stijging vertoont en dan tot 1975 vrij constant blijft en pas daarna weer stijgt. Het CO2-gehalte over de bovengenoemde perioden stijgt en heeft dus kennelijk geen invloed gehad op de gemiddelde aardse temperatuur.

 

 

Afbeelding 8.

Afbeelding 8. De potloodnevel: Het overblijfsel van supernova VELA.

Het is slechts een deel van het gehele supernova-overblijfsel, maar het is het helderste gebied. De eigenaardige vorm van deze kosmische structuur heeft het de bijnaam van de ‘Heksenbezem’ opgeleverd, omdat de gloeiende draden lijken op de strengen op een bezem.
De explosie van VELA ging gepaard met een uitdijende snelheid van miljoenen km per uur. De temperatuur van het uitdijende gas was aanvankelijk miljoenen graden Celsius. Het gas koelt nu af maar het blijft een zwakke gloed afgeven. De blauwe delen van de nevel zijn de heetste, vol geïoniseerde zuurstofatomen, terwijl de rode gebieden koeler zijn en waterstof uitzenden.

Zoals al eerder gezegd: De bijdrage van CO2 vanaf 1800 (start industriële revolutie) aan de aardse opwarming is slechts 0,23°C geweest. De overige 0,97°C-verhoging kan nog de nawerking van VELA zijn.

In het bovengenoemde artikel zegt dr. Moore dan ook, dat CO2 nauwelijks een meetbare rol heeft gespeeld bij de opwarming van de Aarde.

Stel dat dr. Richard Moore gelijk heeft, dan zijn alle acties om de klimaatverandering tegen te gaan, zoals

  • het plaatsen van een overmaat aan windturbines,
  • het project “van het gas af”,
  • het stilzetten van (gas)centrales,
  • de ondergrondse opslag van CO2,
  • de CO2-heffingen,
  • en het gehele klimaatbeleid

zinloos en economisch rampzalig.

Het valt niet te ontkennen, dat er sprake is van een regionale klimaatverandering met alle vervelende gevolgen van dien.

Als CO2 niet de veroorzaker van deze klimaatverandering blijkt te zijn, dan kan men de vele honderden miljarden Euro’s beter besteden aan:

  • verbetering van de waterkeringen,
  • tegengaan van de verzilting van de bodem,
  • reservoirs voor zoet water opslag,
  • bescherming van kritieke installaties of gebouwen (centrales, industrie gebieden, ziekenhuizen, etc.) tegen wateroverlast,
  • het tegengaan van bewoning in polders of het bouwen van paalwoningen.

Onbegrijpelijk dat alarmistische klimaatwetenschappers en de politiek niet tot inkeer komen en op zijn minst een nieuw en verdergaand onderzoek starten!

Literatuur

Wat betreft de invloed van kosmische straling op de klimaatverandering is het artikel van dr. Richard Moore (mathematicus) gebruikt: Climate Variation & its Cosmic Origins – dd. September 16, 2014.