Arthur Rörsch.

Een bijdrage van Arthur Rörsch.

‘Science will starve if disputing scientists end their feuds.’

Met oud collega fysici, menige geoloog, procestechnoloog en o.a. ex-piloten met kennis van de meteorologie, heb ik de afgelopen vijftien jaar het broeikaseffect bestudeerd. Deze informele samenwerking heeft geresulteerd in een kijk op dit verschijnsel die hier is weergegeven.

We zijn verbaasd over de loop die de klimatologie de laatste vijftig jaar heeft genomen, en in het bijzonder over de rol die bij de klimaatopwarming door velen aan CO2 wordt toegedacht. Naar mijn mening hebben autonome regelprocessen in de atmosfeer en de dynamische evenwichtstoestanden die daarbij ontstaan, daarbij onvoldoende aandacht gekregen.

In een working paper op deze site geef ik mijn visie op de rol van die autonome regelprocessen bij de werking van de aardse broeikas en confronteer de consequenties van die visie met de huidige opvattingen van de mainstream klimatologie. Hieronder volgt de Nederlandse titel van de working paper en een korte samenvatting van de inhoud.

OP ZOEK NAAR AUTONOME REGELPROCESSEN IN DE ATMOSFEER.
Heroverweging van het model van het aardse broeikaseffect.

Het huidige model van het aardse broeikaseffect dat het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) de afgelopen tientallen jaren hanteert, schiet wetenschappelijk te kort en dient te worden herzien. Het wordt weliswaar in een brede kring van klimatologen aanvaard, maar houdt onvoldoende rekening met inzichten in andere disciplines hoe de krachten die het broeikaseffect veroorzaken, naar verwachting op elkaar inwerken.

In een complex systeem zijn krachten tegelijkertijd werkzaam. Door wisselwerking ontstaat een dynamische evenwichtstoestand die een opmerkelijke stabiliteit waarborgt, ondanks ogenschijnlijke wispelturigheid van die krachten op korte termijn.

Dit inzicht is ca. 40 jaar geleden opgekomen en werd aanvankelijk ‘chaos’-theorie genoemd. Daarbij lag de nadruk nog op de ogenschijnlijke wispelturigheid van de variabelen, terwijl de optredende stabiliteit al wel werd onderkend. Hoewel de aanduiding chaostheorie nog steeds opgeld doet, spreken we tegenwoordig liever van complexiteitstheorie, of nog beter, van onderzoek aan a-periodiek gedrag van interactieve variabele krachten.

In het huidige mainstream klimaatonderzoek wordt ervan uitgegaan dat het bij het gebruik van fossiele brandstof vrijkomende gas CO2 de broeikas uit haar evenwicht zou brengen. In IPCC-kring beroept men zich op een consensus die er zou bestaan dat verdere toename van CO2 in de atmosfeer de oppervlaktetemperatuur zou moeten verhogen. Die consensus is er niet en voor de veronderstelling bestaat geen bewijs.

Zojuist viel in verband met de complexiteitstheorie al de term ‘stabiliteit’. Op zoek naar het mechanisme dat in het aardse broeikaseffect de stabiliteit zou veroorzaken, ligt het voor de hand in de eerste plaats te kijken naar het gedrag van de temperatuur gedurende de 24-uurscyclus, waarin overdag de zon-instraling het oppervlak opwarmt en dat ‘s nacht door infrarooduitstraling weer afkoelt. Dit leidt tot de formulering van een dynamische evenwichtstoestand die zich op termijn van 24 uur voordoet, waarbij opwarming en afkoeling elkaar compenseren. Deze ‘diurnal equilibrium state’ is uitgangspunt voor het nader onderzoek naar de werking van de broeikas.

De hierbij te onderscheiden vijf krachten, die met wisselende sterkte gedurende 24 uur werkzaam zijn, kunnen als volgt worden samengevat:
a. Gedurende de dag warmt het aardoppervlak op door het zonlicht dat daar wordt geabsorbeerd.
b. Gelijktijdig koelt het oppervlak ook af door uitstraling van infrarood licht (IR).
c. Gedurende de nacht blijft het oppervlak afkoelen door IR-uitstraling.
d. Waterdamp absorbeert echter IR-straling die van het oppervlak afkomstig is, wat de IR-uitstraling van het oppervlak naar het heelal vermindert. Dit is de belangrijkste oorzaak van het broeikaseffect, waarbij aan het oppervlak meer warmte wordt vastgehouden dan als er geen IR-absorberende moleculen in de lucht aanwezig zouden zijn.
e. De waterdamp speelt daarnaast ook bij de afvoer van warmte een belangrijke rol. Door verdamping onttrekt deze (latente) warmte aan het oppervlak.

In het working paper wordt deze dubbele werking van water nader kwantitatief onderzocht met een model van het temperatuurverloop gedurende de 24 uur tijdens de dag+nacht perioden (the diurnal cycle). Het wordt aan waarnemingen getoetst.

Er blijkt een opmerkelijke lineaire relatie te bestaan tussen het vermogen van H2O om het broeikaseffect op te wekken (d) en het weer ongedaan te maken (e). Dit fenomeen is onlangs onderbouwd met een theoretisch-fysische beschouwing van Koll & Cronin (2018).

Koll, D.D.B & Cronin, T.W (2018) . “Earth’s outgoing longwave radiation linear due to H2O greenhouse effect.” Ondersteunende informatie bij dit artikel is hier online te vinden.

De gedachtegang in het working paper is vervolgens gebaseerd op de berekening van de potentiële oppervlaktetemperatuur indien het onder (e) genoemde effect van H2O geen rol zou spelen, dat wil zeggen als alleen stralingseffecten de sterkte van het broeikaseffect zouden bepalen. Uit de berekening volgt dan dat in de periode tussen 22 maart en 21 september op het noordelijk halfrond bij de huidige optische dichtheid van de atmosfeer door IR-instraling de temperatuur ver boven de waargenomen waarden uit zou stijgen.

Uit de berekening van de lineaire relatie tussen de effecten (d) en (e) volgt dat een kleine toename van de optische dichtheid, van de orde van grootte van het effect dat CO2-toename daaraan bijdraagt, een gering gevolg voor de oppervlaktetemperatuur heeft, doordat de waterthermostaat onverminderd sterk werkzaam blijft.

De kritische lezer van het working paper wordt uitgenodigd de overwegingen daarin af te wegen tegen die welke in de hedendaagse mainstream-klimatologie ten grondslag liggen aan het model, waarin enige verhoging van de optische dichtheid van de troposfeer boven de huidige ernstige consequenties moet hebben voor de oppervlaktetemperatuur.

Zo’n afweging zal neerkomen op verschillen van opvatting over de uitwerking van het dynamisch evenwicht waarnaar gedurende de 24-uurscyclus wordt gestreefd op grond van beschreven potentiële autonome regelmechanismen.

Bij de voortzetting van de discussie kan de aandacht worden geconcentreerd op de volgende punten:

1. In de discussie over de oorzaken van de klimaatopwarming zijn autonome regelmechanismen in de atmosfeer over het hoofd gezien.
2. In de dag-nacht wisseling zit een sterke dynamische evenwichtstoestand ingebouwd.
3. Wispelturige weersomstandigheden maskeren die.
4. Bij de huidige optische dichtheid van de atmosfeer zou tussen 22 maart en 21 september (op het NH tussen 0 en 60 graden) de oppervlaktetemperatuur sterk boven de waargenomen waarden uitkomen.
5. Dit wordt door thermiek en waterverdamping aan het oppervlak ongedaan gemaakt.
6. Er lijkt een opmerkelijke lineaire relatie tussen toename optische dichtheid en toename warmtetransport vanaf het oppervlak te bestaan.
7. Dit leidt tot de verleidelijke conclusie dat elke toename van de oppervlaktetemperatuur als gevolg van toename van de optische dichtheid (e.g. CO2) door de waterthermostaat wordt tegengehouden.
8. Dit leidt tot de noodzaak aannamen in de huidige broeikastheorie te herzien.
9. De punten 2 en 4 in deze opsomming doen bellen rinkelen die tot op heden lijken te zijn veronachtzaamd.

Inhoud van het working paper:

Part I is het referentiekader voor de gehele beschouwing.
Part II de sectie ‘materiaal en methoden’.
Part III bevat het resultaat van de simulatiestudies over de relatie tussen de optische dichtheid van de dampkring en de koeling van het oppervlak door de watercyclus.
Part IV begint met een samenvatting van het hedendaagse mondiale evenwichtsmodel voor het broeikaseffect en de tegenhanger daarvan, het dynamische model, gevolgd door kritische opmerkingen over het eerste.