Persbericht.
Het KNMI heeft drie jaar geleden ten onrechte een groot deel van de historische hittegolven (in de periode 1901-1951) uit de boeken geschrapt. Dat concludeert een team van vier onafhankelijke onderzoekers vandaag in het rapport Het Raadsel van de Verdwenen Hittegolven. De onderzoekers noemen de extreme temperatuurcorrecties van 1,9°C die het KNMI toepaste op warme tot zeer warme dagen (28 graden Celsius of hoger) “onverdedigbaar”.
De vier onderzoekers (Rob de Vos, Frans Dijkstra, Jan Ruis en Marcel Crok) presenteren hun bevindingen vanmiddag (7 maart) om 14:00 uur in Amsterdam tijdens de derde Ontgroeningsdag van Stichting de Groene Rekenkamer. Zie hier.
Aanleiding voor het onderzoek was de hete zomer van 2018 toen er twee officiële hittegolven plaatsvonden. Een hittegolf treedt op als het in De Bilt vijf dagen minimaal 25°C is waarvan drie dagen minimaal 30°C. Het KNMI stelde in de media dat hittegolven nu veel vaker voorkomen dan een eeuw geleden. Die claim gaat echter pas op na de temperatuurcorrecties (in jargon homogenisatie genoemd) die het KNMI in 2016 doorvoerde. Vóór de correcties vonden er 23 hittegolven plaats in de periode 1901-1951 tegenover 19 hittegolven in de aanzienlijk langere periode 1951-2018 en kwamen hittegolven dus juist vroeger vaker voor. Door de temperatuurcorrecties van het KNMI verdwenen er echter 16 van de 23 ‘oude’ hittegolven en werd de verdeling dus 7 hittegolven in de periode 1901-1951 tegenover 19 in de periode sinds 1951.
Aanleiding voor de temperatuurcorrecties waren de verandering van de meethut in De Bilt in 1950 en de verplaatsing van de meethut met 300 meter op het terrein van het KNMI in 1951. Het KNMI stelde dat het de dagelijkse temperatuurmetingen in de periode 1901-1951 nooit voor die veranderingen had gecorrigeerd en dat dat wel nodig was. Het KNMI corrigeerde de oude metingen in De Bilt met een statistische methode (percentile matching method) en door De Bilt voor en na de overgang van meethut/locatiewisseling te vergelijken met station Eelde.
De vier onderzoekers hebben niet alleen geprobeerd om de gehanteerde methode te reproduceren maar ook gekeken of er wel voldoende aanleiding was om de oude metingen te homogeniseren. Hieronder volgen een aantal bevindingen:
1) De temperatuur in De Bilt ging tussen 1949 en 1956 behoorlijk naar beneden. Deze dip werd door het KNMI gezien als een van de belangrijkste redenen om de homogenisatie uit te voeren. Maar een analyse van stations in de wijde omgeving (Nederland maar ook Duitsland) laat zien dat diezelfde afkoeling ook daar plaatsvond. Het KNMI heeft dit zelf niet laten zien.
2) Normaal gesproken doen onderzoekers een tijdlang parallelmetingen met de oude en de nieuwe meethut. Het KNMI stelt dat dat in De Bilt helaas niet gebeurd is, maar oude documenten (en zelfs een foto) wijzen uit dat dat wel gebeurd is. De onderzoekers hebben de parallelmetingen opgevraagd bij het KNMI maar niet gekregen. Deze oude metingen dienen wat betreft de onderzoekers zo snel mogelijk openbaar gemaakt te worden.
3) In de periode 2003-2005 heeft het KNMI parallelmetingen uitgevoerd op verschillende locaties op het terrein in De Bilt, waaronder de oude meetlocatie. Die metingen lijken de grote correcties van de maximumtemperaturen tot 1,9°C dan ook niet te rechtvaardigen.
4) Er is een statistische reden die de homogenisatie in De Bilt verdacht maakt. Het percentage tropische dagen (dagen warmer dan 30°C) in de periode vóór de wijziging (1906-1951) ten opzichte van erna (1951-2016) zakt in De Bilt veel verder dan bij de overige vier hoofdstations in Nederland (De Kooy, Beek, Eelde en Vlissingen). Na homogenisatie bedraagt dat percentage bij de overige vier hoofdstations tussen de 35 en 39% terwijl het in De Bilt zakt naar 26%. Deze verschillen zijn niet genoemd door het KNMI.
5) De Bilt is gecorrigeerd aan de hand van station Eelde dat 150 km ten noordoosten van het KNMI ligt. Eerder bij de Centraal Nederlandse Temperatuurreeks werd gesteld door het KNMI dat Eelde daarvoor niet geschikt was. Waarom nu juist alleen Eelde geschikt was is onvoldoende gemotiveerd door het KNMI. Een nadeel van Eelde is dat metingen daar pas in 1946 begonnen. Daardoor konden slechts vier jaar aan data vóór de breuk (1946-1949) gebruikt worden en die werden vergeleken met vier jaar na de breuk (1952-1955). Uit het onderzoek blijkt dat de methode gevoelig is voor de lengte van de periode.
6) Het is de onderzoekers niet gelukt om op basis van de procedure zoals beschreven door het KNMI de homogenisatie volledig te reproduceren. Met name jaren met warme zomers worden door het KNMI sterk naar beneden bijgesteld. Bijvoorbeeld voor 1947 – een jaar met oorspronkelijk vier hittegolven – komt het KNMI tot veel lagere maximumtemperaturen dan de onderzoekers in hun reconstructie.
7) Het KNMI heeft door de homogenisatie het aantal tropische dagen en hittegolven vóór 1951 sterk verminderd: van 164 tropische dagen naar 76, en van 23 naar 7 hittegolven. De onderzoekers komen bij hun reconstructie (met dus dezelfde methode als het KNMI) echter tot 122 tropische dagen en 13 hittegolven. Dit betekent niet dat dit aantal als ‘het juiste’ beschouwd moet worden. De conclusie is wel dat de homogenisatie van het KNMI heeft geresulteerd in een sterke overcorrectie van de temperatuur op warme dagen.
8) Het feit dat schijnbaar arbitraire keuzen in de methodiek (percentielberekening, middeling, lengte van de vergelijkingsperiode) veel invloed hebben op de uitkomsten van de homogenisatie, laat zien dat deze methode niet geschikt is om dagwaarden te corrigeren met de pretentie van een nauwkeurigheid van 0,1 graad.
9) De onderzoekers hebben tenslotte onderzocht hoe gevoelig de homogenisatie van De Bilt is voor de keuze van het vergelijkingsstation. Dat effect blijkt groot te zijn. Met Beek als vergelijkingsstation vinden zij voor De Bilt minder grote correcties voor de maximumtemperaturen en meer tropische dagen. Met Aachen als vergelijkingsstation vinden ze voor De Bilt geen correctie voor de maximumtemperaturen en veel meer tropische dagen. Met geen enkel representatief vergelijkingsstation noch het door de onderzoekers geselecteerde Duits-Nederlandse ensemble vinden zij zo weinig tropische dagen in De Bilt als het KNMI aan de hand van Eelde. De onderzoekers concluderen dan ook dat de methode van KNMI afhankelijk is van arbitraire keuzen en daarom niet geschikt is om de klimatologische geschiedenis ingrijpend aan te passen.
10) De onderzoekers raden aan om de homogenisatie ongedaan te maken en met een breder opgezet team (waaronder ook wetenschappers van buiten het KNMI) een nieuwe start te maken. Het KNMI zou zich voorlopig moeten onthouden van claims over een vermeende toegenomen trend in hittegolven in Nederland.
En dan nog de ‘snelle attributiestudie’ geleid door Geert Jan van Oldenborgh (link naar studie in blogtekst op klimaatverandering)
“Toevallig was er die week net een grote conferentie over extreem weer en klimaatverandering in Toulouse in Zuid-Frankrijk (waar donderdag 40,2 ºC gemeten werd, een record voor juni, en de nacht daarvoor niet koeler werd dan 24,2 ºC, een nieuw record voor het hele jaar). Met een aantal wetenschappers die daar aanwezig werd besloten de meetgegevens door te rekenen en met de uitkomsten van klimaatmodellen te vergelijken. Deze ‘snelle attributiestudie’ werd geleid door Geert Jan van Oldenborgh van het KNMI.”
https://klimaatverandering.wordpress.com/2019/07/15/europese-hittegolf-in-juni-versterkt-door-klimaatverandering/
Nog een leuk artikel in NRC 2009 Pagodeverhitting.
“Kort daarop arriveerde de e-mail van Hans Visser, statisticus bij het Planbureau voor de Leefomgeving dat niet ver van De Bilt ligt. Met vriendelijke woorden en dan de zin ‘Maar helaas, die reeks met maxima is helemaal fout.’ Visser stuurde een eigen analyse van de jaarmaxima die De Bilt sinds 1900 had gemeten. Hij staat hierboven, inclusief betrouwbaarheidsmarges, een trend en een rare sprong rond 1950. De meetreeks van het KNMI is sterk inhomogeen, schrijft Visser, omdat het instituut tot 1950 gebruik maakte van een soort pagode waarin op hete dagen veel warmte bleef hangen. Ook al door weerkaatsing van het gras. In 1950 nam het KNMI een Stevenson-hut in gebruik waarin het op die heetste dagen van het jaar veel koeler bleef. Het verschil zou volgens Visser voor de geregistreerde jaarmaxima wel 3,7 graden bedragen. Breng je daarvoor een correctie aan dan blijkt dat het tegenwoordig ongekend heet wordt. En dat 1947 helemaal zo bijzonder niet was.
3,7 graden. Dat is wat anders dan het halve graadje door de verplaatsing van een meetmast. Visser heeft zijn analyse al in 2007 samengevat in een rapport van het planbureau dat toen nog MNP heette, ’t rapport was gereviewed door het KNMI. Maar of het KNMI ook akkoord ging met de analyse was niet duidelijk.”
https://www.nrc.nl/nieuws/2009/09/26/pagodeverhitting-11788361-a1056265