Douwe Jan Elzinga.

In het verleden heeft Climategate.nl verschillende keren aandacht geschonken aan de Urgenda-zaak. Zie bijvoorbeeld hier.

Afgezien van de wanverhouding tussen kosten baten – de kosten lopen in de tientallen miljarden en de baten in termen van verminderde opwarming van de atmosfeer zijn zó gering dat ze niet aantoonbaar zijn – leek ons de schending van de trias politica het belangrijkste argument tegen de inwilliging van de eis van Urgenda. Maar – verrassing! – de rechter was een andere mening toegedaan.

Zijn uitspraak in het voordeel van Urgenda werd – opnieuw verrassing! – door het Hof bevestigd in hoger beroep. Nu luidt de bel voor de laatste (?) cassatieronde voor de Hoge Raad.

Zal de Hoge Raad het vonnis van het Hof overnemen of zal deze het vonnis verwerpen? Douwe Jan Elzinga vermoedt dat dit laatste het geval zal zijn.

Een gastbijdrage van prof. mr. dr. Douwe Jan Elzinga (hoogleraar Staatsrecht Universiteit Groningen).

In de klimaatdiscussie wordt allerwegen als uitgangspunt genomen dat het recente oordeel van de rechter maatgevend is voor de politieke besluitvorming. In het Urgenda-arrest van het Hof in Den Haag van 9 oktober 2018 werd een eerdere uitspraak van de rechtbank op 24 juni 2015 in stand gelaten. Tot op het niveau van bewindslieden wordt aangehouden dat er in 2020 een broeikasgas-reductie (CO2) moet zijn gerealiseerd van 25% en wel gerelateerd aan het niveau van 1990.

Er wordt wel stevig getwijfeld of dat doel precies in 2020 haalbaar is, maar vanwege het rechterlijke oordeel staat het doel als zodanig in politiek Den Haag nauwelijks ter discussie. En dat is wel een merkwaardig fenomeen. Er loopt immers nog een cassatieprocedure bij de Hoge Raad. In dat kader wordt door de staat betwist of het gerechtshof hier wel op de juiste wijze een onrechtmatigheid heeft geconstrueerd. De cruciale staatsrechtelijke vraag is hoever de bemoeienis van de rechter kan reiken. Kan een rechter de politiek op percentages binden? En waarom is een CO2-reductie van 25 % aanvaardbaar, maar een reductie van 23% of 20 % niet?

Kernvraag is dus of die onrechtmatigheid door het Hof op de juiste wijze in elkaar is gestoken. Op voorhand kan in ieder geval worden gesteld dat vele rechters zullen volgen indien deze wijze van interventie door de Hoge Raad zal worden gebillijkt. Er wordt dan een ‘Rubicon’ overschreden en de precedentwerking zal enorm zijn. Alleen al om die reden zal de Hoge Raad hier grote bezwaren hebben en waarschijnlijk een streep zetten door de uitspraak van het Hof.

Maar er is meer en dat meerdere zal de doorslag gaan geven. De beste analyse van de uitspraak van het Hof is geschreven door collega Leonard Besselink (zie hier). Besselink signaleert in de eerste plaats een groot verschil tussen de uitspraak van het Hof en die van de rechtbank. De rechtbank constateerde een onrechtmatige daad van de Nederlandse staat en vulde die onrechtmatige daad met internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan, maar die niet rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde. Dat wordt in het vakjargon ‘reflexwerking’ genoemd.

Het Hof kwam weliswaar tot dezelfde conclusie als de rechtbank, maar volgde daartoe een geheel andere route. Nu werden de rechtstreeks werkende bepalingen 2 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) in het geweer gebracht. Is er sprake van een schending of een dreigende schending dan zou de rechter gelegitimeerd zijn om de staat tot de orde te roepen.

Besselink stelt vast dat deze route weliswaar meer kan overtuigen dan die van de rechtbank, maar constateert tegelijkertijd dat ook het Hof niet rechtstreeks werkende verplichtingen van de Nederlandse staat nodig heeft om de schending van de art. 2 en 8 EVRM te vullen. In dat licht moet de conclusie zijn dat dan in feite het onderscheid tussen rechtstreeks werkende en niet-rechtstreeks werkende internationale voorschriften wordt opgeblazen, in ieder geval heel sterk wordt gerelativeerd.

De Hoge Raad zal daar zeker niet aan willen en al helemaal niet indien de rechtsplicht voor de Staat ook nog eens in nauwgezette percentages wordt vastgelegd en er bovendien een immense precedentwerking op de loer ligt. In de cassatieprocedure zal op deze en diverse aanvullende gronden het onrechtmatigheidsoordeel van het Hof worden betwist.

De Nederlandse staat speelt in dit cassatieproces een ijzersterke kaart en de kans dat de Hoge Raad hier een andere draai aan kan geven is vrijwel nul. Het averechtse effect van een dergelijke cassatie zou wel eens kunnen zijn dat de staat zich door het negatieve oordeel van de Hoge Raad gerechtigd zal voelen om opnieuw de klimaatinterventies te temporiseren. Een dergelijk effect is weliswaar zeer te betreuren, maar dat neemt niet weg dat de Hoge Raad geheel terecht een halt toe gaat roepen aan rechterlijke interventies die de politieke autonomie te vergaand beperken.

Bron hier.