Sinds de geoloog Salomon Kroonenberg afscheid heeft genomen van de TU Delft – zo’n beetje het laatste academische bolwerk tegen de klimaatverdwazing in ons land – is het klimaat aldaar drastisch veranderd – niet ten goede.

Wat is er aan de hand? TU Delft heeft besloten ‘Climate Action‘ te kiezen als hoofdthema voor haar komende lustrum. Zie hier en hier.

 

Paul Braat heeft hierover zo zijn bedenkingen.

Verschillende respondenten vragen in hun commentaren regelmatig om wetenschappelijke onderbouwing van informatie die op Climategate.nl wordt verstrekt. Zij worden in het navolgende overvloedig op hun wenken bediend.

Een gastbijdrage van Paul Braat.

COMMENTAAR TUD KLIMAATMISSIE

Aan de Raad van Toezicht en het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft.

Geachte Raad en Bestuur,

De TU-Delft viert haar lustrum met een klimaatmissie (‘Climate Action’) en roept op tot discussie over dat plan. Dat is lovenswaardig en graag geef ik gevolg aan die uitnodiging, omdat uit de eerste vijf fundamentele klimaatmissie-punten blijkt dat de TUD zich opstelt als protagonist van de IPCC-klimaatboodschap en CO2-‘hypothese’. Met dit politiek pamflet leert de Technische Universiteit aan haar studenten onwerkelijke zaken, zoals onder meer dat:

1. de oorzaak van een gebeurtenis gezocht moet worden geruime tijd ná de gebeurtenis,

2. een object zichzelf kan opwarmen met de eigen uitgestraalde warmte en

3. een object kan worden opgewarmd door infraroodstraling uit een kouder gebied.

Graag verneem ik of u werkelijk de eerste vijf fundamentele punten van de TUD-klimaatmissie onderschrijft. Zo niet, dan is correctie noodzakelijk.

Strijd tegen verspilling van energie, verspilling van grondstoffen en vervuiling van het milieu is noodzakelijk en het is fantastisch dat de TU-Delft daar een belangrijke bijdrage aan kan leveren, maar strijd tegen CO2 hoort daar niet bij. Strijd tegen CO2 berust op een onbewezen hypothese, gebaseerd op natuurkundige onmogelijkheden.

Hoogachtend,

dr MCP Braat

COMMENTAAR OP DE TU DELFT KLIMAATMISSIE

Volgens de TUD hebben broeikasgassen (CO2) schadelijke invloed op het wereldwijde klimaat, daarover zou geen twijfel mogelijk zijn. De atmosfeer bevat 0,04% CO2, waarvan 4% fossiele CO2, dus in totaal 0,0016% fossiele CO2. Volgens het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) veroorzaakt die 0,0016% fossiele CO2 opwarming van de aarde. De TU-Delft ondersteunt die hypothese.

In antwoord op de TUD-uitnodiging tot discussie treft u hierbij commentaar op de eerste vijf fundamentele punten (vet cursief) van het TUD-klimaatactieplan:

1. De aarde warmt op. Er zijn talrijke metingen die dit aantonen, van weerstations over de hele wereld, van weerballonnen, van boeien in de oceaan en meer recentelijk van satellieten.

Ad 1. De aarde warmt inderdaad op, maar die opwarming is niet uitzonderlijk en CO2 kan er geen oorzaak van zijn: blijkens oppervlaktemetingen, een gestaag stijgende zeespiegel en de krimpende gletsjers in Zwitserland en op Groenland, is die opwarming (0,8 ±0,5ºC) reeds in 1850 begonnen, aan het einde van de kleine ijstijd, honderd jaar vóórdat de CO2-concentratie in de atmosfeer significant stijgt.

Kijkt men verder in het verleden, dan blijkt de temperatuur van de aarde nooit stabiel, maar ze schommelt voortdurend, zonder fossiele CO2, tijdens de ijstijden, tijdens ons Holoceen en duidelijk ook tijdens de laatste 2000 jaar, met een wereldwijde middeleeuwse warmteperiode (950-1250) en een bitterkoude kleine ijstijd (1300-1870) toen zelfs de Bosporus dicht vroor. Tijdens het Holoceen maximum, ±9000 jaar geleden, was de temperatuur op Spitsbergen en het Russische eiland Zhokov 6 (zes!) graden Celsius warmer dan nu, zonder fossiele CO2 [Makeyev 2003; Mangerud 2017]. Onze Moderne warmteperiode, die dus honderd jaar vóór de CO2-stijging is begonnen, sluit naadloos aan bij de ± duizendjarige cyclus van Minoïsche, Romeinse en Middeleeuwse warmteperioden. Het klimaat is van alle tijden, zonder fossiele CO2. Er is geen uitzonderlijke temperatuurstijging die zo nodig door een CO2-hypothese verklaard moet worden. Bovengenoemde satellieten meten bovendien de laatste twintig jaar, ondanks voortgaande CO2-stijging, nauwelijks verdere temperatuurstijging: de zogenaamde ‘hiatus’.

2. In de afgelopen decennia is de uitstoot van broeikasgassen flink toegenomen, merendeels door het gebruik van fossiele brandstoffen.

Ad 2. De concentratie CO2 (als allerbelangrijkste ‘broeikasgas’), stijgt ontegenzeggelijk, maar de vraag is in hoeverre de mens hier ‘schuldig’ aan is. In haar CO2-sensitiviteitsberekeningen gaat het IPCC uit van 100% fossiele CO2, maar in haar assessment rapporten noemt het IPCC een getal van 50% en andere publicaties berekenen nog veel lagere waarden zoals 15% [Harde 2015]. Volgens de IPCC-klimaatmodellen treft opwarming van de aarde vooral de polen. Wanneer een warmere poolzee minder CO2-resorbeert (wet van Henri), terwijl CO2-uitgassing aan de evenaar onveranderd blijft, dan kan stijging van atmosferisch CO2 het vanzelfsprekend gevolg zijn [Landschützer 2015; Watson 2015; Munro 2015].

3. De waargenomen stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde sinds het pre-industriële tijdperk is overtuigend toe te schrijven aan de toename van broeikasgassen. Andere verschijnselen, zoals veranderingen in zonnestraling of concentratie van stofdeeltjes in de atmosfeer, hebben een veel geringer effect. Geologische veranderingen of veranderingen van de baan van de aarde gaan te traag om als verklaring te dienen voor de huidige snelle temperatuurstijging.

Ad 3. Voor de stelling dat men de temperatuurstijging overtuigend kan toeschrijven aan CO2 zult u geen enkel bewijs kunnen vinden in de 1552 pagina’s van het IPCC Assessment Report nr 5 (2013) Workgroup 1,‘The Scientific Basis’. De CO2-hypothese kent geen bewijzen. Er zijn wel krachtige argumenten die tegen een CO2-hypothese pleiten:

3.1. Falsificatie van de Hotspot’-Nulhypothese. Het IPCC zoekt uitsluitend naar bevestiging van een vooringenomen standpunt, de ‘human induced global warming’. Het IPCC zoekt niet naar andere oorzaken en ook niet, zoals het hoort, naar mogelijkheden voor wetenschappelijke falsificatie. Gelukkig beschouwt het IPCC haar ‘broeikasgasdeken’ in de tropopauze, met de door infrarood-absorptie en waterdamp verwarmde ‘hotspot’, als ‘fingerprint’ voor haar CO2-hypothese. Dat kan gefalsificeerd worden door metingen met weerballonnen: 28 miljoen metingen met weerballonnen laten in de afgelopen 60 jaar geen ’hotspot’ zien. Ross McKitrick en John Christy publiceerden op grond van die observaties een officiële falsificatie van de ‘hotspot’-Nulhypothese [McKitrick 2018]. De hotspot bestaat niet en daarmee wankelt de hele CO2-hypothese. Maar er is meer:

3.2. CO2 volgt de temperatuur. Tot in het verre verleden schommelt de temperatuur onafhankelijk van de CO2-concentratie. Daar waar een correlatie lijkt te bestaan, zoals tijdens de ijstijden, volgt CO2 de temperatuur, dat is in talloze publicaties beschreven [Lorius 1990; Petit 1999; Fischer 1999; Indermühle 2000; Monnin 2001; Mudelsee 2001; Caillon 2003; Toggweiler 2006; Stott 2007; Schmitt 2012; Van Nes 2015; Uemara 2018]. CO2 volgt de temperatuur dankzij de wet van Henry; met CO2-uitgassing van warm water en CO2-absorptie in koud water [Marcott 2014; Davis 2017].

Ole Humlum en anderen bewijzen dat CO2 ook in onze tijd de temperatuur volgt, nu met een vertraging van maanden, [Goldberg 2008; Quirk 2009; Soares 2010; Salby 2012, Humlum 2013; Stallinga 2017].

Kortom, in de relatie tot de temperatuur is CO2 in de natuur altijd volgend. Oorzaak komt vóór gevolg; CO2 kan daarom nooit de oorzaak zijn van temperatuurverandering. Ook om deze reden dient men de CO2-hypothese te verwerpen.

3.3. Natuurkundige onmogelijkheden van de IPCC-stralingsbalans. Het IPCC verklaart haar CO2-hypothese met een ‘natuurkundig’ mechanisme. Dat mechanisme is samengevat in de stralingsbalans van Kiehl en Trenberth (figuur 1: IPCC AR4, WG1, p 96).

Fig 1. De IPCC-stralingsbalans omvat de volgende natuurkundige onmogelijkheden:

3.3.1. De aarde zou zichzelf door terugstraling van de eigen warmte (324 W/m2) tweemaal méér opwarmen dan door zoninstraling (168 W/m2). Dat is een onmogelijke veronderstelling; eigenlijk zegt het IPCC dat wij de zon helemaal niet nodig hebben. Dat klopt natuurlijk niet; een object kan zichzelf niet opwarmen door de eigen uitgestraalde warmte: een blok hout in een thermodeken wordt geen duizendste graad warmer.

3.3.2. De IPCC-stralingsbalans genereert Energie uit Niets: de atmosfeer zou 324 W/m2 infrarood-backradiation terugstralen, nadat de zon daar in totaal slechts 169 W/m2 heeft ingebracht (67+24+78). Energie uit niets is buiten de kwantumwereld niet mogelijk.

3.3.3. Infrarood ‘backradiation’ uit een koud gebied zou de warmere aarde verder kunnen opwarmen. Opwarming door ‘koudere’ fotonen is een natuurkundige onmogelijkheid. Ook voor Stephen Hawking blijkt dat een vanzelfsprekend gegeven: in zijn laatste boek vergelijkt Hawking de koude BigBang-achtergrondstraling (2.6 Kelvin) met de microstraling van uw magnetron, maar volgens Hawking zouden die (koude) microgolven “… je pizza maar tot min 270,4 graden Celsius (2.6 K) kunnen opwarmen, wat bij het ontdooien van je pizza weinig helpt”.

3.4. Geen Broeikas-, maar Atmosferisch-effect. Theoretisch is de naakte aarde onleefbaar koud, maar mét atmosfeer is de gemiddelde temperatuur ±15ºC. Dat fenomeen heet sinds 1900 het ‘Atmosferisch effect’. Het IPCC ziet als enig mogelijke verklaring voor dit effect een broeikasgasdeken in de tropopauze, van waaruit de aarde door terugstraling kan worden verwarmd. Het IPCC noemt het atmosferisch-effect daarom een broeikas-effect. Maar de broeikasgasdeken (met hotspot) is niet aantoonbaar en infrarood backradiation kan de aarde niet warmer maken, er moet dus een andere verklaring zijn voor het atmosferisch effect:

NASA meet bij alle planeten met dikke atmosfeer een thermale gradiënt-omslag (tropopauze) bij eenzelfde druk van 0.1 bar, onafhankelijk van de samenstelling van de atmosfeer, dus ook onafhankelijk van broeikasgassen. NASA meet dus een universele druk-afhankelijke thermale gradiënt van de troposfeer [Robinson 2014).

Tyler Robinson & David Catling verklaren de druk-afhankelijke gradiënt doordat de troposfeer bij hogere druk en grotere dichtheid relatief ‘ondoorzichtig’ is voor infrarood (IR)-straling [Robinson 2014]. De gemiddelde afstand die IR-straling in de atmosfeer aflegt vóór ze door waterdamp (en CO2) wordt geabsorbeerd, de ‘free path’, is rond 25 m. Alle IR dat niet via het atmosferisch venster ontsnapt wordt ergens geabsorbeerd. Aan het oppervlak is die afstand veel korter, in de ijle tropopauze veel langer. Een broeikasgasmolecuul dat infrarood heeft geabsorbeerd kan die energie wel weer uitstralen, maar dat duurt veel te lang en in een dichte atmosfeer is dat molecuul de energie al een miljoen maal eerder kwijt door botsingen (conductie) met de omgeving van stikstof en zuurstof (lucht). De lucht zet uit en transporteert warmte door convectie naar de tropopauze. Convectie is een relatief traag proces, met als gevolg opwarming van de aarde/troposfeer-eenheid.

Kortom, in de troposfeer domineert geen straling, maar conductie en convectie, met turbulentie, advectie, lokale weersveranderingen en wolken, zoals beschreven door de Navier-Stokes vergelijkingen. In de ijle tropopauze overheerst infrarood(uit)straling door waterdamp, mogelijk ook door N2 en O2 met lineaire niet-bipolaire vibratie, in ieder geval draagt ook CO2 in de tropopauze bij aan afkoeling van de aarde.

Ned Nikolov en Karl Zeller bevestigen langs geheel andere weg de bevindingen van Robinson en Catling. Zij voorspellen met uiterste nauwkeurigheid de temperatuur aan het oppervlak van een aantal planeten rond de zon, zoals die door NASA is gemeten, met een empirisch natuurkundig model, een dimentionele analyse op grond van ‘first principles’ en NASA-meetgegevens, maar zonder arbitraire parameters (zoals in de klimaatmodellen). De accuraatheid van hun model is het grootst wanneer in hun formule alleen de afstand tot de zon en druk aan het oppervlak (dikte atmosfeer) wordt opgenomen, dus zonder samenstelling van de atmosfeer en zonder broeikasgassen [Nikolov 2017].

Aldus onderbouwen NASA-metingen de stelling dat influx van zonenergie, dikte van de atmosfeer en een traag energietransport door convectie het atmosferisch-effect kunnen verklaren (met een zwaartekracht-geïnduceerde verticale adiabatische warmteverdeling). Hier is geen onbewezen en natuurkundig onmogelijke ‘broeikasgas’-hypothese voor nodig.

(Ook op Venus met 97% CO2 blijkt de temperatuur niet broeikasgas-, maar druk-afhankelijk. Wanneer de afstand tot de zon wordt meegerekend, is de Venus-temperatuur op een hoogte van 1 bar vergelijkbaar met die aan het oppervlak (1 bar) van de aarde met 0,04% CO2).

3.5. Zonactiviteit. Volgens het IPCC heeft de zon een verwaarloosbare invloed op het klimaat in verhouding tot de 0,0016% fossiele CO2. Die gedachte is gevolg van het feit dat de energie van het zichtbare licht tijdens de 11-jarige zoncyclus slechts ± 0,2% fluctueert (de zon’constante’), maar het IPCC vergeet fluctuatie van de zonnewind [Lockwood 1999] en de 15% fluctuatie van energierijke ultravioletstraling. Zonnewind beïnvloedt penetratie van kosmische straling door veranderingen van de magnetosfeer van aarde en zon, met significante invloed op wolkenvorming. Wolken kaatsen (met sneeuw en ijs) 30% van de inkomende zoninstraling weg (Albedo) en hebben daarmee belangrijke invloed op het klimaat: méér zonactiviteit brengt minder kosmische straling, minder wolken en warmer weer [Svensmark 2019]. Kosmische straling versterkt het effect van zon-activiteit omgekeerd evenredig.

Valentina Zharkova beschrijft hoe tenminste twee zon-dynamo’s (barycentric wobble’) combineren tot een zoncylus van ± 350-400 jaar, die goed aansluit bij de historische warme- en koude-perioden [Zharkova 2018]. Zharkova voorspelt een nieuw ‘Grand Minimum’ omstreeks 2020-2055.

Hoe het ook zij, zeker is wel dat zonactiviteit, in tegenstelling tot CO2, een duidelijke correlatie toont met klimaatonderdelen, zoals zonnevlekken en de temperatuur van Groenland van 1600 tot 2015 [Scafetta 2006], zonconstante en de temperatuur van het noordelijk halfrond van 1880 tot 2000 [Soon 2005], schommelingen van het oceaanniveau van 1920 tot 2000 [Shaviv 2008] en neerslag in Europa van 1900 tot 2018 [Laurenz 2019].

Recente literatuur beschrijft de relatie tussen zon, grote zeestromen en lokaal klimaat [Moffa-Sanchez 2014, 2017; Hassan 2016; Wang 2017; Wallace 2019]. Zeestromen zijn in beweging door zonverwarming aan de evenaar, rotatie van de aarde, corioliskrachten en mogelijk geologische warmte. Er is dus wel degelijk belangrijke invloed van de zon, maar veel daarover is nog onbekend [Xiao 2017].

4. De opwarming blijkt ook uit andere signalen dan de toename van de temperatuur in de atmosfeer en de oceaan. De zeespiegel stijgt in toenemende mate, gletsjers krimpen en de hoeveelheid poolijs neemt snel af. Regionale neerslagpatronen veranderen en ook extreme weersomstandigheden, zoals hittegolven, komen steeds vaker voor.

Ad 4. Discrete opwarming sinds de kleine ijstijd is duidelijk en blijkt uit een gestage zeespiegelstijging van ±1.5 mm per jaar en krimpende gletsjers sinds 1850, honderd jaar vóór de CO2-stijging. Zeespiegelstijging en krimpende gletsjers zijn dus geen bewijs voor de CO2-hypothese.

In de ijver om dat wél te bewijzen zoekt men naar versnellingen van zeespiegelstijging en gletsjersmelt in relatie tot CO2-stijging. Daartoe worden signalen van Global Warming graag overdreven en weersveranderingen aangezien voor klimaatverandering (klimaat is het gemiddelde weer gedurende een arbitraire periode van 30 jaar). Ook wordt vergeten dat bij toenemende warmte aan de polen het temperatuurverschil en daarmee de drukverschillen tussen evenaar en polen verminderen, waardoor juist minder extreme weersomstandigheden te verwachten zijn, dan zonder Global Warming.

Een recent wijd verspreid alarmerend artikel van Bevis et al over versnelde gletsjer-smelt op Groenland [Bevis 2019], is achterhaald door melding van het Danish Meteorological Institute (DMI) dat de Groenlandijskap sinds 2016 groeit [Mottram 2018], en van Khazendar et al (NASA), dat ook de grootste Groenland-gletsjer, die 7% van Groenland draineert en die zich sinds 1850 terugtrok, ook sinds 2017 groeit [Khazendar 2019]. De smelt aan de Noordpool is volgens recente studies geen gevolg van CO2, maar van grote zeestromen [Bejan 2005; Woodward 2014; Meehl 2016; Wang 2016; Hahn 2018; Li 2018; Bevis 2019; Khazendar 2019]. Grote zeestromen worden op hun beurt in beweging gebracht door zonnewarmte aan de evenaar (en mogelijk geologische warmte).

De recente Deltares studie ziet geen versnelling in de Nederlandse zeespiegelmetingen, ook wereldwijd is versnelling van de zeespiegel-stijging niet aantoonbaar. Volgens het KNMI komen hittegolven in Nederland komen vaker voor, maar dat is pas nadát het KNMI -ten behoeve van ‘homogenisatie’- meetgegevens uit de eerste helft vorige eeuw flink naar beneden heeft bijgesteld [Dijkstra 2019]. Het IPCC SR1.5 rapport ziet wereldwijd geen stijgende trend van orkanen en extreem weer.

5. Teneinde de opwarming van de aarde terug te dringen moet de uitstoot van broeikasgassen worden verminderd. Naast CO2 (koolstofdioxide) gaat het daarbij om CH4 (methaan), N2O (distikstofmonoxide of lachgas) en fluorkoolwaterstoffen (hfk’s).

Ad 5. Uitstoot van vervuilende gassen moet bestreden worden. Strijd tegen verspilling van energie, verspilling van grondstoffen en vervuiling van het milieu is noodzakelijk, maar CO2 hoort daar niet bij. CO2 is geen vervuiling. CO2 is de bouwsteen van ons leven. Het leven is ontstaan bij 10-15 maal hogere CO2-concentraties. De huidige CO2 concentratie is voor planten een marginale groeifactor. Huidige planten leven feitelijk bij CO2-tekort. CO2-concentraties zoals aan het eind van de laatste ijstijd naderden de grens waaronder planten sterven (150 ppm). Wanneer planten sterven sterft alle leven op aarde zoals wij dat kennen. Elke koolstofatoom in ons lichaam is afkomstig van CO2 via planten: wij zijn CO2.

Paul Braat.

CONCLUSIE

De conclusie van de TUD dat de gemiddelde temperatuur op aarde sinds het pre-industriële tijdperk overtuigend is toe te schrijven aan toename van broeikasgassen, met name de 0,0016% fossiele CO2, berust niet op normale natuurkunde. Er zijn geen bewijzen voor de monocausale CO2-hypothese van het IPCC. Er zijn daarentegen wel veel aanwijzingen dat de zon en onze waterplaneet (70% oceaanoppervlak, 60% wolken en 10% ijs) het klimaat bepalen, waarbij zonfluctuaties gemoduleerd worden door krachtige albedo-effecten (wolken) en de enorme warmtecapaciteit van oceaanstromen.

TUD-studenten zouden zelfstandig kritisch denken moeten leren, maar de TUD geeft hen een schokkend slecht voorbeeld door kritiekloos na-papegaaien van IPCC-pseudowetenschap. De illustere voorgangers van de TU-Delft; de zorgvuldige rekenaars van de Polytechnische School en de degelijke vernuftelingen van de Technische Hogeschool zouden zich schamen. Laten wij onze (klein)kinderen geen domme dingen leren.

Richard Lindzen.

Graag wil ik eindigen met het commentaar op de CO2-hypothese dat de gelauwerde MIT-emeritus, meteoroloog en fysicus Richard Lindzen schreef in zijn voorwoord voor het boek ‘Global Warming, a case study of Groupthink’ van Christopher Booker:

How do otherwise intelligent people come to believe such arrant nonsense, despite its implausibility, internal contradictions, contradictory data, evident corruption and ludicrous policy implications?” [Lindzen 2018].

REFERENTIES

BEJAN A & REIS AH (2005). Thermodynamic optimization of global circulation and climate. International Journal of Energy Research. Int. J. Energy Res. 29, 303-316. DOI: 10.1002/er.1058

CAILLON N et al (2003). Timing of Atmospheric CO2 and Antarctic Temperature Changes Across Termination III. Science, 299, 1728-1731. DOI: 10.1126/science.1078758

DAVIS WJ (2017). The Relationship between Atmospheric Carbon Dioxide Concentration and Global Temperature for the Last 425 Million Years. Climate 2017, 5, 76; doi:10.3390/cli5040076

DIJKSTRA F. et al (2019). Het Raadsel van de Verdwenen Hittegolven.

https://klimaatgek.nl/document/De%20homogenisatie%20van%20De%20Bilt%20def.pdf

FISCHER H. et al (1999). Ice Core Records of Atmospheric CO2 Around the Last Three Glacial Terminations. Science, 283, 1712- 1714. DOI: 10.1126/science.283.5408.1712

GOLDBERG F. (2008). Rate of increasing concentrations of atmospheric Carbon Dioxide controlled by natural temperature variations. Energy & Environment 1967–77

HAHN L et al (2018). North Atlantic Natural Variability Modulates Emergence of Widespread Greenland Melt in a Warming Climate. Geophysical Research Letters.doi.org/10.1029/2018GL079682

HARDE H (2017). Scrutinizing the carbon cycle and CO2 residence time in the atmosphere. Global and Planetary Change. 152, 19– 26

HASSAN D et al (2016). Sunspots and ENSO relationship using Markov method. Journal of Atmospheric and Solar-Terrestrial Physics 137 (2016) 53–57

INDERMÜHLE A et al (2000). Atmospheric CO2 concentration from 60 to 20 kyr BP from the Taylor Dome ice core, Antarctica. Geophysical Research Letters, 27, 735-738,

KATSMAN CA & van OLDENBORGH GJ (2011). Tracing the upper ocean’s “missing heat”. Geohysical Research Letters, 38, L14610, doi:10.1029/2011GL048417, 2011

KHAZENDAR A et al (2019). Interruption of two decades of Jakobshavn Isbrae acceleration and thinning as regional ocean cools. Nature Geoscience. doi.org/10.1038/s41561-019-0329-3

LANDSCHÜTZER P et al (2015). The reinvigoration of the Southern Ocean carbon sink. Science. 349, 1221-1224. DOI: 10.1126/science.aab2620

LAURENZ L at al (2019). Influence of solar activity changes on European rainfall, Journal of Atmospheric and Solar-Terrestrial Physics (2019), doi.org/10.1016/j.jastp.2019.01.012.

LI F et al (2018). Atlantic Multidecadal Oscillation Modulates the Impacts of Arctic Sea Ice Decline. Geophysical Research Letters. doi.org/10.1002/2017GL076210

LINDZEN R (2018). Introduction Book Christopher Booker: Global Warming, A case study of Groupthink.

LOCKWOOD M et al (1999). A Doubling of the Sun’s Coronal Magnetic Field during the Last 100 Years. Nature. 399, Pages 437-439

LORIUS C et al (1990) The Ice0core record: climate sensitivity and future greenhouse warming. Nature 347, 139-145.

MAKEYEV et al (2003). Vegetation and Climate of the New Siberian Islands for the past 15,000 years. Arctic, Antarctic, and Alpine Research, 35, 56-66.

MANGERUD J. & SVENDSEN J. I. (2017). The Holocene Thermal Maximum around Svalbard, Arctic North Atlantic; molluscs show early and exceptional warmth. The Holocene, 28(1), 65–83.doi:10.1177/0959683617715701 

MARCOTT SA et al (2014). Centennial-scale changes in the global carbon cycle during the last deglaciation. Nature, 514(7524), 616–619. doi:10.1038/nature13799

McKITRICK R. & CHRISTY J. (2018). A test of the tropical 200- to 300-hPa warming rate in climate models. Earth and Space Science, 5, 529–536. https://doi.org/ 10.1029/2018EA000401

MEEHL GA et al (2016). Contribution of the Interdecadal Pacific Oscillation to twentieth-century global surface temperature trends. Nature Climate Change. DOI: 10.1038/NCLIMATE3107

MOFFA-SANCHEZ P et al (2014). Solar forcing of North Atlantic surface temperature and salinity over the past millennium. Nature Geoscience. doi:10.1038/ngeo2094

MOFFA-SANCHEZ P & HALL IR (2017). North Atlantic variability and its links to European climate over the last 3000 years. www.nature.com/naturecommunications. DOI: 10.1038/s41467-017-01884-8|

MONNIN E et al (2001). Atmospheric CO2 Concentrations over the Last Glacial Termination. Science, 291, 112-114. DOI: 10.1126/science.291.5501.112

MOTTRAM R et al (2018). DMI. How the Greenland ice sheet fared in 2018. http://sciencenordic.com/how-greenland-ice-sheet-fared-2018

MUDELSEE, M., 2001. The phase relations among atmospheric CO2 content, temperature and global ice volume over the past 420 ka. Quaternary Science Reviews 20, 583–589.

MUNRO DR et al (2015). Recent evidence for a strengthening CO2 sink in the Southern Ocean from carbonate system measurements in the Drake Passage (2002–2015). Geophysical Letters. 42, 7623-7630. DOI: 10.1002/2015GL065194

NIKOLOV & ZELLER (2017). New Insights on the Physical Nature of the Atmospheric Greenhouse Effect Deduced from an Empirical Planetary Temperature Model. Environ Pollut Climate Change 2017, 1:2)

PETIT JR et al (1999). Climate and atmospheric history of the past 420,000 years from the Vostok Ice Core, Antarctica. Nature volume 399: pages 429-436

QUIRK T (2009). Sources and sinks of carbon dioxide. Energy & Environment. 20, 105-121

ROBINSON & CATLING (2014). Common 0.1 bar tropopause in thick atmospheres set by pressure-dependent infrared transparency. Nature Geoscience. Vol 7. www.nature.com/naturegeoscience.

SALBY M (2013). Physics of the Atmosphere and Climate.Cambridge. isbn: 9780521767187

SCHMITT J et al (2012). Carbon Isotope Constraints on the Deglacial CO2 Rise from Ice Cores. Science 336, 711 (2012); DOI: 10.1126/science.1217161

SHAVIV NJ (2008). Using the oceans as a calorimeter to quantify the solar radiative forcing. Journal of Geophysical Research, vol. 113, A11101, doi:10.1029/2007JA012989

SOON WWH (2005). Variable solar irradiance as a plausible agent for multidecadal variations in the Arctic-wide surface air temperature record of the past 130 years. Geophysical Research Letters, 32, L16712, doi:10.1029/2005GL023429,

SOARES PC (2010). Warming Power of CO2 and H2O: Correlations with Temperature Changes. International Journal of Geoscience. 1, 102-112. http://dx.doi.org/10.4236/ijg.2010.13014

STALLINGA P & KHMELINSKII I (2014). Application of Signal Analysis to the Climate. Corporation International Scholarly Research Notices Volume 2014, Article ID 161530, 9 pages http://dx.doi.org/10.1155/2014/161530

STOTT et al (2007). Southern Hemisphere and Deep-Sea Warming Led Deglacial Atmospheric CO2 Rise and Tropical Warming .Science 318, 435-438. DOI: 10.1126/science.1143791

SVENSMARK (2019). Force majeur. https://www.thegwpf.org/content/uploads/2019/03/SvensmarkSolar2019-1.pdf

TOGGWEILER, J. R., J. L. Russell, and S. R. Carson (2006), Midlatitude westerlies, atmospheric CO2, and climate change during the ice ages, Paleoceanography, 21, doi:10.1029/2005PA001154.

UEMURA R et al (2018). Asynchrony between Antarctic temperature and CO2 associated with obliquity over the past 720,000 years. Nature Communications, 9, Article number: 961 (2018)

VAN NES EH et al (2015). Causal feedbacks in climate change. Nature Climate Change, 5, 445–448. doi:10.1038/nclimate2568

WALLACE MG (2019). Application of lagged correlations between solar cycles and hydrosphere components towards sub-decadal forecasts of streamflows in the Western USA, Hydrological Sciences Journal, DOI: 10.1080/02626667.2019.1567925

WANG G et al (2017). Identification of the driving forces of climate change using the longest instrumental temperature record Nature Scientific Reports. DOI: 10.1038/srep46091

WANG WK et al (2016). Decadal variability of tropical tropopause temperature and its relationship to the Pacific Decadal Oscillation. Scientific Reports, 6:29537, DOI: 10.1038/srep29537

WATSON AJ et al (2015). Southern Ocean buoyancy forcing of ocean ventilation and glacial atmospheric CO2. Nature geoscience. 8, 861-864. doi:10.1038/ngeo2538

WOODWARD S et al (2014) Antarctic role in Northern Hemisphere glaciation. Science, 346, 847-851

XIAO Z-N et al (2017). Interdisciplinary Studies of Solar Activity and Climate Change. Atmospheric and Oceanic Science Letters DOI: http://dx.doi.org/10.1080/16742834.2017.1321951

ZHARKOVA VV et al (2018). Reinforcing a Double Dynamo Model with Solar-Terrestrial Activity in the Past Three Millennia. Proceedings International Astronomical Union 2018 C. doi:10.1017/S1743921317010912