El Niño.
Op basis van natuurlijke variabiliteit wordt in de wetenschappelijke literatuur al sinds 2004 herkend dat een oprekking in de definitie voor het klimaat van “tenminste 30 jaar” naar “tenminste 50 jaar” noodzakelijk is1. Door onderzoekers van het KNMI wordt sinds 2012 inmiddels erkend dat de periode van 30 jaar te kort is voor het bestuderen van weerextremen in het perspectief van klimaatverandering2,3.
In dit artikel wordt op basis van de combinatie van de ENSO cyclus en een 66-jarige cyclus m.b.v. de HadCRUT4 temperatuur serie beschreven waarom een verdubbeling naar tenminste 60 jaar voor de beschreven tijdsduur in de definitie van klimaat gewenst is. In het perspectief van het ‘satelliet tijdperk’ dat pas 40 jaar terug in het jaar 1979 is begonnen, ontstaat hierbij de vraag of technologie mogelijk zelfs een obstakel is gaan vormen om actief te vermijden dat zowel de trends in de opwarming als de impact van CO2 worden overschat. Voorlopig lijkt het achterhaalde paradigma in de definitie van het klimaat betreffende de tijdsduur van “tenminste 30 jaar” een indicatie dat binnen deze tak van wetenschap wordt gewerkt met een ‘consensus’ op basis van achterhaalde principes. In het vervolg wordt aangetoond dat de structurele impact van de trend in de opwarming wereldwijd door het IPCC met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.g.v. het gebruik van een benadering die is gebaseerd op een te korte analyse periode.
In november 2018 heeft het KNMI beschreven dat de extreem warme jaren 2015 en 2016 grotendeels werden veroorzaakt door de interne variabiliteit van het klimaat via het ontstaan van de “sterke El Nino”4. Volgens de NASA bedroeg de bijdrage van de ‘super El Nino’ op de gemiddelde temperatuur wereldwijd voor het jaar 2016 ongeveer 0,16°C5. Het El Nino effect veroorzaakt netto een afkoeling van het oceaan systeem6 en wordt gekenmerkt door het vrij komen van grote hoeveelheden warmte en CO2 in de atmosfeer7. Tevens blijkt de El Niño Southern Oscillation [ENSO] cyclus grote impact te hebben op de jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer8; experts hebben de inschatting gemaakt dat de ‘super El Niño’ in het jaar 2016 een bijdrage heeft geleverd van 25% in de groei van CO2 in de atmosfeer9. In een bredere context beschrijft de wet van Henry10 dat de opwarming van het oceaanwater zelf een bijdrage van ~15%11 heeft geleverd aan de groei van CO2 in de atmosfeer. Bovendien is zeer recent gebleken dat de oceaan afgelopen decennia ook verantwoordelijk is geweest voor tot wel 40% van de variabiliteit van CO2 in de atmosfeer; in klimaatmodellen wordt daarentegen verondersteld dat de variabiliteit voornamelijk het gevolg is van de vegetatie op het vasteland12.
In juni 2019 werd op basis van de HadCRUT4 temperatuur serie vastgesteld dat ‘global warming‘ wordt overschat indien geen rekening wordt gehouden met de natuurlijke variabiliteit t.g.v. een 70-jarige cyclus in het oceaan systeem. Hieronder wordt aangetoond dat de multidecadale cyclus een duur heeft van 66 jaar. Een vergelijking tussen de 1970s, 1990s en 2010s toont aan dat de veronderstelde versnelling in de opwarming vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan de 66-jarige cyclus. De combinatie van de 66-jarige cyclus + de ENSO cyclus blijkt verantwoordelijk voor ruim 81% van de versnelling van de opwarming op basis van het 30-jarig gemiddelde sinds de 1970s, en voor ruim 69% t.o.v. de 1990s. De combinatie van beide natuurlijke cycli blijkt tevens de correlatie tussen CO2 en de temperatuur in de 21ste eeuw grotendeels te verklaren; de impact van ‘super El Ninos’ vormt hierbij een belangrijke factor. Het gevolg is dat ook de impact van CO2 wereldwijd wordt onderschat; dit geldt ook voor de versnelling m.b.t. de opwarming van de noordpool.
Na verwijdering van de 66-jarige cyclus (+ de ENSO cyclus) resteert een opwaarts gericht trendkanaal met een gemiddelde temperatuurstijging van ongeveer +0,09°C per decennium dat inmiddels 70-90 jaar heeft standgehouden; dit betreft minder dan de helft van de verwachting van +0,20°C per decennium die het IPCC hanteert voor de eerstvolgende decennia. Tevens is een projectie gemaakt voor het jaar 2100 waaruit blijkt dat op basis van het trendkanaal rekening mag worden gehouden met een temperatuurstijging van +0,2°C tot +0,9°C t.o.v. het record jaar 2016. Bij het ontstaan van het trendkanaal kan een mix van factoren een rol spelen, zoals: de groei van de wereldbevolking, minder gebruik van sulfaten (aerosolen), veranderingen in landgebruik, gebruik van broeikasgassen, en mogelijk een natuurlijke cyclus van 200+ jaar – in de wetenschappelijke literatuur staat deze zeer lange cyclus bekend als de Suess/de Vries cyclus, welke gerelateerd is aan de zonnevlekkencyclus. Sinds de 2de helft van de jaren ’60 heeft een lichte toename van de ’totale zonnestraling’ een kleine aandeel gehad bij de totstandkoming van het trendkanaal.
Een overschatting van de temperatuur met een factor 2 t.g.v. natuurlijke variabiliteit kan mogelijk impliceren dat ook de impact van CO2 en andere broeikasgassen door het IPCC wordt overschat met een omvang van dezelfde orde van grootte.
TIP: een indicatie voor de impact van de drie genoemde natuurlijke cycli wordt getoond in figuur 13.
INHOUD
• I – Een 66-jarige cyclus met opwaartse- en neerwaartse fase van 33 jaar
• II – Opwarming bovenop cyclus toont stabiel trendkanaal
• III – Projectie voor het jaar 2100: 0,2-0,9°C opwarming t.o.v. record jaar 2016
• IV – Jaarlijkse groei CO2 correleert hoog met ENSO cyclus
• V – 21ste eeuw: correlatie temperatuur-CO2 berust op 66-jarige cyclus & super El Nino
• VI – 21ste eeuw: snelheid opwarming 69% lager na verwijdering 66-jarige cyclus & El Nino
• VII – 30-Jarig gemiddelde: versnelling in opwarming bijna volledig verklaard door 66-jarige cyclus
• VIII – Vier kenmerken van de 66-jarige cyclus
• IX – Vijf kenmerken van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus
• X – 66-Jarige cyclus heeft mogelijk een kosmische oorsprong
• XI – Is de definitie van klimaat achterhaald?
• XII – Discussie & conclusie
(Data: Excel file)
TOELICHTING: In aanloop naar de conclusie worden in totaal 3 verschillende perspectieven beschreven:
paragraaf II t/m V is gebaseerd op het eerste perspectief en paragraaf VI & VII bevat alle drie de perspectieven;
figuur 14 toont de 3 perspectieven t.o.v. het 30-jarige gemiddelde van de HadCRUT4 temperatuur serie.
VIDEO: Zo werkt El Nino (bron: RTL Nieuws)
El Nino heeft betrekking op de opwaartse fase van de ENSO cyclus waarbij uitzonderlijke veranderingen in het klimaat systeem ontstaan; La Nina heeft betrekking op de neerwaartse fase en gaat gepaard met een versterking van normale omstandigheden.
I – Een 66-jarige cyclus met opwaartse- en neerwaartse fase van 33 jaar
Figuur 1 toont de ontwikkeling van de jaarlijkse temperatuur anomalie wereldwijd volgens de Britse HadCRUT4 serie (referentieperiode: 1961-1990). De exacte lengte van de multidecadale cyclus is in deze grafiek lastig vast te stellen omdat in het perspectief van de individuele jaren zowel de opwaartse- als neerwaartse fase een variabele lengte toont in termen van de piek- en daljaren.
Op het niveau van de decennia toont de grafiek ogenschijnlijk een cyclus van 7 decennia; de gemiddelde duur van twee oscillaties op basis van de piekjaren en daljaren komt uit op ongeveer 69 jaar. Echter, t.g.v. de temperatuurstijging van afgelopen decennia lijkt de cyclus in deze perspectieven waarschijnlijk wat langer dan hij in werkelijkheid is.
Op basis van de hypothese dat de mens mogelijk deels verantwoordelijk is voor de opwarming, lijkt het aannemelijk dat de exacte duur van de multidecadale cyclus mogelijk minder betrouwbaar kan worden vastgesteld op basis van het temperatuur verloop in recente decennia. Bovendien wordt het verloop van de 66-jarige cyclus ook gemaskeerd door de ENSO cyclus.
Nader onderzoek wijst uit dat na het scheiden van de multidecadale cyclus en de opwarming bovenop de cyclus, een volledige oscillatie wordt aangetroffen die zowel in de opwaartse fase als de neerwaartse fase een lengte heeft van precies 33 jaar. Dit resulteert in de conclusie dat de multidecadale cyclus bij benadering een totale duur heeft van 66 jaar. In paragraaf VI wordt beschreven dat de 66-jarige cyclus ook wordt aangetroffen na verwijdering van de ENSO cyclus.
De 66-jarige cyclus wordt tevens aangetroffen bij de eerder gebruikte rekenmethode in juni 2019 op basis van 7 decennia. Dit is overigens wel een direct gevolg van de gebruikte rekenmethode, waarbij de cyclus wordt beschreven op basis van een vergelijking met het temperatuur verloop in eerdere jaren. Bij de eerder gebruikte 70-jarige cyclus worden de pieken- en dalen 4 jaar later aangetroffen t.o.v. het resultaat op basis van de 66-jarige cyclus. Ook bij een kortere of langere cyclus lengte verschuiven de pieken en dalen op basis van de gebruikte rekenmethode, maar de onderlinge afstand blijft ongewijzigd.
Figuur 1: De HadCRUT4 temperatuur serie weergegeven met de sterkste El Nino & La Nina jaren.
Op basis van de Ensemble Ocean Nino Index (EONI) (dit betreft een variant van de El Nino 3.4 index) zijn in figuur 1 de ‘super El Ninos’ en ‘super La Ninas’ weergegeven plus de jaren waarbij sprake is van de combinatie van een zowel een ‘strong-‘ als een ‘moderate’ ENSO event met een aaneengeschakelde duur van tenminste 3 jaar. Voor de periode vanaf 1850 resulteert dit in 9 El Nino periodes en 5 La Nina periodes. In paragraaf V zal blijken dat de ‘super El Ninos’ een significante rol spelen bij de stijging van zowel de temperatuur als de CO2 in de atmosfeer.
II – Opwarming bovenop cyclus toont stabiel trendkanaal
In figuur 2 is de HadCRUT4 temperatuur serie opgesplitst in de 66-jarige cyclus (= de oscillerende beweging) en de opwarming bovenop de cyclus (= het opwaarts gericht trendkanaal; de buitengrenzen zijn vastgesteld op basis van een visuele analyse en de centrale trend op basis van het gemiddelde van de buitengrezen). Voor ieder jaar afzonderlijk geldt dat de som van beide grafieken in figuur 2 correspondeert met de HadCRUT4 waarde in figuur 1.
Figuur 2: De 66-jarige cyclus (de lichtbruine band is enkel indicatief voor het vermoedelijke verloop) + de opwarming bovenop de cyclus; de som van beide resulteert in de HadCRUT4 temperatuur serie.
TOELICHTING: In figuur 2 zijn de waarden van de 66-jarige cyclus voor individuele jaren gebaseerd op de jaartemperatuur in de HadCRUT4 serie 66 jaar eerder [=T66]. De midpoint waarde van -0,313°C betreft het verschil tussen de referentie periode 1961-1990 waarop de HadCRUT4 is gebaseerd t.o.v. de referentie periode 1850-1900 – welke representatief is voor het begin van de industriële revolutie. Wanneer de referentie periode 1850-1900 zou zijn gebruikt dan zou het midpoint van de cyclus samenvallen met de nullijn.
Voor de 66-jarige cyclus & de opwarming bovenop de cyclus geldt respectievelijk:
T66 in jaar X (= bruine bolletjes figuur 2) = HadCRUT4 in jaar X-66
Opwarming boven op T66 in jaar X (= blauwe bolletjes figuur 2) = HadCRUT4 – T66 in jaar X
Een belangrijke kanttekening die bij figuur 2 moet worden gemaakt is dat de 66-jarige cyclus een kleine opwaartse helling toont met een stijging van +0,033°C per decennium. Fundamenteel bezien behoort de cyclus een vlak verloop te tonen en het is daarom gewenst/noodzakelijk om d.m.v. een correctie de helling uit de 66-jarige cyclus te verwijderen en te verplaatsen naar de opwarming bovenop de cyclus. Het resultaat van deze correctie wordt getoond in figuur 3, waarbij de helling van de gecorrigeerde opwarming bovenop de cylus [=Topw] uitkomt op +0,099°C per decennium.
Bij de gecorrigeerde 66-jarige cyclus in figuur 3 [=Tcyclus] blijkt de helling geheel verdwenen nadat de correctie is uitgevoerd op basis van de volgende 2 formules die zijn toegepast op de HadCRUT4 temperatuur serie [=T]:
Gecorrigeerde 66-jarige cyclus:
Tcyclus (= bruine bolletjes figuur 3) = T66 + ((2047-jaartal)*0,0033)
Gecorrigeerde opwarming bovenop 66-jarige cyclus:
Topw (= blauwe bolletjes figuur 3) = T – Tcyclus
De gecorrigeerde 66-jarige cyclus benadert voor de periode 1916-2018 de waarde nul bij zowel de gemiddelde waarde als ook bij de correlatie met CO2. Ter controle is vastgesteld dat voor de periode 1944-2010 (waarbij sprake is van symmetrie rondom het dieptepunt van de gecorrigeerde 66-jarige cyclus in het jaar 1977) de gemiddelde waarde ook nul benaderd; de correlatie met CO2 is voor deze periode wel wat hoger doch niet significant (het is niet wenselijk dat de cyclus significant met CO2 correleert, dus ook dit is prima).
In paragraaf VI zal blijken dat dezelfde helling ook is aangetroffen na verwijdering van zowel de ENSO cyclus als een gesimuleerde 66-jarige cyclus (in de vorm van een sinusoïde met een amplitude van 0,12°C waarvoor geen ‘correctie’ hoeft te worden gebruikt). Dit impliceert dat via 2 verschillende methoden hetzelfde trendkanaal van +0,099°C per decennium is aangetroffen. In paragraaf VI zal eerst ook duidelijk worden dat na verwijdering van de ENSO cyclus en de gecorrigeerde 66-jarige cyclus een trendkanaal wordt aangetroffen met een helling van slechts +0,073°C per decennium.
(Figuur 3 toont de gecorrigeerde 66-jarige cyclus + de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus; click HIER voor de hoge resolutie versie)
Figuur 3: De gecorrigeerde 66-jarige cyclus (oscillatie zonder helling) +
de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus (met helling); beide zijn afgeleid van de HadCRUT4 temperatuur serie.
In het perspectief van figuur 3 blijkt dat in het huidige decennium de jaren 2015, 2016 en 2017 zich aan de bovenkant van de bandbreedte begeven van de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus; 2018 en alle overige jaren van de 2010s zitten aan de onderkant van het trendkanaal.
In figuur 4 zijn de waarden van figuur 3 getransformeerd naar het 5-jarig gemiddelde op basis van periodes die betrekking hebben op de helft van een geheel decennium; de 2de helft van de 2010s is hierbij berekend over de periode 2015-2018 (het jaar 2019 is dus buiten beschouwing gehouden).
De groene pijlen representeren de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus; uit de ontwikkeling van de groene pijlen blijkt dat de opwarming bovenop de cyclus in de periode 1995-2014 nihil is geweest. Figuur 3 suggereert dat het zogenaamde ‘hiaat’ (= een pauze in de opwarming) reeds begint in het jaar 1996, stand heeft gehouden t/m het jaar 2014, om vervolgens in 2018 de temperatuur weer terug te zien keren in de temperatuurzone van het ‘hiaat’. Hieruit blijkt dat in de HadCRUT4 temperatuur serie een groter ‘hiaat’ verscholen lijkt te zitten dan de HadCRUT4 serie zelf suggereert. Het beeld impliceert dat de pauze in de opwarming dus (b)lijkt te worden gemaskeerd door de 66-jarige cyclus.
In de decennium analyse van juni 2019 werd vastgesteld dat op basis van een 70-jarige cyclus de structurele opwarming sinds de jaren ’70 met ruim 49% wordt overschat. Op basis van een 66-jarige cyclus komt dit percentage in het perspectief van een decennium analyse uit op ruim 44%; overigens, op basis van de methode die in paragraaf VI wordt beschreven komt dit percentage uit op ruim 47% (na verwijdering van de ENSO cyclus). In deze vergelijking is de uitkomst op basis van de 66-jarige cyclus dus iets lager dan de eerder beschreven uitkomst op basis van een multidecadale cyclus met een duur van 7 decennia.
Figuur 4: HadCRUT4 5-jarig gemiddelde (rood/licht blauw), plus vanaf de 1920s:
de 66-jarige cyclus (paars) en de opwarming bovenop de cyclus (groen).
Het gemiddelde voor ieder decennium betreft de brede licht rode/blauwe kolommen.
Tenslotte kan m.b.t. figuur 4 nog worden opgemerkt dat de eerder gemaakte opmerking m.b.t. de midpoint waarde bij figuur 2 ook van toepassing is op figuur 4. Een correctie hiervoor zou bij de opwarming bovenop de cyclus resulteren in een verlaging van alle waarden met -0,03°C; dit zou echter geen invloed hebben op de uitkomst van de berekeningen gericht op een inschatting betreffende de omvang van de structurele overschatting t.g.v. de 66-jarige cyclus.
AANVULLING: Vanwege het grillige verloop van de beschreven 66-jarige cyclus fluctueert de impact vaak sterk wanneer de analyse periode met bijvoorbeeld 1 jaar wordt verschoven, verlengd of verkort. Daarom kan in het perspectief van de definitie van het ‘klimaatverandering’ (welke op basis van de klassieke definitie wordt gedefinieerd in termen van veranderingen in het gemiddelde een periode van tenminste 30 jaar) weinig waarde worden gehecht aan vergelijkingen tussen 2 individuelen jaren. In aanloop naar een analyse op basis van het 30-jarig gemiddelde die in paragraaf VII wordt gepresenteerd, wordt hier voor de volledigheid enkel ter illustratie 1x van afgeweken bij het maken van de volgende observaties:
Op basis van de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus in figuur 3 (zie blauwe grafiek) kan bijvoorbeeld worden vastgesteld dat de opwarming bovenop de cyclus in het jaar 2018 t.o.v. het jaar 1999 slechts +0,05°C bedraagt; deze opwarming is relatief klein t.o.v. het +0,29°C temperatuurverschil tussen beide jaren in de HadCRUT4 serie. Dit impliceert dat in het perspectief van figuur 3 de overschatting t.g.v. de 66-jarige cyclus tussen de jaren 1999 en 2018 neerkomt op ruim 82%. In paragraaf VI worden twee andere perspectieven beschreven waarbij andere percentages worden aangetroffen bij een vergelijking tussen de jaren 1999 en 2018. In het perspectief van figuur 12 (waarbij de opwarming bovenop de cyclus opnieuw is berekend nadat eerst de waarden van de ENSO cyclus zijn verwijderd en vervolgens de ’66-jarige cyclus’ is verwijderd) wordt ook een temperatuur verschil van +0,05°C aangetroffen wat resulteert in het zojuist genoemde percentage. Echter, in het perspectief van figuur 13 (waarbij eerst de ENSO cyclus is verwijderd en daarna de ’66-jarige cyclus’ is verwijdernd in de vorm van een conceptuele sinusoïde) wordt een temperatuur verschil aangetroffen van +0,20°C, wat resulteert in een overschatting van slechts ruim 31%. Hieruit blijkt dat de aangetroffen verschillen op basis van individuele jaren ook sterk afhankelijk zijn van de wijze waarop de 66-jarige cyclus wordt gerepresenteerd. In het algemeen kan hier nog worden vermeld dat een vergelijking tussen individuele jaren wel meer realistisch zou kunnen worden in het perspectief van figuur 13, ofschoon ook hierbij nog steeds rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat allerlei natuurlijke fluctuaties (onder invloed van bijvoorbeeld de zonnevlekkencylus of categorie-6 vulkanisme) grote verschillen kunnen veroorzaken tussen opeenvolgende jaren. Bij het ‘klimaat’ draait het primair om het gemiddelde over een periode van tenminste 30 jaar; vergelijkingen over een korter tijdsbestek kunnen daarom ten principale beter worden vermeden indien hierbij geen gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld het gemiddelde over een periode van 30 jaar tussen beide jaren. Aan de zojuist beschreven percentages mag daarom geen waarde worden toegedicht.
III – Projectie voor het jaar 2100: 0,2-0,9°C opwarming t.o.v. record jaar 2016
Op basis van het opwaarts gerichte trendkanaal in figuur 3 kan de verwachte opwarming bovenop de gecorrigeerde 66-jarige cyclus voor het resterende deel van de 21ste eeuw tot aan het jaar 2100 mogelijk in de orde liggen van 0,2-0,9°C t.o.v. het record jaar 2016. Deze projectie overlapt de bandbreedtes van de drie basisscenarios die het Internationale Klimaat Panel van de Verenigde Naties (IPCC) in haar rapport van oktober 2018 schetst – zie figuur 5. Uit figuur 5 blijkt dat de projectie in de eerste helft van de 21ste eeuw verloopt via de onderste helft van alle drie de CO2 reductie scenarios van het IPCC.
Het IPCC beschrijft in haar grafiek een projectie op basis van het jaar 2017. Omdat het jaar 2017 zich bevindt op een relatief hoog punt in het trendkanaal van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus, verklaart dit waarom de onderbroken groene lijn eindigt bij een relatief hoog punt van de beschreven bandbreedte van 0,2-0,9°C.
Figuur 5: Grafiek uit het IPCC rapport uit oktober 2018 [pagina 8] + een projectie op basis van de (gecorrigeerde) 66-jarige cyclus.
De drie IPCC scenarios tonen een kleine temperatuur daling in de 2de helft van de 21ste eeuw op basis van het bereiken van een daling van CO2 emissies vanaf 2020 + een daling naar nul binnen enkele decennia.
In de IPCC grafiek is de grijze lijn samengesteld op basis van de maand data van 4 datasets: de HadCRUT4, de GISSTEMP, de Cowtan-Way & de dataset van het NOAA. De IPCC grafiek toont tevens een doorgetrokken rechte oranje curve die wordt omschreven als een ‘schatting’ (“estimate”) die is afgeleid van de grijze lijn. De onderbroken oranje lijn vormt de projectie van het IPCC voor de eerste helft van de 21ste eeuw; deze toont een verwachte temperatuurstijging van ongeveer 0,20°C per decennium.
Uit een vergelijking tussen de onderbroken oranje lijn van het IPCC en de onderbroken groene lijn op basis van de in de vorige paragraaf beschreven projectie, blijkt dat het IPCC hoogst waarschijnlijk helemaal geen rekening heeft gehouden met het effect van de natuurlijke variabiliteit t.g.v. de opwaartse fase van de 66-jarige cyclus. Overigens, de opwaartse beweging aan het begin van de doorgetrokken oranje lijn van het IPCC kan worden begrepen als het direct gevolg van de overgang van de neerwaartse fase van de 66-jarige cyclus naar de opwaartse fase – waarbij het keerpunt in 1976 werd bereikt. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ‘versnelling’ in de opwaartse beweging van de oranje curve tussen 1960 en 1980 kan worden herkent als een direct gevolg van de natuurlijke variabiliteit t.g.v. de 66-jarige cyclus.
Naast de trend van een opwarming van 0,099°C per decennium mag ook rekening wordt gehouden met de oscillerende beweging van de 66-jarige cyclus, deze is weergegeven in figuur 5 als een doorgetrokken golvende groene lijn die doorloopt tot het jaar 2100. In dit perspectief mag rond het jaar 2100 worden verwacht dat de multidecadale cyclus zich in de neerwaartse fase begeeft, waardoor de netto opwarming t.o.v. 2016 logischerwijs in dat geval beperkt zou kunnen blijven. Ook omdat de helling van de neerwaartse fase van de cyclus zelfs iets steiler is dan de helling van de opwarming bovenop de cyclus (in paragraaf VI kan uit figuur 12 worden afgelezen dat dit ook het geval is na verwijdering van de ENSO cyclus) zou de opwarming aan het einde van de 21-ste eeuw beperkt kunnen blijven. Indien de beschreven trend stand houdt dan mag rekening worden gehouden met temperaturen die logischerwijs eerder in de buurt van het midden of de onderzijde van de bandbreedte liggen dan aan de bovenzijde; er zou zelfs sprake kunnen zijn van een scenario waarbij de opwarming nihil zou kunnen blijken te zijn t.o.v. de temperaturen in het huidige decennium.
De complexiteit van het klimaatsysteem veroorzaakt allerlei temperatuur fluctuaties die het gevolg zijn van natuurlijke variabiliteit; een soort van onregelmatige zaagtandbeweging vormt een typische fenomeen dat zich kan manifesteren in een groot aantal perspectieven, zoals bijvoorbeeld: de dagelijkse-, wekelijkse-, maandelijkse en jaarlijkse fluctuaties. Deze zaagtand bewegingen worden overigens ook aangetroffen op het niveau van: meerdere jaren, decennia, eeuwen en zelfs millennia.
In het perspectief van het feit dat het KNMI begin 2019 heeft erkend dat de natuurlijke variabiliteit “matig” wordt begrepen13, mag daarom ook rekening worden gehouden met de diverse natuurlijke oscillaties waarvan de ENSO cyclus zeer waarschijnlijk de grootste impact heeft. In paragraaf VI wordt in figuur 13 een diepgaand beeld getoont van de invloed van de 3 belangrijkste cycli: de ENSO cyclus, de zonnevlekkencyclus en de 66-jarige cyclus; hierbij wordt een projectie getoond voor het jaar 2100 waarbij o.a. ook rekening is gehouden met de invloed van vulkanisme. Ook figuur 13 toont de projectie die het IPCC hanteert voor de eerste helft van de 21ste eeuw.
IV – Jaarlijkse groei CO2 correleert hoog met ENSO cyclus
In november 2018 verscheen op de website van het KNMI een update over de ontwikkeling van de opwarming van de aarde wereldwijd en de toename van de CO2 in het jaar 20184. Onderstaande passage + de bijgevoegde grafiek (figuur 6) uit de update roept de vraag op hoe groot de impact van de El Ninos in de opwarming precies is geweest in de loop der jaren sinds 1940:
“De temperatuur in 2018 wordt ongeveer 0,84 graden hoger dan het gemiddelde over 1951-1980, zo’n 1,1 graad warmer dan 1880-1900. Dit ligt ongeveer op de paarse trendlijn: dit is wat we nu ongeveer verwachten op basis van de hoeveelheid CO2 in de lucht. Alleen de jaren 2015, 2016 en 2017 waren warmer. Dit kwam in 2015 en 2016 grotendeels door een sterke El Nino, die de wereldgemiddelde temperatuur even boven de trendlijn optilt. Dit was ook in 1997/98 het geval, en verder terug bijvoorbeeld in 1940/41. Grote vulkaanuitbarstingen, zoals die van Pinatubo in de Filipijnen in 1991, koelen de aarde de twee jaar er na juist af doordat ze zwavel in de stratosfeer brengen. De invloed van de zon is klein.”
Figuur 6: de correlatie tussen CO2 & GISS temperatuur [1880-2018] bedraagt +0,942 (KNMI)4,14.
Volgens de HadCRUT4 serie bedroeg het temperatuurverschil wereldwijd tussen de periode 1951-1980 (met een gemiddelde van -0,056°C) en het jaar 2018 (met een gemiddelde van 0,597°C) slechts +0,653°C. Deze stijging is ruim 0,18°C lager dan de beschrijving van het KNMI op basis van de GISS temperatuur serie; dit impliceert dat de beschrijving van het KNMI op basis van de GISS temperatuur serie ruim 28% hoger ligt t.o.v. de HadCRUT4 serie.
In paragraaf II is beschreven dat het in het algemeen het maken van vergelijkingen op basis van het jaargemiddelde van individuele jaren moet worden ontraden. Hetzelfde kan eigenlijk ook worden gesteld m.b.t. correlaties, omdat een correlatie geen informatie geeft over oorzaak en gevolg. Echter, correlaties op basis van een periode van tenminste 30 jaar bieden wel een interessant en tevens valide perspectief om aandacht aan te besteden.
Uit de grafiek in figuur 6 blijkt dat de correlatie tussen CO2 & de GISS temperatuur serie behoorlijk hoog is voor de periode 1880-2018: r=0,942. Wellicht dat het KNMI de opwarming op basis van enkel de GISS temperatuur serie mogelijk te hoog heeft ingeschat; echter, de correlatie tussen de HadCRUT4 en CO2 levert wel een vergelijkbaar hoog resultaat op voor de periode 1880-2018, namelijk: r=0,92 (p=0,000) – zie figuur 7A. Hetzelfde resultaat wordt ook aangetroffen voor de periode vanaf halverwege de 20ste eeuw 1951-2018: r=0,92 (p=0,000) – zie figuur 7B.
Figuur 7: Correlatie tussen CO2 met: (A) HadCRUT4 temperatuur 1880-2018, (B) HadCRUT4 temperatuur 1916-2018, (C) opwarming bovenop gecorrigeerde 66-jarige cyclus 1916-2018, (D) gecorrigeerde 66-jarige cyclus 1916-2018. De correlaties zijn uitgevoerd op basis van de gemiddelde CO2 waarden die voor het jaar vanaf 1959 zijn beschreven door het NOAA, en voor de periode voorafgaand aan 1959 door het 2 Degrees Institute.
Figuur 7C en 7D tonen het resultaat voor respectievelijk: de (gecorrigeerde) opwarming bovenop de cyclus en de (gecorrigeerde) 66-jarige cyclus
Nadat in juni 2019 is aangetoond dat de multidecadale cyclus kan leiden tot een flinke overschatting van de structurele impact van de opwarming, dient zich ook in het perspectief van CO2 een vergelijkbare kwestie aan:
‘In hoeverre speelt de 66-jarige cyclus een rol bij de correlatie tussen de CO2 en de temperatuur?’
Naar het antwoord op deze vraag kan bijvoorbeeld worden gezocht via een vergelijking tussen CO2 en respectievelijk de volgende drie perspectieven: (1) de HadCRUT4 serie [HadCRUT4], (2) de gecorrigeerde opwarming bovenop de 66-jarige cyclus [opwarming op cyclus], 3) de gecorrigeerde 66-jarige cyclus [cyclus]. Hieronder worden voor 10 periodes de correlaties getoond voor deze drie perspectieven:
• Correlatie CO2 in periode 1851-2018: HadCRUT4 (r=+0,91; p=0,000); [data cyclus niet beschikbaar voor 1850-1915]
• Correlatie CO2 in periode 1878-2018: HadCRUT4 (r=+0,91; p=0,000); [data cyclus niet beschikbaar voor 1880-1915]
• Correlatie CO2 in periode 1886-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); [data cyclus niet beschikbaar voor 1880-1915]
• Correlatie CO2 in periode 1916-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,85; p=0,000); cyclus (r=+0,05; p=N.S.)
• Correlatie CO2 in periode 1944-2018: HadCRUT4 (r=+0,91; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,82; p=0,000); cyclus (r=+0,32; p=0,002)
• Correlatie CO2 in periode 1952-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,79; p=0,000); cyclus (r=+0,54; p=0,000)
• Correlatie CO2 in periode 1977-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,68; p=0,000); cyclus (r=+0,68; p=0,000)
• Correlatie CO2 in periode 1985-2018: HadCRUT4 (r=+0,89; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,69; p=0,000); cyclus (r=+0,55; p=0,000)
• Correlatie CO2 in periode 1998-2018: HadCRUT4 (r=+0,70; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,47; p=0,016); cyclus (r=+0,19; p=N.S.)
• Correlatie CO2 in periode 2000-2018: HadCRUT4 (r=+0,73; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,57; p=0,006); cyclus (r=-0,03; p=N.S.)
ANALYSE: Bij alle periodes kan worden vastgesteld dat de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 duidelijk (zeer) significant is. Tevens blijkt dat bij de periodes vanaf (tenminste) 1916 de correlatie ook (zeer) significant is tussen CO2 en de opwarming bovenop de cyclus. De 66-jarige cyclus vormt geen significante correlatie met CO2 in de periode 1916-2018; echter, bij diverse periodes vanaf 1944 blijkt dat de 66-jarige cyclus wel een (zeer) significante bijdrage heeft geleverd aan de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4. Deze laatste correlaties vormen een concrete aanwijzing (lees: bevestiging) dat de cyclus zorgt voor een complicatie bij het bestuderen van de relatie tussen CO2 en de temperatuur.
De correlaties met de cyclus kunnen overigens eenvoudig worden verklaard: voor zowel de 66-jarige periode tussen 1952-2018 als ook de periode 1977-2018 geldt dat in het eerste decennia de cyclus rond de bodem beweegt en in de laatste decennia rond de top. Dit resulteert in significante positieve correlatie met de cyclus die een flinke bijdrage levert in de significant positieve correlatie van +0,92 tussen CO2 en de HadCRUT4 temperatuur serie in de periode 1952-2018. Dit effect is logischerwijs nog groter bij de periode 1977-2018 (dan bij de periode 1952-2018) omdat in het jaar 1978 de cyclus in dit perspectief aan het begin van deze periode zeer vroeg het dieptepunt bereikt waardoor er daarna een positieve correlatie tussen CO2 en de 66-jarige cyclus ontstaat.
Bovendien suggereren de verhoudingen tussen de getoonde getallen dat de impact van de cyclus mogelijk groter wordt naar mate de periode minder ver terug gaat in de tijd; bij de laatste 2 periodes levert de cyclus op zichzelf geen significant gewicht echter uit het laatste voorbeeld voor de periode 2000-2018 blijkt dat zelfs een negatieve correlatie tussen CO2 en de cyclus netto toch voor een bijdrage zorgt in het significantie niveau van de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4.
De analyse hierboven maakt duidelijk dat de 66-jarige cyclus een forse complicatie veroorzaakt. Zowel in de periodes vanaf de piek van de cyclus (1944) en het dal van de cyclus (1978), als ook de periodes die sinds 2018 betrekking hebben op 2 volledige oscillaties (1878) en 1 volledige oscillatie (1952), als ook bij de periode vanaf de laatste super El Nino in de 20ste eeuw (1998), als ook voor de gehele 21ste eeuw (2000) blijkt dat de cyclus overal een bijdrage heeft geleverd die resulteert in enige vorm van overschatting van de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 temperatuur serie.
In de inleiding werd reeds ter sprake dat op basis van de wet van Henry ook voor de ENSO cyclus een significante rol is weggelegd; figuur 8 laat zien dat de ENSO cyclus in hoge mate bepalend voor de jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer.
Figuur 8 [Figure 4]: De ENSO cyclus correleert hoog met de toename CO2 in atmosfeer; de Pinatubo vulkanische eruptie in 1991 mag direct verantwoordelijk worden gehouden voor de enige duidelijke verstoring van het totale patroon, het effect manifesteert zich in de grafiek in het jaar 19928. CO2 loopt meestal bijna 6 maanden achter t.o.v. ENSO cyclus15 – deze volgorde is geenszins verrassend omdat dit typerende patroon (waarbij CO2 de temperatuur volgt, dus niet andersom) ook wordt aangetroffen bij zowel: de dag/nacht cyclus, de seizoenen cyclus, enbijvoorbeeld ook in de ijstijden cyclus (meer details worden beschreven in de discussie, zie laatste paragraaf). Overigens, de jaarlijkse groei van CO2 correleert ook hoog met de neerslag; ook bij dit patroon volgt de CO2 de neerslag en niet andersom16. Voor meer details over de correlatie tussen de ENSO cyclus en de jaarlijkse groei van CO2, zie: HIER en HIER.
Hieronder volgt een aanvullende analyse ter illustratie van het verband dat wordt beschreven in figuur 8:
Hierbij is de EONI gebruikt met een vertraging van 6 maanden; de aandacht is gevestigd op de periode vanaf 1959 – het jaar waarin de instrumentale metingen van CO2 op Mauna Loa (Hawaii) zijn begonnen. De correlatie tussen de ENSO cyclus en de jaarlijkse groei van CO2 blijkt inderdaad significant in zowel de periode 1959-2018: r = 0,34 (p=0,004), de periode 1959-1999: r = 0,41 (p=0,004), als ook in de 21ste eeuw: r = 0,70 (p=0,000). Vooral de Pinatuba eruptie heeft in zowel 1991 als 1992 een drukkend effect gehad op de correlatie; zonder deze 2 jaren stijgt de correlatie voor de resterende jaren in de periode 1959-1999 naar r = 0,48 (p=0,001).
Wanneer de periode die betrekking heeft op de 20ste eeuw wordt opgesplitst blijkt dat de correlatie tussen de ENSO cyclus gestaag is toegenomen, want in de periode 1959-1979 was deze nog niet significant: r = 0,30 (p=N.S.); echter, in de periode 1980-1999 is wel sprake van een significant verband: r = 0,48 (p=0,017). Vervolgens wordt de correlatie in de hierop volgende decennia gestaag nog sterker in de 21ste eeuw; voor de periode 2000-2009 is de correlatie: r = 0,72 (p=0,009) en voor de periode 2010-2018: r = 0,77 (p=0,008).
Dit patroon kan associaties oproepen zoals bijvoorbeeld de vraag: ‘heeft de groei van CO2 mogelijk een sterkere ENSO cyclus veroorzaakt?’. Deze vraag kan voor de laatste 3 decennia niet positief worden beantwoord, want op basis van het huidige decennium van de 21ste eeuw wordt hierbij – wanneer de jaren 1991 en 1992 buiten beschouwing worden gelaten (vanwege de impact van de Pinatubo erruptie) – voor de resterende jaren in de periode 1990-1999 (dus zonder 1991 en 1992) zelfs de hoogste correlatie aangetroffen (net iets hoger dan in respectievelijk de 2010s en de 2000s): r = 0,80 (p=0,008). Kortom, de correlatie is in de afgelopen 3 decennia eigenlijk min of meer (zeer) stabiel gebleven wanneer de impact van de 2 jaren rond de Pinatubo eruptie buiten beschouwing worden gehouden. Van een cumulatief effect van de toename van de CO2 in de atmosfeer op de ENSO cyclus kan dus geen sprake zijn geweest want de correlatie bleef immers stabiel. In de periode 1990-2018 groeide de CO2 in de atmosfeer ondertussen van ruim 353ppm naar 408ppm met ruim 15% en volgens het model van het NOAA zou de relatieve forcering van CO2 in deze 29 jaar zijn gestegen met maar liefst ruim 60%.
In paragraaf V zal duidelijk worden dat zowel de 66-jarige cyclus als de ENSO cyclus ieder afzonderlijk een bijdrage leveren met eigen dynamiek bij het ontstaan van de complexe relatie tussen CO2 en de temperatuur. Hierbij zal o.a. blijken dat in periodes tussen super El Nino piekjaren de correlatie tussen de jaarlijkse groei van CO2 met zowel de HadCRUT4 als de (gecorrigeerde) opwarming boven de cyclus in de periode vanaf 1959 langzaam (b)lijkt te zijn verzwakt.
V – 21ste eeuw: correlatie temperatuur-CO2 berust op 66-jarige cyclus & super El Nino
Figuur 9 betreft een illustratie van het NOAA waarin de jaarlijkse groei van CO2 wordt beschreven. Een opvallende karakteristiek in deze grafiek is dat de gemiddelde jaarlijkse groei van de CO2 in de jaren ’80 iets hoger was dan in de jaren ’90. Dit is vooral veroorzaakt door de 2 sterke El Nino periodes die zich in de jaren ’80 hebben voorgedaan; tijdens dat decennium is de opname van CO2 in het oceaan systeem relatief laag geweest waardoor de gemiddelde jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer in termen van het aantal particles per million (ppm) in de jaren ’80 hoger was dan in de jaren ’90.
Figuur 9: Jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer.
Uit de bewerkte versie van de NOAA grafiek in figuur 10 kan worden afgelezen dat de grootste stagnatie van de groei in de begin jaren ’90 samenvalt met de Pinatubo vulkanische eruptie in juni 1991. Ook de CO2 grafiek van het 2 Degrees Institute bevestigt dat nadien zowel in 1991 maar vooral in 1992 het CO2 niveau slechts in beperkte mate groeide; in de grafiek van het NOAA kan worden afgelezen dat de groei van de CO2 in 1992 procentueel zelfs op het laagste niveau is beland sinds 1974.
Dit vormt een sterke indicatie dat ‘moeder natuur’ zelf in staat is om een significante rol te spelen bij de omvang van de jaarlijkse CO2 groei in de atmosfeer. Naast de invloed van vulkanisme vormt ook de ENSO cyclus een factor die jaarlijks in hoge mate bepalend is voor de groei van CO2 in de atmosfeer7,8; dit blijkt o.a. ook uit het feit dat de 4 hoogste pieken in de grafiek van het NOAA allemaal El Nino jaren betreffen.
Figuur 10: De correlatie(s) tussen CO2 en HadCRUT4 temperatuur serie; significante correlaties worden enkel aangetroffen bij sommige van de periodes die overlappen met de opwaartse fase (1977-2010) van de 66-jarige cyclus.
In figuur 10 is de HadCRUT4 temperatuur serie weergegeven in combinatie met de jaarlijkse groei van de CO2 in de atmosfeer; de correlatie is significant voor zowel voor de gehele periode 1959-2018 (r=0,78; p=0,000) als de periode die betrekking heeft op de 21ste eeuw: 2000-2018 (r=0,80; p=0,000). De correlaties op basis van de 5-jarige periodes liggen voor zowel de gehele periode als in de 21ste eeuw nog iets hoger. Aan de onderzijde van figuur 10 zijn tevens de correlaties tussen beide factoren weergegeven voor diverse periodes gelegen tussen de ENSO extremen (lees: de sterkste El Nino en La Nina jaren die ook in figuur 1 t/m 4 staan vermeld); periodes met een duur van slechts 2 jaar zijn weergegeven met een ‘?’-teken omdat hiervoor geen correlatie kan worden berekend.
Figuur 10 laat o.a. zien dat in diverse periodes tussen ENSO extremen de correlatie niet significant is, doch de waarden zijn wel allemaal positief. De hoogste waarde wordt aangetroffen bij de periode 1990-2009, wat overeenkomt met het laatste deel van de opwaartse beweging van de 66-jarige cyclus. Slechts 2 van de 5 periodes tussen de super El Nino piekjaren toont een significante correlatie; deze periodes hebben beide betrekking op de begin- en eind fase van de opwaartse beweging van de cyclus. De niet significante tussenliggende periode (1983-1997) kan worden verklaard door de combinatie van enerzijds de Pinatubo eruptie (welke tot categorie 6 wordt gerekend op de schaal voor vulkanische activiteit) en de sterke ’88/’89 La Nina. De combinatie van deze patronen doet vermoeden dat de opwaartse beweging van de 66-jarige cyclus (welke betrekking heeft op de periode 1977-2010 – zie ook figuur 2 t/m 4) een significante rol speelt bij het ontstaan van de correlatie tussen de HadCRUT4 en de jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer.
In figuur 11 is de (gecorrigeerde) opwarming bovenop de 66-jarige cyclus weergegeven in combinatie met de jaarlijkse groei van de CO2 in de atmosfeer. Voor de gehele periode 1959-2018 wordt in dit perspectief bij zowel de individuele jaren als de 5-jarige periodes een iets hogere correlatie aangetroffen t.o.v. de correlatie tussen de HadCRUT4 en de jaarlijkse CO2 groei t.o.v. figuur 10. Echter, in dit perspectief ligt de correlatie bij de individuele jaren in de 21ste eeuw duidelijk iets lager dan voor de gehele periode het geval is; bij het bijbehorende 5-jarig gemiddelde is de waarde ook gedaald t.o.v. de corresponderende waarde in figuur 10.
Figuur 11: De correlatie tussen CO2 en de (gecorrigeerde) opwarming bovenop de 66-jarige cyclus; opmerkelijk is hierbij dat de correlatie op basis van individuele jaren in de 21ste eeuw lager is dan voor de gehele periode.
In figuur 11 wordt bij de periode 1990-2009 de correlatie met het hoogste significantie niveau aangetroffen. Uit de periodes met niet significante correlaties die betrekking hebben op tenminste een deel van de 21-ste eeuw blijkt vooral uit de periode 1999-2009 dat de ’97/’98 super El Nino vermoedelijk een grote bijdrage heeft geleverd bij het ontstaan van de significante correlatie voor de periode 1990-2009. Bovendien valt op dat afgezien van de periode 1990-2009, alle vier de beschreven periodes die geheel binnen het tijdsbestek 1967-1982 liggen de overige hoogste correlaties produceren. Terwijl bijvoorbeeld drie van de vier periodes die volledig betrekking hebben op de 21ste eeuw, een niet significante correlatie tonen (enkel de correlatie voor de gehele 21ste eeuw is significant). Kortom, dit patroon toont een duidelijk verschil met het perspectief van figuur 10 waar het gewicht van de correlaties veel meer verspreid ligt over de periode die begint na de ’72/’73 (super) El Nino.
Verder valt ook op dat bij de vier periodes die worden aangetroffen in het perspectief van de ‘ENSO extremen’ (zie de bovenste omkadering aan de onderzijde in figuur 11) een duidelijke trend wordt waargenomen waarbij de kracht van de correlatie met het verstrijken van de tijd voortdurend is afgenomen. Dit doet vermoeden dat de extremen van de ENSO cyclus een significante rol speelt bij het ontstaan van de correlatie tussen de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus en de jaarlijkse groei van de CO2 in de atmosfeer; aangezien enkel de El Ninos voor opwarming in de atmosfeer zorgen (dit geldt immers niet voor de La Nina) ligt het voor de hand dat de super El Ninos hierbij mogelijk een sleutelrol kunnen spelen.
In onderstaand overzicht betreffende de periodes tussen de super El Nino piekjaren wordt een opvallend beeld aangetroffen. In 3 van de 5 periodes tussen de super El Nino piekjaren is de correlatie significant; echter, bij 2 van de 3 periodes gaat het om een relatief zwakke correlatie. Bovendien is bij 2 van de 5 periodes sprake van een duidelijk negatieve waarde – ofschoon beide negatieve waarden niet significant zijn.
Correlatie HadCRUT4 vs CO2 (+ de correlaties in de 5 periodes tussen super El Nino piekjaren):
• 1959-2018: r = +0,93 (p=0,000)
• 1959-1972: r = -0,31 (p=N.S.)
• 1973-1982: r = +0,61 (p=0,029)
• 1983-1997: r = +0,67 (p=0,003)
• 1998-2014: r = +0,45 (p=0,036)
• 2015-2018: r = -0,83 (p=N.S.)
Correlatie opwarming bovenop de 66-jarige cyclus vs CO2 (+ de correlaties in de 5 periodes tussen super El Nino piekjaren):
• 1959-2018: r = +0,79 (p=0,000)
• 1959-1972: r = +0,00 (p=N.S.)
• 1973-1982: r = -0,05 (p=N.S.)
• 1983-1997: r = +0,21 (p=N.S.)
• 1998-2014: r = -0,12 (p=N.S.)
• 2015-2018: r = -0,71 (p=N.S.)
Het mag zeer opmerkelijk worden genoemd dat in het perspectief van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus vs. CO2 in geen van de vijf periodes tussen de super El Nino piekjaren een significante correlatie wordt aangetroffen. Bovendien wordt slechts bij één van deze periodes een positieve waarde aangetroffen; dit patroon in de resultaten is weliswaar niet significant maar hierbij ontstaat wel de indruk dat de positieve correlatie tussen CO2 en de opwarming bovenop de cyclus mogelijk grotendeels is veroorzaakt door de verhouding in het overtal van 4 super El Nino piekjaren tegenover slechts 2 super La Nina piekjaren. Die La Nina piekjaren zitten beide bovendien qua intensiteit op een lager niveau dan de laatste 3 super El Nino piekjaren.
Uit de combinatie van figuur 10 en figuur 11 kan worden afgeleid dat zowel in de gehele periode 1959-2018 als het perspectief van de 21ste eeuw de significante correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 voor een groot deel (b)lijkt te zijn ontstaan op basis van de combinatie van de opwaartse beweging van de 66-jarige cyclus en de super El Nino piekjaren.
Overigens, na correctie voor de ENSO cyclus is in de periode 1959-2018 sprake van een opwarming van +0,664°C, terwijl de temperatuur toename in deze periode volgens de HadCRUT4 +0,580°C bedraagt. Hierbij zou de indruk kunnen ontstaan dat de ENSO cyclus in deze periode een deel van de opwarming heeft gemaskeerd; echter, wanneer vervolgens ook rekening wordt gehouden met de impact van de 66-jarige cyclus dan blijkt dat dit effect verdwijnt. Want in de volgende paragraaf wordt de opwarming na verwijdering van eerst de ENSO cyclus en vervolgens de 66-jarige cyclus op 2 verschillende manieren berekend. Het resultaat voor de periode 1959-2018 levert een resterende opwarming op van respectievelijk +0,528°C (op basis van de empirische data) en +0,596°C (op basis van een conceptuele cyclus); beide waarden hebben betrekking op de afgelopen 59 jaar en resulteren in een opwarmingssnelheid van respectievelijk +0,089°C per decennium en +0,101°C per decennium – ongeveer de helft van de projectie die het IPCC voor komende decennia hanteert (zie figuur 5 en figuur 13).
In de volgende paragrafen wordt een stap verder gegaan waarbij zowel de impact van beide cycli afzonderlijk als ook de impact van de combinatie van de beide cycli wordt beschreven. In paragraaf VI zal tevens blijken dat vooral de snelheid van de opwarming gedurende afgelopen decennia is overschat t.g.v. de 66-jarige cyclus. Vervolgens zal in paragraaf VII blijken dat de vermeende ‘versnelling’ in de opwarming sinds de jaren ’70 vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan de 66-jarige cyclus. Hierbij wordt aangetoond dat zowel de structurele impact van de temperatuurstijging, als ook het oorzakelijk verband tussen de stijging van de temperatuur en de ‘versnelling’ in de stijging van CO2 in termen van het aantal ppm, wordt overschat t.g.v de 66-jarige cyclus.
VI – 21ste eeuw: snelheid opwarming 69% lager na verwijdering 66-jarige cyclus & El Nino
In het artikel van juni 2019 werd de vraag opgeworpen of de definitie van het klimaat in termen van het gemiddelde over een periode van “tenminste 30 jaar” wel geschikt is om te voorkomen dat natuurlijke variabiliteit (t.g.v. de multidecadale cyclus) wordt aangezien voor klimaatverandering. In deze paragraaf wordt op basis van de gemiddelde temperatuurstijging over 30 jaar die bij individuele jaren wordt aangetroffen de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus bestudeerd. Hierbij wordt eerst een analyse gemaakt op basis van de (gecorrigeerde) 66-jarige cyclus in combinatie met de ENSO cyclus, om vervolgens een controle analyse uit de voeren op basis van een conceptuele sinusoïde cyclus van 66 jaar in combinatie met de ENSO cyclus.
De schattingen van El Nino experts t.a.v. de bijdrage van de ’15/’16 super El Nino op de temperatuur beslaat een bandbreedte die varieert van 0,07-0,20°C; de bovenkant van deze bandbreedte o.a. gebruikt door medewerkers van de instantie achter de Britse HadCRUT4 temperatuur serie.
Bij een berekening van de relatieve impact van de ENSO cyclus in het perspectief van de opwarming in de 21ste eeuw t/m het jaar 2016, moet rekening worden gehouden met de waarde van de ENSO cyclus in zowel het jaar 1999 als het jaar 2016.
Op basis van de Ensemble Ocean Nino Index kan een exacte inschatting worden gemaakt voor de bijdrage van de ENSO cyclus voor individuele jaren. Uitgaande van een vertraging van 6 maanden (wat een representatieve periode betreft die het klimaat systeem nodig heeft om de impact van de ENSO cyclus wereldwijd te doen manifesteren), kan de bijdrage van de super El Nino in het jaar 2016 op +0,169°C worden ingeschat (= 10% van de gemiddelde EONI waarde in de periode juli 2015 t/m juni 2016). Deze waarde ligt iets hoger dan de inschatting van de NASA5 maar wel ruim binnen de bandbreedte van 0,07-0,20°C op basis van de inschattingen van diverse experts. In het jaar 1999 produceerde de ENSO cyclus echter een negatieve EONI waarde, namelijk: -0,117°C (= 10% van de gemiddelde EONI waarde in de periode juli 1998 t/m juni 1999).
Concreet betekent dit dat de ENSO cyclus in 2016 een positieve bijdrage leverde aan de opwarming, maar in 1999 leverde de ENSO cyclus een negatieve bijdrage. Opgeteld veroorzaakte de ENSO cyclus tussen de jaren 1999 en 2016 dus in totaal een netto temperatuurverschil in de orde van grootte van +0,286°C, wat neerkomt op maar liefst ruim 58,2% van het 0,491°C temperatuurverschil dat op basis van instrumentele metingen tussen beide jaren is gemeten volgens de HadCRUT4 temperatuur serie. In paragraaf II is echter benoemd dat aan vergelijkingen tussen individuele jaren weinig waarde mag worden toegedicht.
Een complicatie voor een berekening van de impact van de combinatie van de ENSO cyclus & de 66-jarige cyclus vormt het feit dat beide cycli elkaar in principe voortdurend kunnen beinvloeden. Het is daarom gewenst om bij het bestuderen van de impact van beide cycli tezamen de impact van de 66-jarige cyclus te berekenen nadat de ENSO cyclus uit de HadCRUT4 temperatuur serie is verdwijderd. Het resultaat voor de 66-jarige cyclus na verwijdering van de ENSO cyclus wordt aangeduid als de ‘kale 66-jarige cyclus’ en is weergegeven in figuur 12. Op basis van de toppen en het dal kan in combinatie met de breedte van het trendkanaal worden vastgesteld dat de kale 66-jarige cyclus in dit perspectief (zonder de invloed van de ENSO cyclus) een amplitude heeft in de orde van 0,12°C (de amplitude van de ENSO cyclus ligt in de orde van 0,20°C); bovendien lijkt de cyclus in dit perspectief een meer regelmatig verloop te hebben dan de cyclus die in figuur 2 en 3 wordt getoond.
Figuur 12: kale 66-Jarige cyclus + opwarming bovenop cyclus na verwijdering van de ENSO cyclus.
OPMERKING: In figuur 12 zijn de waarden m.b.t. het jaar 1969 buiten beschouwing gehouden omdat deze een artefact betreffen t.g.v. Santa Maria vulkanische eruptie in het jaar 1902, welke in de kale 66-jarige cyclus een relatief lage waarde oplevert voor het jaar 1969 (+ met als neveneffect een relatief hoge waarde bij de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus.
Vervolgens is op basis van de ‘kale 66-jarige cyclus’ (die wordt gevonden na verwijdering van de ENSO cyclus) met een amplitude van 0,12°C zoals getoond in figuur 12, een totaal perspectief ontwikkeld waarbij de ‘kale 66-jarige cyclus’ is vervangen door een ‘conceptuele 66-jarige cyclus’ met een sinusoïde vorm (in het rekenproces is dezelfde correctie toegepast die is beschreven in paragraaf II); het eindresultaat hiervan is weergegeven in figuur 13.
(Click HIER voor de hoge resolutie versie van onderstaande figuur)
Figuur 13: Opwarming met opwaarts trendkanaal bovenop de conceptuele 66-jarige cyclus met amplitude van 0,12°C (zie de oscillerende sinus) na verwijdering van ENSO cyclus; de ENSO cyclus is weergegeven in onderste deel van de illustratie. Tevens worden de belangrijkste vulkanisch invloeden beschreven + de invloed van de zonnevlekkencyclus is ook zichtbaar gemaakt in het opwaarts gerichte trendkanaal. Een vervolg studie waarbij ook de zonnecyclus uit de HadCRUT4 wordt gefiltert zit inmiddels in de planning.
Er zijn nu 2 perspectieven beschikbaar waarmee een vergelijking kan worden gemaakt tussen enerzijds de snelheid van de opwarming bij de HadCRUT4 en anderzijds de opwarming die resteert na verwijdering van respectievelijk zowel de ENSO cyclus als respectievelijk de 66-jarige cyclus.
Vervolgens is bij ieder jaar afzonderlijk zowel voor de HadCRUT4 als voor de opwarming in beide perspectieven (na verwijdering van de ENSO cyclus en 66-jarige cyclus), de snelheid van de gemiddelde temperatuur stijging per decennium berekend op basis van het temperatuur verschil t.o.v. 30 jaar eerder. Ter illustratie wordt voor deze benadering hieronder eerst een rekenvoorbeeld gepresenteerd op basis van het temperatuur verschil t.o.v. 30 jaar eerder, waaruit een eerste indruk wordt gedestilleerd t.a.v. de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus op de HadCRUT4. In de volgende paragraaf wordt daarna de laatste gezet stap op basis van het 30-jarig gemiddelde – conform het feit dat het 30-jarig gemiddelde immers ook wordt gebruikt in de klassieke definitie voor ‘klimaatverandering’.
TWEE REKENVOORBEELDEN: voor het jaar 2018 wordt in de HadCRUT4 temperatuur serie t.o.v. 30 jaar eerder een gemiddelde temperatuurstijging aangetroffen van +0,133°C per decennium; in het perspectief van respectievelijk de kale- en conceptuele cyclus wordt bij de opwarming bovenop de betreffende cyclus een gemiddelde temperatuurstijging van +0,117°C en +0,114°C per decennium aangetroffen. Deze berekening is uitgevoerd voor alle jaren van het huidige decennium (2010s m.u.v. 2019), alle jaren van de 1990’s en alle jaren van de 1970s.
Rekenvoorbeeld 1: Een vergelijking tussen de jaren 1990s en de jaren 2010s levert in het perspectief van de HadCRUT4 een temperatuurstijging waarbij de gemiddelde snelheid tussen beide periodes is toegenomen van gemiddeld +0,110°C per decennium in de jaren 1990s naar gemiddeld +0,169°C per decennium in de 2010s; hierbij is dus sprake van een netto toename in de snelheid van de temperatuur stijging van +0,059°C per decennium. Echter, in het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus is het resultaat bij de opwarming bovenop de betreffende cyclus aanzienlijk lager, respectievelijk: +0,017°C per decennium en +0,019°C per decennium. Kortom, na verwijdering van de beide cycli blijkt in beide perspectieven de snelheid van de temperatuurstijging fors lager te liggen t.o.v. de HadCRUT4 temperatuur serie. Logischerwijs heeft waarschijnlijk vooral de 66-jarige cyclus een inflatoire invloed gehad op de temperatuurstijging bij de HadCRUT4. Op basis van het gemiddelde van het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus kan hierbij worden geconcludeerd dat van de berekende toename in de snelheid van de HadCRUT4 temperatuurstijging in de 21ste eeuw (op basis van een vergelijking tussen de jaren 2010s en 1990s) van +0,059°C per decennium, slechts +0,018°C per decennium kan worden omschreven als het deel dat niet in verband kan worden gebracht met de invloed van de multidecadale cyclus dan wel de ENSO cyclus. Er kan hierbij daarom zelfs worden gesproken van een overschatting van de toename in de snelheid van de temperatuurstijging van maar liefst ruim 227%; dan wel kan worden gesproken dat ruim 69% van de toename in de snelheid van de waargenomen temperatuurstijging in de HadCRUT4 serie het gevolg is van de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus.
Rekenvoorbeeld 2: Op basis van eenzelfde vergelijking tussen de jaren 1970s en de jaren 2010s wordt onder aan de streep nog iets hogere percentages aangetroffen. In het perspectief van de HadCRUT4 wordt hierbij een temperatuurstijging aangetroffen waarbij de gemiddelde snelheid tussen beide periodes is toegenomen van gemiddeld -0,024°C per decennium in de jaren 1970s (de negatieve waarde is een gevolg van de overgang van de neerwaartse fase naar de opwaartse fase van de cyclus) naar gemiddeld +0,169°C per decennium in de 2010s; hierbij is dus sprake van een toename in de snelheid van de temperatuur stijging van +0,193°C per decennium. In het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus is het resultaat aanzienlijk lager, respectievelijk: +0,029°C per decennium en +0,041°C per decennium. Kortom, na verwijdering van de beide cycli blijkt dat ook hier in beide perspectieven de snelheid van de temperatuurstijging fors lager ligt t.o.v. de HadCRUT4 temperatuur serie. Logischerwijs heeft waarschijnlijk ook hier vooral de multidecadale cyclus een inflatoire invloed gehad op de HadCRUT4 temperatuurstijging. Op basis van het gemiddelde van het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus kan hierbij worden geconcludeerd dat van de berekende toename in de snelheid van de temperatuurstijging in de 20ste eeuw (op basis van een vergelijking tussen de jaren 2010s en 1970s) van +0,193°C per decennium slechts +0,035°C per decennium kan worden omschreven als het deel dat niet in verband kan worden gebracht met de invloed van de multidecadale cyclus dan wel de ENSO cyclus. Er kan hierbij daarom worden gesproken van een overschatting van de toename in de snelheid van de temperatuurstijging van maar liefst ruim 451%; dan wel kan worden gesproken dat ruim 81% van de toename in de snelheid van de waargenomen temperatuurstijging in de HadCRUT4 serie het gevolg is van de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus.
De overschatting van de snelheid is dus iets groter bij de vergelijking tussen het huidige decennium en de jaren ’70 dan bij een vergelijking met de jaren ’90. Dit is geenszins verrassend aangezien in de jaren ’70 de neerwaartse fase van de 66-jarige cyclus overging in de opwaartse fase waardoor de overschatting van de toename van de snelheid van de temperatuurstijging bij een vergelijking met die periode logischerwijs het grootst zal zijn. Immers, aan het begin van de jaren ’70 daalde de HadCRUT4 temperatuur serie zelfs nog t.g.v. de neerwaartse fase van de cyclus; echter, wanneer de cyclus wordt weggefilterd dan krijgen we pas echt zicht op de onderliggende ontwikkeling zonder de invloed van de natuurlijke variabiliteit (in de vorm van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus). Overigens, er is ook gekeken naar de omvang van dit effect wanneer alleen de kale 66-jarige cyclus (zonder verwijdering van de ENSO cyclus) wordt weggefilterd. Ook dan blijkt het effect groter in de jaren ’70 dan in de jaren ’90; het verschil is dan wel flinker kleiner tussen beide periodes, echter het gemiddelde effect van beide periodes blijft dan vrijwel exact hetzelfde als in het perspectief waarbij de combinatie van beide cycli is weggefilterd op basis van de kale 66-jarige cyclus.
Uit bovenstaande rekenvoorbeeld kan worden opgemaakt dat de vermeende ‘versnelling’ in de temperatuurstijging (die vaak aan CO2 wordt toegeschreven) waarschijnlijk voor een groot deel het directe gevolg is van de combinatie van de volgende 2 oorzaken:
Oorzaak 1: Het gebruik van een te korte periode om de gemiddelde stijging van de temperatuur te berekenen; immers, op basis van een periode van slechts 30 jaar zorgt de 66-jarige cyclus momenteel voor een inflatoir effect omdat de cyclus in de afgelopen twee decennia op een hoog niveau heeft gezeten.
Oorzaak 2: Onderschatting van de invloed van natuurlijke cycli op de snelheid van de temperatuurstijging; er bestaat in de wetenschappelijke literatuur nog steeds veel onbegrip hierover en er is zelfs sprake van ontkenning t.a.v. de ‘pauze’ die niet alleen in de meeste mondiale temperatuur series zichtbaar is geworden, sinds de super El Nino van het jaar 1998 is deze ook zichtbaar in modellen voor de warmte inhoud van het oceaan systeem17 en de oppervlakte temperatuur bij grote meren wereldwijd18.
Rekentechnisch kan hier helaas geen inschatting worden gemaakt voor de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus sinds het begin van de industriele revolutie; want de waarden voor de 66-jarige cyclus zijn beschikbaar vanaf 1932 en de ENSO waarden zijn beschikbaar vanaf 1866. Echter, omdat het gewicht van de impact van beide cycli geleidelijk afneemt voor periodes langer dan 66 jaar en het in beide gevallen gaat om een periode die langer is dan 1 volledige oscillatie van de 66-jarige cyclus zou deze impact als nihil kunnen worden ingeschat voor de periode voorafgaand aan het jaar 1932.
VII – 30-Jarig gemiddelde: versnelling in opwarming bijna volledig verklaard door 66-jarige cyclus
Conform de definitie van het klimaat wordt op basis van het 30-jarig gemiddelde in figuur 14 een impressie gegeven van de ontwikkeling bij de HadCRUT4 temperatuur serie (blauw), de HadCRUT4 zonder de gecorrigeerde 66-jarige cyclus (rood) als ook de twee varianten waarbij ook de ENSO cyclus is verwijderd (groen en paars).
Uit de percentages blijkt dat het 30-jarig gemiddelde van de HadCRUT4 in de laatste 3 decennia aanzienlijk harder is gestegen dan in de 1970s en 1980s; echter, de versnelling die hierbij wordt waargenomen blijkt grotendeels te worden verklaard door de 66-jarige cyclus – want enkel de HadCRUT4 grafiek toont een onregelmatig verloop in de snelheid waarmee de temperatuur stijgt.
Figuur 14: Versnelling in 30-jarig HadCRUT4 gemiddelde wordt grotendeels veroorzaakt door 66-jarige cyclus.
In figuur 14 vormt binnen ieder decennium ook de helling van het verloop een indicatie voor de snelheid waarmee het 30-jarig gemiddelde stijgt. Bij het verloop van de reeks waarbij de ENSO cyclus in combinatie met een conceptuele 66-jarige cyclus is weggefilterd (paars) zijn een aantal zaken opvallend:
• Het getoonde trendkanaal (lichtpaars) is opvallend smal.
• In alle vijf decennia wordt een verloop aangetroffen waarbij tenminste een deel van het verloop overeenkomt met de helling van het lichtpaarse trendkanaal.
• 2x wordt een korte periode met een bijna vlak verkoop aangetroffen; dit betreffen de periodes ’73-’75 en ’91-’93 die 18 jaar van elkaar zijn gescheiden. Tevens is opvallend dat in de jaren 2009-2011 een minder sterke stijging wordt aangetroffen dan in alle andere periodes van 3 jaar in de grafiek. Uit figuur 13 blijkt dat voor alle drie de periode geldt dat het eerst jaar zich nog net in de bovenste helft van het trendkanaal begeeft, waarna de volgende 2 jaren zich in de onderste helft van het trendkanaal bevindt. De eerste twee van deze 3-jarige periodes spelen zich af op weg naar een dal in de zonnecyclus en de derde periode speelt zich af vanaf een dal van de zonnecyclus.
Het laatste fenomeen dat betrekking heeft op de drie periodes van 3 jaar wordt in de overige drie reeksen slechts bij hooguit 2 van de 3 periodes aangetroffen. De overige 3 reeksen lijken mogelijk onvoldoende gevoelig voor consequent oppikken van dit ‘signaal’ binnen de zonnecyclus. Dit duidt er op dat de zonnevlekken cyclus een duidelijke impact heeft op het verloop van het 30-jarig gemiddelde – dit betekent dat voor een diepere bestudering van het trendkanaal het gewenst is om ook de zonnecyclus te verwijderen.
In eerdere paragrafen werd voor drie verschillende perspectieven (zie figuur 3, figuur 12 en figuur 13) d.m.v. een visuele analyse een trendkanaal beschreven op basis van de extreme waarden in de bandbreedte. Voor ieder perspectief is ook op basis van het 30-jarig gemiddelde een waarde berekend voor de snelheid van de temperatuurstijging in de afgelopen 5 decennia, d.w.z. op basis van de jaren: 1970-2018. Dit betekent dat bijvoorbeeld de berekening voor het jaar 1970 betrekking heeft op de gemiddelde waarde in de periode 1941-1970).
Hieronder volgt een samenvattend overzicht van de waarden die staan beschreven in iedere figuur op basis van de benadering op basis van de extreme waarden, plus de aangetroffen waarde op basis van een berekende gemiddelde waarde voor de snelheid van de stijging per decennium (p/d):
• Figuur 3: stijging extreme waarden: +0,099°C p/d; stijging o.b.v. 30-jarig gemiddelde analyse: +0,089°C p/d
• Figuur 12: stijging extreme waarden: +0,073°C p/d; stijging o.b.v. 30-jarig gemiddelde analyse: +0,089°C p/d
• Figuur 13: stijging extreme waarden: +0,099°C p/d; stijging o.b.v. 30-jarig gemiddelde analyse: +0,101°C p/d
De gemiddelde waarde van de 6 beschreven snelheden bedraagt: +0,092°C per decennium; op basis van de perspectieven waarbij de ENSO cyclus eerst is verwijderd komt het gemiddelde uit op +0,090°C per decennium. Het resultaat op basis van het 30-jarig gemiddelde lijkt daarom op het eerste gezicht bij de beide analyses die zijn gebaseerd op basis van de empirische data (= de gecorrigeerde cyclus & kale cyclus) het meest representatieve resultaat te hebben opgeleverd. Dit komt neer op een trend snelheid van +0,09°C +/- 0,01°C per decennium, waarbij voor het jaar 2100 rekening mag worden gehouden met een neerwaartse correctie van 0,1°C op basis van een verwachte negatieve fase van de 66-jarige cyclus. Vervolgens zorgt de willekeur van de ENSO cyclus ook nog voor een potentiele afwijking in de orde van nog eens 0,2°C.
Het eindresultaat van deze analyse voor het jaar 2100 voor de komende 81 jaar resulteert in een verwachte temperatuurstijging van +0,65°C met een bandbreedte die kan variëren van grofweg +0,35°C tot 0,95°C t.o.v. de gemiddelde temperatuur van het jaar 2017. (op basis van de gemiddelde temperatuur van het jaar 2016 kan deze verwachting met -0,1°C worden verlaagd en op basis van de gemiddelde temperatuur van het jaar 2018 mag de verwachting met +0,1°C worden verhoogd). Dit resultaat komt vrij nauw overeen met de trend die is beschreven in figuur 5, waarbij een bandbreedte is aangetroffen t.o.v. het jaar 2017 met een ondergrens van +0,30°C en een bovengrens van +0,90°C.
Indien zou blijken dat de voorkeur dient uit te gaan naar het gebruik van de conceptuele cyclus (op basis van een sinusoïde met amplitude van 0,12°C) dan zouden de zojuist beschreven getallen m.b.t. het jaar 2100 met een waarde van +0,1°C mogen worden verhoogd.
Overigens, de hierboven aangetroffen gemiddelde bandbreedte van 0,35-0,95°C valt ook keurig binnen de bandbreedte die eerder in paragraaf II in figuur 4 wordt beschreven: 0,3-1,0°C (voor het eerste perspectief waarbij de ENSO cyclus niet is verwijderd).
De opwarming in het jaar 2100 zou beperkt kunnen blijven tot een lagere waarde wanneer in de tussentijd de verhouding tussen El Nino events en La Nina events in evenwicht zou blijven, of zou doorslaan richting meer invloed van La Ninas.
Tevens kan hierbij nog worden opgemerkt dat in het perspectief waarbij na verwijdering van de ENSO cyclus de empirische (kale) cyclus is gebruikt, de temperatuur piek die afgelopen jaren bovenop de 66-jarige cyclus is ontstaan reeds in het jaar 2015 heeft plaatsgevonden; vervolgens is in dat perspectief daarna de waarde in 2016, 2017 en ook in 2018 ieder jaar gedaald. Echter, figuur 13 maakt duidelijk dat 2015 een piekjaar vormde in de zonnecyclus dus dit opmerkelijke effect zou in dat perspectief mogelijk verdwijnen wanneer ook de zonnecyclus uit het trendkanaal zou worden gefilterd.
VIII – Vier kenmerken van de 66-jarige cyclus
1 – Er is een 66-jarige cyclus aangetroffen met een amplitude van 0,12°C op basis van: de helft van de gemiddelde afstand tussen de pieken & dalen, en vervolgens na subtractie van de breedte van het trendkanaal van de cyclus (zie figuur 12).
2 – De natuurlijke variabiliteit binnen de 66-jarige cyclus is over een periode van 70 tot 90 jaar stabiel gebleven (zie respectievelijk figuur 13 en figuur 12).
3 – De oscillatie van de 66-jarige cyclus kan worden gesimuleerd d.m.v. een sinusoïde met een amplitude van 0,12°C (zie figuur 13).
4 – De 66-jarige cyclus begeeft zich rond het jaar 2100 waarschijnlijk aan de onderzijde van het nul niveau (zie figuur 4 en figuur 13).
IX – Vijf kenmerken van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus
1 – Op basis van 3 perspectieven is voor het trendkanaal van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus een gemiddelde stijging aangetroffen van +0,09°C per decennium (de berekening is beschreven in paragraaf VII); in het perspectief van een sinusoïde 66-jarige cyclus is de stijging ongeveer +0,01°C hoger en bedraagt ongeveer +0,10°C per decennium (zie figuur 13).
2 – Er wordt in de diverse perspectieve geen duidelijke trend waargenomen die wijst in de richting van verandering in de omvang van de natuurlijke variabiliteit. Binnen het perspectief waarbij enkel voor de 66-jarige cyclus is gecorrigeerd lijkt de variabiliteit binnen de opwarming bovenop cyclus in één eeuw tijd met ongeveer 16% toegenomen (in figuur 3 komt dit tot uitdrukking in een kleine divergentie van het opwaartse trendkanaal). Na verwijdering van de ENSO cyclus lijkt deze natuurlijke variabiliteit te zijn verdubbeld t.o.v. het eerste perspectief (zie figuur 12). Echter, in het perspectief van de conceptuele cyclus lijkt de natuurlijke variabiliteit binnen het trendkanaal daarentegen licht te zijn afgenomen. Deze trend zijn fundamenteel bezien inconsistent dus hier kunnen geen conclusies aan worden verbonden.
3 – In het eerste perspectief zitten in het huidige decennium alle super El Nino jaren in de ‘super El Nino zone’; alle La Nina jaren zitten in de ‘La Nina zone’; alle overigen jaren begeven zich tussen de ‘super El Nino zone’ en de ‘La Nina zone’ (zie figuur 3).
4 – Enkel in de beide onderzochte perspectieven waarbij ook de ENSO is verwijderd begeven de jaren 2015 t/m 2018 zich aan de bovenzijde van het trendkanaal en liggen bovendien boven alle voorafgaande jaren. Vanaf het jaar 1990 (in figuur 13 betreft dit een piekjaar in de zonnecyclus) is de temperatuur in de periode t/m het jaar 2014 slechts nog in zeer beperkte mate gestegen. De maximale stijging t.o.v. het jaar 1990 bedraagt in deze periode in beide perspectieven niet meer dan ruim +0,07°C (2015) & ruim +0,06°C (2006, 2009 & 2011).
5 – T.g.v. de Pinatubo vulkanische eruptie (categorie 6) in juni 1991 heeft de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus in de beide onderzochte perspectieven na verwijdering van de ENSO cyclus voor het laatst in 1992 de bodem van het opwaartse trendkanaal bereikt. Hierbij werd het laagste niveau bereikt sinds de 2de helft van de jaren ’70.
In beide perspectieven vond een vergelijkbare situatie plaats 28 jaar eerder in het jaar 1964 t.g.v de Agung vulkanische eruptie (categorie 5); opvallend genoeg toont het perspectief van de empirische cyclus opnieuw precies 28 jaar eerder in het jaar 1936 het voorgaande laatste moment dat de opwarming boven op de cyclus op het niveau van de onderzijde van het trendkanaal is beland. In figuur 13 is te zien dat dit gebeurde 4 jaar na de Quizapu vulkanische eruptie (categorie 6) die plaats vond in het jaar 1932 – niet getoond in figuur 13 is dat zich in de tussentijd in het jaar 1933 ook nog de Kharimkotan eruptie (categorie 5) heeft voorgedaan. Overigens, ook in 1991 vond naast de Pinatubo eruptie ook nog de Mount Hudson eruptie (categorie 5) plaats. Dit betekent dat de combinatie van 2 grote vulkanische erupties binnen een periode van één jaar enkel in de jaren ’32/’33 en het jaar 1991 heeft plaatsgevonden.
Het volgende is niet meer dan een zeer speculatief scenario: mocht een vergelijkbare gebeurtenis zich opnieuw na 28 jaar gaan aandienen dan zou zich voor oktober 2020 een vulkanische eruptie aandienen die mogelijk voldoende sterk is om daarna in 2021/2022 de opwarming bovenop de cyclus opnieuw de bodem van het trendkanaal te doen laten bereiken.
X – 66-Jarige cyclus heeft mogelijk een kosmische oorsprong
In juni 2019 werd beschreven dat de multidecadale cyclus vooral in verband wordt gebracht met het oceaan systeem, waarbij een relatief groot gewicht wordt toegekend aan de ‘Atlantic Multidecadal Oscillation’ (AMO); echter de ‘Pacific Decadal Oscillation’ (PDO) en mogelijke ook andere oceaan systemen zoals de ‘Southern Oscillation’ (SO) leggen hierbij ook gewicht in de schaal m.b.t. de amplitude van de oscillatie.
De multidecadale cyclus wordt via o.a. de roteringssnelheid van de aarde ook in verband gebracht met de zonneactiviteit. In figuur 15 wordt een theorie beschreven waarbij het hoogtepunt van de 66-jarige cyclus gepaard gaat met een zonnemaximum in combinatie met een vertraging van de roteringssnelheid van de aarde; het dieptepunt van de 66-jarige cyclus gaat daarentegen gepaard met een zonneminimum met een versnelling van de roteringssnelheid van de aarde19,20. Deze theorie sluit overigens naadloos aan bij een theorie die beschrijft dat een versnelling van de thermohaliene circulatie mogelijk een flink deel van de opwarming in de laatste decennia van de 20ste eeuw zou kunnen verklaren21.
In de wetenschappelijke literatuur wordt de 66-jarige cyclus ook in verband gebracht met de 11-jarige zonnevlekkencyclus op basis van een zestal oscillaties19,22,23.
Figuur 15: Zonneactiviteit & de 66-jarige thermische cyclus beschreven door N.A. Mörner (2010)19,20.
XI – Is de definitie van klimaat achterhaald?
De traditionele definitie van het klimaat suggereert dat natuurlijke fluctuaties in verband kunnen worden gebracht met de gemiddelde temperatuur, vochtigheidsgraad, luchtdruk, wind, bewolking en neerslag over een periode van tenminste 30 jaar24.
Sinds de jaren ’90 is duidelijk geworden dat in het oceaan systeem multidecadale oscillaties worden aangetroffen die enige invloed uitoefenen op de temperatuur wereldwijd. In dit artikel is beschreven dat in de HadCRUT4 temperatuur serie een 66-jarige cyclus wordt aangetroffen die een sturende factor vormt bij de fluctuaties in de gemiddelde jaartemperaturen wereldwijd.
De logische consequentie hiervan lijkt te zijn dat de “periode van tenminste 30 jaar” conform de klassieke definitie van klimaat volgens de World Meteorological Association (WMO), beter zou kunnen worden verlengd naar tenminste 66 jaar. Een verdubbeling naar tenminste 60 jaar zou mogelijk ook al voldoende kunnen zijn. Immers, alleen via een verlening van de genoemde tijdsduur van 30 jaar kan de impact van de multidecadale cyclus (die vermoedelijk grotendeels berust op de combinatie van de cycli in zowel de Atlantische Oceaan als de Grote oceaan, mogelijk in combinatie met de zonnevlekkencyclus) worden geneutraliseerd. Wanneer dit niet gebeurd dan vormt de multidecadale cyclus een forse complicatie bij het vaststellen van klimaatverandering.
Binnen het KNMI wordt al tenminste sinds 2012 erkend dat een 30-jarige periode in het perspectief van weerextremen te kort is om klimaatverandering te scheiden van de invloed van natuurlijke variabiliteit:1,2
“… Generally such a climatological period is defined as a 30-years period, although we note that even 30 years may be too short to capture all natural climate variability”
In dit artikel is duidelijk geworden dat dit punt naast het perspectief van de weerextremen waarschijnlijk ook een cruciale rol speelt binnen het perspectief van de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur wereldwijd. Want de impact van de natuurlijke variabiliteit van de 66-jarige cyclus wordt onvoldoende onderkend, met als gevolg dat de impact van diverse klimatologische trends momenteel wordt overschat t.g.v. het gebruik van een definitie voor het klimaat waarbij een veel te korte periode wordt gebruikt van slechts 30 jaar.
Hieronder volgt nog een illustratief voorbeeld op basis van lokaal onderzoek waaruit blijkt dat de significantie van dit onderwerp eigenlijk zelfs wordt gemaskeerd dankzij het ‘satelliet tijdperk’, waarbij het begin van de meest moderne metingen immers pas eind jaren ’70 is begonnen – ongeveer 4 decennia geleden.
Dit voorjaar (maart 2019) werd in een studie betreffende de Rode Zee een beschrijving gegeven waaruit expliciet blijkt dat ook op het vaste land lokaal rekening moet worden gehouden met de impact van multidecadale cycli. Figuur 16 betreft een illustratie uit dit onderzoek bij de Rode Zee waarin op basis van een cyclus van “nearly 70 years” (welke in verband wordt gebracht met de AMO) een projectie voor de komende decennia wordt gepresenteerd na correctie voor voor de AMO. De volgende passage vormt een citaat uit de samenvatting van deze studie25:
“High warming rates reported recently appear to be a combined effect of global warming and a positive phase of natural SST oscillations. Over the next decades, the SST trend in the Red Sea purely related to global warming is expected to be counteracted by the cooling Atlantic Multidecadal Oscillation phase. Regardless of the current positive trends, projections incorporating long-term natural oscillations suggest a possible decreasing effect on SST in the near future.”
Figuur 16: Rode Zee projectie van tijdreeksen voor zeeoppervlaktetemperatuur (SST) op basis van de superpositie van lineaire trends en het laagfrequente Atlantic Multidecadal Oscillation-signaal (rode lijn), begrensd door de 95% betrouwbaarheidsintervallen (gearceerde rode gebieden). Het jaargemiddelde SST wordt groen weergegeven. De continue zwarte lijn geeft de trend weer op basis van de historische periode (1880-2015); de zwarte stippellijn geeft de trend weer op basis van het satelliettijdperk (1985-2015). Het gearceerde blauwe gebied markeert de periode van de geprojecteerde negatieve trends.25.
In figuur 16 wordt beschreven dat de trend die wordt aangetroffen in het ‘satelliet tijdperk’ m.b.t. de temperatuur ontwikkeling van de Rode Zee, een forse overschatting oplevert t.g.v. de AMO (de bijbehorende sinusoïde oscillatie heeft met een amplitude van 0,16°C). Hierbij wordt een onderliggende lange termijn trend aangetroffen met een stijging van slechts +0,043°C per decennium, terwijl onder invloed van de AMO voor de periode 1980-2015 een trend van maar liefst +0,21°C per decennium wordt aangetroffen; hierbij is sprake van een overschatting in de orde van bijna 400%.
De beschrijving van de onderzoekers uit Saudi-Arabië toont een duidelijke parallel met de beschrijving in dit artikel voor de HadCRUT4 in het perspectief van de ontwikkeling van de mondiale temperatuur. De IPCC projectie voor de komende decennia in de orde van +0,20°C per decennium zoals weergegeven in figuur 5 en figuur 13 is een direct gevolg van het niet onderkennen van het bestaan van de multidecadale klimaat cyclus. Overigens, in het 1990/1992 klimaat rapport voorspelde het IPCC voor de 21ste eeuw zelfs nog een stijging van +0,30°C per decennium; dit kan in het perspectief van dit artikel worden herkend als een direct gevolg van het feit dat het hoogste momentum van de opwaartse fase van de 66-jarige cyclus rond de begin jaren ’90 werd bereikt.
XII – Discussie & conclusie
Samengevat is in dit artikel duidelijk geworden dat de combinatie van de 66-jarige cyclus + de ENSO cyclus verantwoordelijk is voor ruim 81% van de versnelling in de opwarming op basis van het 30-jarig gemiddelde sinds de 1970s, en ruim 69% t.o.v. de 1990s. Een vergelijking tussen de 1970s, 1990s en 2010s toont aan dat de veronderstelde versnelling in de opwarming vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan de 66-jarige cyclus. Dit impliceert tevens een overschatting t.g.v. de 66-jarige cyclus van de structurele impact voor de correlatie tussen de temperatuur en CO2 in deze periode.
Voor de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus is een trendkanaal aangetroffen met een snelheid van +0,09°C per decennium; dit is ongeveer de helft van de verwachting die door het IPCC is uitgesproken voor de eerst volgende decennia, namelijk: +0,20°C per decennium). De aangetroffen trend is vergelijkbaar met de uitkomst van +0,10°C per decennium die in een 2011 studie op basis van de trend in de zeeoppervlaktetemperatuur is gerapporteerd26. De aangetroffen trend resulteert in een projectie voor de opwarming in het jaar 2100 t.o.v. het jaar 2017 met een bandbreedte van +0,35°C tot +0,95°C, met een bijbehorend midpoint van +0,65°C.
In de 20ste eeuw is sprake geweest van een onbalans in de ENSO cyclus waarbij meer frequent en meer intense sterke El Nino periodes zijn ontstaan (t.o.v. de sterke La Nina periodes); indien de natuur deze onbalans in het klimaat systeem in de 21ste eeuw herstelt via relatief meer sterke La Nina periodes dan zou de temperatuur voorafgaand aan het jaar 2100 mogelijk door de ondergrens van het trendkanaal kunnen gaan zakken.
In de analyse van juni 2019 is beschreven dat ook bij de temperatuur series GISS (deze wordt gebruikt door de NASA) en MLOST (deze wordt gebruikt door het NOAA) in het perspectief van decennia een vergelijkbaar oscillatie patroon wordt aangetroffen waarbij de toppen 7 decennia uit elkaar liggen. Bij deze temperatuur series is de impact van de cyclus waarschijnlijk wel minder groot dan bij de HadCRUT4. Op basis van de onderlinge verschillen tussen de series in het piekjaar 1944 en het daljaar 1976 kunnen de volgende indicatieve inschattingen worden gemaakt (wanneer gebruik wordt gemaakt van een 66-jarige conceptuele sinusoïde cyclus dan kunnen de hieronder vermelde waarden voor de trendkanalen met 0,01°C worden verhoogd):
– 66-Jarige cyclus in HadCRUT4 toont een amplitude van 0,12°C; het trendkanaal: +0,090°C per decennium.
– 66-Jarige cyclus in MLOST toont een amplitude van ~0,100°C; het trendkanaal: ~+0,108°C per decennium.
– 66-Jarige cyclus in GISS toont een amplitude van ~0,094°C; het trendkanaal: ~+0,115°C per decennium.
De getoonde waarden kunnen in een perspectief worden gezet in combinatie met twee andere natuurlijke cycli die een veel kortere omloop hebben doch wel een grotere amplitude, namelijk: de ENSO cyclus (2-7 jaar; amplitude: ~0,2°C) en de zonnevlekkencyclus (9-14 jaar; amplitude: ~0,09°C). Overigens, m.b.t. vulkanisme kan volgens de huidige stand van zaken in de wetenschap in principe niet worden gesproken in termen van een cyclus (noch een ‘amplitude’).
De hierboven beschreven methodiek kan worden omschreven als een vorm van het ‘ontleden’ van de temperatuur grafiek, waarbij de ENSO cyclus en de 66-jarige cyclus uit de HadCRUT4 temperatuur serie zijn verwijderd. Overigens, ook in studies waarbij in omgekeerde richting wordt gepoogd om de temperatuur te ‘reconstrueren’, wordt gebruik gemaakt van een methodiek waarbij de ENSO cyclus eerst wordt verwijderd uit de temperatuurgrafiek. Een voorbeeld hiervan is zeer recent nog beschreven door K. Haustein et al. (augustus 2019), wiens werk eerder ook al werd gebruikt in een analyse van Carbonbrief (december 2017). Deze modellen zijn echter gebouwd op (controversiële) aannames m.b.t. de impact van aerosolen (stofdeeltjes); in dergelijke reconstructies wordt het gewicht van broeikasgassen op basis van theoretische gronden doelgericht verzwaard via de veronderstelling dat aerosolen netto voor flink wat afkoeling zorgen. Ook in de klimaatmodellen die worden gebruikt door het IPCC wordt deze aanname altijd gemaakt. Echter, de onzekerheid rond deze aanname is dusdanig groot dat tegelijkertijd kan worden gesteld dat deze aanname onvoldoende wordt gesteund door zowel “both laboratory and field studies”. Het is daarom geenszins verrassend dat het KNMI zich neutraal opstelt t.a.v. de impact van ‘aerosolen‘: “Aerosolen spelen een belangrijke maar complexe rol in onze atmosfeer, in luchtvervuiling en klimaatverandering. Welke rol ze precies spelen in ons klimaat is nog onduidelijk.” De huidige stand van zaken in de wetenschap is nog steeds dat niet kan worden uitgesloten dat de rol van het belangrijkste aerosool “black carbon“ (zwart koolstof) bepalend is voor het netto effect van aerosolen in de vorm van opwarming. Aerosolen kunnen daarom worden herkend als een speculatief element in klimaatmodellen; ze behoren immers tot de kern van de belangrijkste controverses in het klimaatdebat binnen de wetenschappelijke literatuur. Aerosolen vormen tevens een onderdeel van de controverse in het klimaat debat rondom de aard en impact van veranderingen in het wolken systeem.
In het IPCC rapport van oktober 2018 heeft het IPCC een projectie gepresenteerd voor de eerst volgende decennia in de eerste helft van de 21ste eeuw; deze projectie komt overeenkomt met een verwachte stijging van ongeveer +0,20°C per decennium (zie figuur 5 in paragraaf III).
Ondertussen slaat het IPCC alarm. Sinds de begin jaren ’90 wordt in de wetenschappelijke literatuur gesproken van “unprecedented warming” in de 20ste eeuw in de context van de afgelopen 500 jaar27. Later is bijvoorbeeld het KNMI ook gaan spreken over “versnelling” van de temperatuurstijging28:
“Na een versnelling aan het eind van de vorige eeuw verliep de opwarming langzamer over de periode 1998-2012. Vanaf het jaar 2013 is de mondiale temperatuur weer sterk gaan stijgen.”
Inmiddels spreekt het KNMI over een ‘versnelling’ van de opwarming van de Noordpool (2 a 3 keer sneller dan het wereldgemiddelde):29
“Deze versnelling van de opwarming van de Noordpool is de komende decennia merkbaar. Juist dit deel van de wereld is uiterst kwetsbaar en gevoelig voor deze veranderingen. De gevolgen zijn ook merkbaar voor de rest van de wereld. Smeltwater dat vanaf de Groenlandse ijskap via de rivieren wordt afgevoerd, vloeit naar de oceaan. Dit zal een meetbaar effect hebben op de zeespiegel in Nederland.”.
Het is hierbij opvallend dat het KNMI hierbij geenszins lijkt te hebben onderkend dat snelle opwarming in het noordpoolgebied niet geheel ongewoon is. Zo is bijvoorbeeld uit het verre verleden bekend dat het klimaat op Groenland ongeveer 25x grote fluctuaties heeft getoond, waarbij de temperatuur met wel 10-15°C opliep binnen enkele decennia, mogelijk zelfs binnen enkele jaren. Dit fenomeen staat bekend als de Dansgaard-Oeschger cyclus; hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat dergelijke temperatuur fluctuaties zich enkel hebben voorgedaan aan het einde van ijstijden in aanloop naar een interglaciaal30. Ook hebben Noorse onderzoekers aan het begin van dit decennium ontdekt dat bijvoorbeeld ten westen van Spitsbergen op de bodem van de oceaan honderden vulkanen actief zijn. Dit betreft een regio waarbij de tektonische platen van de aardkorst bij elkaar komen en in sommige zones heeft de aardkorst daar een dikte van niet meer dan enkele kilometers31. Sinds enkele jaren wordt in deze regio het hele jaar ongewoon warm oppervlakte water aangetroffen met temperaturen tot in de orde van 18.1°C in hartje winter van 2019 – zie earth.nulschool.net. Dit laatste fenomeen laat zien dat natuurlijke variabiliteit (in de vorm van vulkanisme en/of hydrothermale bronnen waarbij de warmte uit de aardkorst naar boven komt) betrokken is bij de afname van zeeijs in het noordpool gebied. Immers, in warm zeewater kan zeeijs zich vanzelfsprekend niet uitbreiden en dit speelt bovendien logischerwijs ook een rol bij de temperatuur toename op Spitsbergen. Sinds de jaren ’60 is de temperatuur op sommige delen van de eilandengroep met wel 1°C per decennium gestegen; echter, in de jaren ’50 lagen de temperaturen op Spitsbergen in sommige jaren soms zelfs hoger dan in sommige jaren van het huidige decennium het geval is geweest. Zo heeft de gemiddelde temperatuur op Spitsbergen sinds 1954 nog steeds pas in slechts 6 jaren een hogere waarde opgeleverd32.
Een opvallend element in het vocabulaire van het KNMI voor natuurlijke variaties betreft de term ‘klimaatruis‘33. Dit fenomeen wordt weliswaar onderscheiden van de zogenaamde ‘oscillaties‘ (cycli), echter de onderzoekers van het KNMI maken in een publicatie uit 1999 rondom dit begrip een belangrijke veronderstelling in het perspectief van een analyse betreffende de Noord-Atlantische Oscillatie (NAO), namelijk dat zogenaamde ‘klimaatschommelingen’ enkel een regionaal effect zouden hebben:
“Vergelijken we de jaar op jaar variaties in de wereldgemiddelde temperatuur, met die in bijvoorbeeld de temperatuurreeks van De Bilt, dan valt het op dat de schommelingen in De Bilt wel tien keer groter zijn. Dit is slechts mogelijk als grote temperatuurschommelingen in De Bilt, door die in andere gebieden worden gecompenseerd. Blijkbaar is de aard van het klimaatsysteem zodanig dat het nooit overal tegelijk te warm of te koud is. Wanneer het in een bepaald gebied warmer is dan normaal, dan zijn er tegelijkertijd gebieden waar het kouder is, waardoor regionale klimaatschommelingen nauwelijks zichtbaar zijn in de mondiaal gemiddelde klimaatvariaties. … Langjarige afwijkingen van de normale condities worden klimaatschommelingen genoemd. Indien klimaatschommelingen een zeer grote tijdschaal hebben (bijvoorbeeld de tijdschaal van honderdduizend jaar die karakteristiek is voor de afwisseling van glaciale en interglaciale perioden) of een externe oorzaak hebben (bijvoorbeeld het gevolg zijn van een toename in de hoeveelheid kooldioxide door het gebruik van fossiele brandstoffen) spreken we ook wel van klimaatverandering. Het onderscheid tussen klimaatschommeling en klimaatverandering is niet eenduidig gedefinieerd en is dus voornamelijk kwalitatief. In de praktijk leidt het door elkaar gebruiken van de twee begrippen nogal eens voor verwarring.”
In de publicatie van het KNMI uit 1999 wordt in het perspectief van de NAO beschreven dat ‘klimaatschommelingen’ zich kunnen manifesteren op een tijdschaal van decennia. Anno 2019 wordt op de website van het KNMI met geen woord gerept over de mogelijkheid dat een deel van de wereldwijde opwarming van de afgelopen decennia het gevolg zou kunnen zijn geweest van ‘klimaatschommelingen’. Dit bevestigd de indruk dat het KNMI nadrukkelijk werkt met de veronderstelling dat ‘klimaatschommelingen’ enkel een regionaal effect kunnen hebben. Ditzelfde argument wordt in de wetenschappelijke literatuur sinds 1998 op basis van ‘proxies’ gebruikt m.b.t. de (controversiële) veronderstelling dat de warme middeleeuwen en de warme Romeinse tijd slechts een lokaal (Europees) fenomeen zijn geweest34,35.
De oscillerende beweging in de HadCRUT4 temperatuur grafiek laat zien dat het gemiddelde mondiale temperatuur verloop ook een ‘klimaatschommeling’ toont – zie figuur 1 t/m 4. Overigens, de (bewerkte) IPCC grafiek in figuur 5 toont ook een kenmerk dat in verband zou kunnen gebracht met een ‘klimaatschommeling’. Want de grafiek presenteert voor alle drie de getoond emissie-scenarios een neerwaartse temperatuur verloop voor de 2de helft van de 21ste eeuw – ofschoon dit wordt toegeschreven aan een verwachte afname van de uitstoot van CO2 na het jaar 2020.
Van significant belang is ook dat uit een 2013 essay van Lüdecke & Weiss blijkt dat via Fourier analyse & Wavelet analyse op basis van de combinatie van een 65-jarige cyclus in combinatie met een ~250-jarige cyclus, de ontwikkeling van de wereldwijde temperatuur vrijwel volledig kan worden gereproduceerd36. Dit perspectief suggereert impliciet dat de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus mogelijk in verband kan worden gebracht met een 200+ klimaat cyclus die beter bekend staat als de De Vries/Suess cyclus, welke in verband wordt gebracht met de kracht van de zon37. Prof. Carl-Otto Weiss bespreekt dit onderwerp in deze video.
Figuur 17 toont dat zowel in de temperatuurgrafiek van Centraal Engeland (wat de oudste temperatuur serie ter wereld betreft op basis van instrumentele metingen) als in grafieken die de totale zonnestraling (total solar irradiance) beschrijven, een duidelijk patroon aanwezig is met een opwaarts gerichte trend die ongeveer vijf oscillaties van 66 jaar in beslag neemt met een duur van in totaal 330 jaar (de laatste drie oscillaties bestrijken een periode van 198 jaar). Dit betekent dat de temperatuurstijging van de afgelopen decennia heeft zich ontwikkeld bovenop een opwaarts gerichte trend bij de hoeveelheid zonnestraling; deze trend heeft ruim 300 jaar in beslag heeft genomen. Overigens, uit ‘fig.8’ in figuur 17 blijkt dat er geen consensus bestaat over hoe de impact van de totale zonnestraling en de impact van de zonnevlekkencyclus zich tot elkaar verhouden. Afgaande op de meer recente data, lijkt de impact van de zonnestraling hooguit slechts iets groter te zijn dan de variabiliteit binnen de zonnevlekkencyclus – welke in de orde ligt van maximaal 0,3°C (op basis van een amplitude van hooguit 0,15°C).
Een curieus feit vormt in dit perspectief het zogenaamde ‘Maunder minimum’, waarvan bekend is dat tijdens deze periode 1645-1708 (= 63 jaar) in London geen enkele zonnevlek is waargenomen. Over het algemeen wordt aangenomen dat deze periode ongeveer 70 jaar duurde en wordt beschouwd als het dieptepunt van de zogenaamde ‘Kleine IJstijd’. Het ‘deep Maunder minimum’ duurde aanzienlijk korter: mogelijk slechts 5 zonnecycli op rij, dus ongeveer 55 jaar38; echter, volgens sommige bronnen duurde de Maunder periode 6 zonnecycli op rij, dus ongeveer 66 jaar.
Figuur 17: Opwaarts gerichte trend met vijf 66-jarige cycli in zowel de temperatuur van Centraal Engeland
als de totale zonnestraling39,40,41.
In de wetenschappelijke literatuur is een cyclus van 66 jaar inmiddels in verband gebracht met o.a. de Atlantische Multidecadale Oscilatie (AMO)42, Moesson regenpatronen19, ijskernen43 en de 11-jarige zonnevlekkencyclus19,22,23. Bovendien kan de 66-jarige cyclus logischerwijs getalsmatig ook in verband worden gebracht met zes oscillaties van de 11-jarige zonnevlekkencyclus. Hierbij kan ook het fenomeen van de Yoshimura cyclus ter overweging worden meegenomen, welke in 1979 door Yoshimura werd gedefinieerd als een 55-jarige cyclus die is gerelateerd aan de zonnevlekken cyclus en in verband wordt gebracht met de magnetische oscillatie van de zon. Overigens, voorafgaand aan de beschrijving van Yoshimura werd nog verondersteld dat het zou gaan om een 88-jarige cyclus44.
Ook staat vast dat bij het maken van inschattingen t.a.v. de opwarming gedurende afgelopen decennia, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat diverse natuurlijke factoren een significante bijdrage kunnen hebben geleverd:
• Een deel van opwarming van het oceaan systeem ontstaat via de mantel van de aardkorst via: vulkanisme, hydrothermale bronnen en geothermische bronnen. Volgens empirische metingen is de frequentie van zware aardbevingen in de categorie 6 en 7 afgelopen 50 jaar toegenomen; echter, dit wordt door experts grotendeels beschouwd als een artefact t.g.v. betere metingen45.
• De relatie tussen El Nino en global warming wordt nog steeds niet goed begrepen. Door een NASA medewerker is beschreven dat de bijdrage van El Nino in het jaar 2016 ongeveer 25% bedroeg van de opwarming sinds het begin van de industriële revolutie. Ook is duidelijk dat El Nino een bijdrage heeft geleverd levert aan het oplopen van de temperatuur in de atmosfeer. Echter, tegelijkertijd wordt verondersteld dat El Nino netto zorgt voor een afkoeling van het oceaan systeem. Bovendien zijn de experts van mening dat de warmte inhoud van het oceaan systeem een meer betrouwbare indicator vormt voor ‘global warming’. Bij dit laatste punt moet wel de kanttekening worden geplaatst dat er tegelijkertijd nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over de warmte inhoud van de diepzee. Begin 2019 werd door onderzoekers bijvoorbeeld beschreven dat de diepzee afgelopen eeuwen is afgekoeld en ongeveer 1/4 van de opwarming van de oceaan laag boven 2000 meter heeft gecompenseerd46. Er zijn inmiddels ook aanwijzingen gevonden dat een positieve fase van de Indische Oceaan mogelijk een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van ‘super El Ninos‘.
• Natuurlijke variabiliteit binnen zowel het oceaan systeem als de vegetatie vormen factoren die ook een rol kunnen hebben gespeeld bij de opwarming. Er bestaat bijvoorbeeld nog steeds grote onzekerheid over het percentage van de antropogene CO2 dat in de oceaan verdwijnt en het percentage dat in vegetatie op het land verdwijnt. Volgens het NOAA blijft ongeveer 50% van de antropogene CO2 in de atmosfeer en verdwijnt ongeveer 25% in de oceaan en 25% in de vegetatie; in het verleden zijn echter ook inschattingen gemaakt waarbij mogelijk 20-40% in de oceaan verdwijnt en 5-30% in de vegetatie47. Bovendien zijn er ook speculatieve beramingen gemaakt op basis van ruwe CO2 waarden waarbij de toename van de CO2 in de atmosfeer over een periode van 33 jaar voor slechts 1,5% wordt toegeschreven aan antropogene emissies en voor 2,3% aan de opwarming in het oceaan systeem48.
• Een andere factor betreft de afname van fosfaten in de atmosfeer wereldwijd sinds de 1980s; ‘brightening’ heeft een directe bijdrage geleverd aan de opwarming van het oceaan systeem. Het KNMI erkent bijvoorbeeld dat in Europa sinds 1976 de schonere lucht een bijdrage heeft geleverd van 10-20% van de opwarming; in Oost-Europa is de bijdrage met 50% nog veel groter49.
• Na correctie voor natuurlijke variatie werd in een onderzoek uit 2016 voor het eerst ook gesproken over een ‘pauze’ (lees: hiaat) in de groei van de CO2 in de atmosfeer50. Het gaat hierbij om de periode 2002-2014 waarbij de jaarlijkse toename van CO2 in de atmosfeer een dalende trend liet zien – welke vervolgens in 2015 met een record toename werd doorbroken. Na afloop van de ’15/’16 super El Nino daalde de jaarlijkse groei in 2017 en 2018 vervolgens weer terug naar niveaus die tijdens de ‘pauze’ in sommige jaren werden overtroffen – zie figuur 9. In de introductie werd al benoemd dat de oceaan afgelopen decennia verantwoordelijk is geweest voor tot wel 40% van de variabiliteit van CO2 in de atmosfeer; de klimaatmodellen houden ook nauwelijks rekening met deze natuurlijke factor.
Het warmte absorberend vermogen van CO2 als een broeikasgas is niet van toepassing op CO2 die door het oceaan systeem is geabsorbeerd42. Volgens de broeikas theorie wordt de opwarming van het oceaan systeem vooral door de opwarming van de atmosfeer veroorzaakt. Echter, de atmosfeer is gemiddeld koeler dan het aardoppervlak; zo bedraagt de gemiddelde temperatuur van het oppervlakte oceaanwater ongeveer 17°C, wat ruim 2°C warmer is dan de gemiddelde temperatuur in de atmosfeer waarin wij leven – welke momenteel op ongeveer 14.7°C wordt ingeschat. De broeikastheorie lijkt daarmee in strijd met de 2de wet van de thermodynamica die beschrijft:
‘Er is geen proces mogelijk dat als enige gevolg heeft dat warmte van een voorwerp met lage temperatuur naar een voorwerp met een hogere temperatuur stroomt’.
Wel bestaat er nog steeds veel onduidelijkheid over de impact van wolken in het klimaat systeem op aarde, maar het wolken systeem werkt niet als een een glazen dak zoals bij een broeikas het geval is; veel beschrijvingen voor de broeikaseffect theorie blijken gebaseerd op redeneringen die in strijd zijn met diverse wetten uit de thermodynamica en de natuurkunde51.
De complexe relatie tussen temperatuur en CO2 wordt gekarakteriseerd door complementaire terugkoppelingsmechanismen; in de meeste perspectieven wordt de relatie tussen temperatuur en CO2 gekenmerkt door een dynamiek die gepaard gaat met een tegenfase, dan wel een negatieve forcering:
– In de dagelijkse cyclus zit CO2 in een tegengestelde fase en een vertraging t.o.v. de temperatuur (via tussenkomst van de vegetatie); overdag is de temperatuur hoog en het CO2 niveau in de atmosfeer is dan relatief laag omdat deze door de vegetatie wordt opgenomen om groei te realiseren in combinatie met zonnestraling en water, terwijl ’s nachts de vegetatie de CO2 uitscheidt omdat groei dan nauwelijks mogelijk is t.g.v. een gebrek aan zonnestraling. Naast de tegengestelde fase met de temperatuur zit CO2 ook in een tegengestelde fase t.o.v. zowel de zonnestraling, luchtdruk, windsnelheid en ook met ozon52.
– In de seizoenen cyclus zit CO2 in zowel een tegengestelde fase als ook een vertraging t.o.v. de temperatuur (via tussenkomst van de vegetatie en de oceaan). In het zomerseizoen is de temperatuur bijvoorbeeld hoog en wordt CO2 omgezet bij de groei van vegetatie met als gevolg dat aan het eind van de zomer het CO2 niveau in de atmosfeer het laagste niveau bereikt binnen de seizonen cyclus. Vervolgens wordt in de loop van de herfst en de winter de CO2 weer uitgescheiden tijdens het afsterven van de seizoensvegetatie (waarbij bladeren van de boven vallen en bloemen hun vrucht verliezen). Overigens, tijdens het zomer seizoen is het water van zowel de oceanen, de meren en de rivieren vanwege de hogere temperatuur minder in staat om CO2 op te nemen; tijdens het winterseizoen nemen deze systemen juist relatief veel CO2 op. Er is dus ook sprake van een tegengestelde fase tussen het seizoensvegetatie en de H2O cyclus52.
– In het perspectief van de ijstijden cyclus volgt CO2 de temperatuur met een vertraging die kan varieren in de orde van honderden jaren (via tussenkomst van het oceaan systeem), waarbij CO2 is herkend als niet veel meer dan één van de vele factoren in de interne feedback van het klimaat systeem53.
Relevant voor dit perspectief is ook dat mist en nevel (beide kunnen worden herkend als een vorm van laaghangende bewolking) volgens het KNMI zowel overdag als ’s nachts zorgen voor een verkoelend effect; hieruit kan direct worden afgeleid dat de aanwezigheid van waterdamp op lage hoogte waarschijnlijk voor negatieve feedback zorgt in het klimaat systeem. Laaghangende bewolking zorgt enkel overdag voor verkoeling (doordat hierbij zonnestraling wordt geblokkeerd); ’s nachts zorgt laaghangende bewolking dat warmte die door het aardoppervlak wordt uitgestraald langer wordt vastgehouden. In het algemeen t.a.v. hooghangende bewolking worden gezegd dat deze wel een bijdrage levert aan opwarming. Voor het wolken systeem als geheel beschrijft de NASA dat het ongeveer -5°C verkoeling oplevert voor de aarde. Uit de klimaat brochure (2011) van het KNAW blijkt dat de netto impact van wolken wordt beschouwd als één van de meest controversiele onderwerpen in het wetenschappelijke klimaatdebat.
De analyse op het niveau van individuele jaren heeft tot twee gewijzigde inzichten geleid t.o.v. de analyse op het niveau van de decennia die in juni 2019 voor de HadCRUT4 temperatuur serie werd gepresenteerd:
1 – Er sprake van een 66-jarige cyclus (voorheen werd gesproken over een 70-jarige cyclus).
2 – De 66-jarige cyclus toont een amplitude van 0,12°C (voorheen werd gesproken over een amplitude van tenminste 0,125°C). Hierbij kan ook nog worden vermeld dat op basis van Fourier analyse in een 2012 studie is geconcludeerd dat in het perspectief van de multidecadale cyclus een amplitude mogelijk is tot 0,17°C14.
De conclusie luidt dat de definitie van het klimaat rijp is voor een herziening omdat de tijdsduur van 30 jaar die momenteel wordt gebruikt om klimaatverandering te bestuderen mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overschatting, betreffende: enzijds de structurele impact van de opwarming en anderzijds de correlatie tussen de temperatuur met CO2 die in de decennia na de 1970s is waargenomen. De opwaartse fase van de 66-jarige cyclus vormt een fenomeen dat onderdeel is van de natuurlijk variabiliteit. In de projectie van het IPCC voor het jaar 2100 is de impact van dit fenomeen niet onderkent. Het gevolg is dat de door het IPCC verwachte opwarming (welke wordt ingeschat op +0,20°C per decennium voor de resterende decennia in de eerste helft van de 21ste eeuw), met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.o.v. van de aangetroffen gemiddelde structurele opwaartse trend van 0,09°C per decennium. Logischerwijs is dezelfde factor 2 waarschijnlijk ook indicatief voor de overschatting m.b.t. de impact van CO2.
Referenties:
1 – Change detection in hydrological records – a review of the methodology – W. Kundezewicz & A. Robson (februari 2004)
2 – KNMI: Future Weather, (2012); pagina 9 beschrijft: “Generally such a climatological period is defined as a 30-years period, although we note that even 30 years may be too short to capture all natural climate variability.”
3 – KNMI’14: Klimaat Scenarios voor Nederland (2014); pagina 6: “De twee kolommen met waarnemingen laten zien dat de toename in de winterneerslag over 30 jaar ongeveer even groot is geweest als de natuurlijke variaties gemiddeld over 30 jaar”, pagina 8: “Hoe langer de periode waarvoor een gemiddelde wordt berekend, hoe kleiner de invloed van natuurlijke variaties op dit gemiddelde is. Maar zelfs gemiddelden over 30 jaar – het ijkpunt van wat als normaal weer wordt gezien – zijn erdoor beïnvloed (zie figuur 1). Vooral voor neerslag en wind zijn natuurlijke variaties in gemiddelden over 30 jaar aanzienlijk vergeleken met de veranderingen in de 30-jaar gemiddelden volgens de klimaatscenario’s.”
4 – KNMI: Wereldgemiddelde temperatuur en CO2 nemen verder toe (november 2018); “Dit kwam in 2015 en 2016 grotendeels door een sterke El Nino, die de wereldgemiddelde temperatuur even boven de trendlijn optilt.”
5 – CarbonBrief – Interactive: How much does El Nino affect global temperature? (januari 2017)
6 – New study explains unusual 2015/16 El Nino heat budget – M. Mayer et al. (april 2018)
7 – NASA: Sheet 2: “Net impact of El Nino on the global carbon cycle is an increase in atmospheric CO2 concentrations” – A. Chatterjee et al., (maart 2018)
8 – Analysis of Temporal Signals of Climate – P. Stallinga & I. Khmelinskii (oktober 2018)
9 – A successful prediction of the record CO2 rise associated with the 2015/2016 El Nino – R.A. Betts (november 2018)
10 – The unstable CO2 feedback cycle on ocean planets – D. Kitzmann et al. (august 2015)
11 – Greenhouse gas growth rates – J. Hansen & M. Sato (september 2004); bron beschrijft 14% voor periode 1850-2003, aangepast voor 1850-2018 stijgt percentage naar 15%
12 – Decadal trends in the ocean carbon sink – T. DeVries (mei 2019)
13 – KNMI: Klimaatfluctuaties (februari 2019)
14 – Fourier analysis of measurements and Earth System Model simulations – S. Henriksson (oktober 2012)
15 – The carbon cycle response to two El Nino types: an observational study – P. Chylek et al. (januari 2018); figuur 4: CO2 loopt 7 tot 8 maanden achter t.o.v. de temperatuur
16 – Variations in atmospheric CO2 growth rates coupled with tropical temperature – W. Wang et al. (augustus 2013)
17 – State of the climate 2018 – O. Humlum (april 2019)
18 – Global lake response to the recent warming hiatus – L.A. Winslow et al. (maart 2018)
19 – Solar Variation and Climate Change – in reference to Indian Rainfall Pattern – V.K. Pandey & A. Mishra (2015)
20 – Solar Minima, Earth’s rotation and Little Ice Ages in the past and in the future: The North Atlantic-European case – M.A. Mörner (januari 2010)
21 – On the time-varying trend in global-mean surface temperature – Z. Wu et al. (juli 2011)
22 – Multi-scale harmonic model for solar and climate cyclical variation throughout the Holocene based on Jupiter-Saturn tidal frequencies plus the 11-year solar dynamo cycle – N. Scafeta (2012)
23 – The predicted size of cycle 23 based on the inferred three-cycle quasi-periodicity of the planetary index Ap – H.S. Ahluwalia (juni 1998)
24 – Wikipedia: “Het klimaat is de gemiddelde weerstoestand (temperatuur, windkracht, bedekkingsgraad en neerslag) over een periode van minimaal 30 jaar.”
25 – Natural Climate Oscillations may Counteract Red Sea Warming Over the Coming Decades – G. Krokos (maart 2019)
26 – A Significant Component of Unforced Multidecadal Variability in the Recent Acceleration of Global Warming – T. Delsole (februari 2011)
27 – Recent developments in studies of climate since A.D. 1500 – R.S. Bradley & P.D. Jones (1995)
28 – Compendium voor de Leefomgeving: Temperatuur in Nederland en mondiaal, 1906 – 2017 (april 2018)
29 – KNMI: Poolklimaat verandert het snelst
30 – Decadal-scale progression of Dansgaard-Oeschger warming events – Erhardt et al. (december 2018); citaat: “In the course of the last glacial period, ice-core records from Greenland reveal millennial-scale warming episodes, called Dansgaard-Oeschger (DO) events (Dansgaard et al., 1993; NGRIP project members, 2004). During their onset, temperatures in Greenland increased rapidly by 10-15 °C from cold stadial (GS, Greenland Stadial) to warmer interstadial (GI, Greenland 20 Interstadial) conditions within a few decades (Kindler et al., 2014; Huber et al., 2006; Severinghaus, 1999), going along with an almost doubling of the local snow accumulation (Andersen et al., 2006).”
31 – Moho and basement depth in the NE Atlantic Ocean based on seismic refraction data and receiver functions – Funk et al. (juli 2016)
32 – The recent warming on Svalbard and its relation to atmospheric circulation and sea ice cover (sheet 7) – Isaksen et al. (november 2017)
33 – De Toestand van het Klimaat – De Noord Atlantische Oscillatie – G.P. Können et al. (1999)
34 – Black Box Identification of Earth’s Climate System – P. de Larminat (juli 2019)
35 – The Politically Incorrect Guide to Climate Change – M. Morana (2018)
36 – Multi-periodic climate dynamics: spectral analysis of long-term instrumental and proxy temperature records – H.-J. Lüdecke et al. (februari 2013)
37 – Paleoclimate forcing by the solar De Vries/Suess cycle – H.-J. Lüdecke et al. (februari 2015)
38 – Redefining the limit dates for the Maunder Minimum – J.M. Vaquearo & R.M. Trigo (2015)
39 – Hadley Centre Central England Temperature (HadCET) dataset (august 2019)
40 – Magnitudes and timescales of total solar irradiance variability – G. Kopp, figuur 8 (juni 2016)
41 – Solar total and spectral irradiance reconstruction over the last 9000 years – C.-J. Wu et al, figuur 1 (november 2018)
42 – High-frequency cyclicity in the Mediterranean Messinian evaporites: evidence for solar-lunar climate forcing – V. Manzi et al. (2012, figure 9a)
43 – 8,000 years of AMO? – G. Foster (maart 2011)
44 – The solar-cycle period-amplitude relation as evidence of hysteresis of the solar-cycle nonlinear magnetic oscillation and the long-term (55 years) cyclic modulation – H. Yoshimura (februari 1979)
45 – Evidence of Variable Earth-heat Production, Global Non-anthropogenic Climate Change, and Geoengineered Global Warming and Polar Melting – J.M. Herndon (april 2017)
46 – The Little Ice Age and 20th-century deep Pacific cooling – G. Gebbie & P. Huybers (januari 2019)
47 – CARBOSCHOOLS: Wat we weten Wat we niet weten En hoe we proberen de wereldwijde milieuveranderingen beter te begrijpen: Een inleiding op onderzoeksvragen, uitdagingen en uitvoering voor ‘CarboSchools’ projecten (2006)
48 – Oceans, Ice & Snow and CO2 Rise, Swing and Seasonal Fluctuation – M.D. Nelson & D.B. Nelson (oktober 2016)
49 – KNMI: Mist en nevel afname in Europa (oktober 2009); citaat: “We schatten aan de hand van het temperatuureffect van figuur 3 en de afname van figuur 2 dat de afname van mist en nevel 10%-20% aan de opwarming van de dagtemperatuur heeft bijgedragen. In Oost-Europa is de bijdrage veel groter, tot 50%.”
50 – Recent pause in the growth rate of atmospheric CO2 due to enhanced terrestrial carbon uptake – T.F. Keenan et al. (november 2016)
51 – Role of greenhouse gases in climate change – M. Hertzberg et al. (2017)
52 – Seasonal and Diurnal CO2 Patterns at Diekirch, LU 2003 – 2005 – F. Massen et al. (maart 2007); sectie 4.1 & 4.3
53 – Breakpoint lead-lag analysis of the last deglacial climate change and atmospheric CO2 concentration on global and hemispheric scales, LU 2003 – 2005 – Zhi Liu et al. (mei 2018)
@Hdj Je bent weer bezig te vragen naar de bekende weg. Als jij echt denkt dat een positieve correlatie ook meteen een gewenst oorzakelijk verband aantoont, wees er gelukkig mee met die onzin. Dan heb je het verhaal van Martijn kennelijk niet gelezen of niet begrepen. Les 1 van het college statistiek heb jij niet begrepen.
Martijn, petje af, sowieso door alle reacties die je al eerder geplaatst had onder eerste eigen artikel maar ook onder andere artikelen in correspondentie met Van der Heijden, Henk dJ en zeker Ronald.
Je bent kennelijk een zeer intelligente en supersnelle leerling als je je na een jaar je te verdiepen in de materie met zoiets als dit te voorschijn komt.
Volgens mij zijn de discussies met Ronald zeker van invloed geweest; ik heb ze met interesse gevolgd onder de diverse artikelen.
Ik heb ergens vanuit reacties begrepen dat Ronald peer review heeft gedaan. Dus daarom ook dank aan zijn inbreng.
Anne, dank voor deze bijzonder leuke reactie.
En fijn dat jij ook een goed woordje over hebt m.b.t. de rol van Ronald.
Ik kan bevestigen dat Ronald via zijn uitdagende input zowel in aanloop naar de publicatie van mijn artikel vandaag (als ook in de eerdere discussies die zijn ontstaan n.a.v. mijn voorgaande artikel) inderdaad ook in mijn ogen een significant positieve invloed heeft gehad op de kwaliteit van het materiaal dat ik heb ontwikkeld.
(In dit perspectief wil ik ook even melden dat ik enkele dagen terug Guido heb geïnformeerd via een vooraankondiging, dus wie weet dat hij binnenkort wellicht ook weer eens iets van zich laat horen hier op Climategate; na even terugzoeken zie ik dat het ontbreken van zijn inbreng vooral in de maand juli door enkele personen is opgemerkt als een gemis)
Dank weer voor jouw reactie Martijn.
Ik hoop dat ook Guido zich aangelegen laat liggen in deze kwestie.
Guido en Ronald zijn beiden professionals, dus hun visie en kritiek is van belang.
Hoi Guido, dank dat je even iets hebt laten weten – jammer dat je prioriteit nu bij de Braziliaanse actualiteit ligt maar het is wel begrijpelijk.
PS. In de media lijkt in mijn ogen trouwens vooral sprake van politiek steekspel gaande over de bosbranden in Brazilië, want de statistieken tonen aan dat het fenomeen in 2018 nog op een dieptepunt zat in de 21ste eeuw en voor deze tijd van het jaar zitten de statistieken in 2019 eigenlijk op een normaal niveau. Wanneer we een vergelijking maken met de eerdere jaren in de 21ste eeuw; bij GlobalForestWatch staat de teller voor dit jaar vandaag op 156.486 getelde branden t/m augustus tegen bijvoorbeeld maar liefst 240.000+ branden in de jaren 2005, 2007 en 2010, zie:
https://fires.globalforestwatch.org/report/index.html#aoitype=GLOBAL&reporttype=globalcountryreport&country=Brazil&dates=fYear-2019!fMonth-8!fDay-19!tYear-2019!tMonth-8!tDay-26
(Er zijn vast veel mensen die denken dat het aantal nu lager ligt omdat er al veel van het regenwoud is verdwenen… maar ook deze factor kan het verschil in de verste verte niet verklaren want in de 21ste eeuw is de omvang van het regenwoud immers ruim 6% kleiner geworden, terwijl we er sprake is van ongeveer 35% minder bosbranden dan in de genoemde jaren een decennium geleden)
100.000 banen weg in Canada. Omdat Trudeau heeft besloten om de Canadese staal industrie weg te geven aan China.
https://twitter.com/anna_938/status/1165428771647832066
MP.
Het zal de bedoeling zijn om daarmee het zogenaamde schoonste jongetje/meisje van de klas te worden. Het zou dan ook meteen tijd worden om alle gebruikte grondstoffen in een land in het milieueffect te bekijken. Voordeel is natuurlijk wel dat Canada zijn hout niet exporteert als stookhout maar er houten- in plaats van stalen flats mee gaat bouwen om op die manier de lastige CO2 langjarig aan de atmosfeer te onttrekken. Zou Rutte er nu meteen een voorbeeld aan nemen met Het overreden van Tatasteel om ook maar te vertrekken?
Dan kan Nederland kennisland worden. Maar of je dat dan op termijn ook blijft met zoveel Chinezen is natuurlijk de vraag. Kennis is misschien nog sneller verplaatsbaar dan geld.
Peter, een belangrijk punt. Kennis is sneller dan geld. Geld profiteert van kennis en onderdrukt potentieele kennis met zoveel mogelijk patenten gekocht door geld ter bescherming en ter (toekomstige) exploitatie.
Ronald, even voor de duidelijkheid:
de GISS data presenteert een overzicht voor de periode 1850 tot 2012.
Je hebt vanavond laat een paar artikeltjes gedropt + enkele termen… maar echt concreet wordt het verder allemaal niet.
Met een dataset van 1 of 2 decennia (tot hooguit 4 decennia) kan ik denk ik niet zo gek veel.
Ik vind het ook opvallend dat je in het perspectief van aerosolen spreekt over ‘golflengte’.
PS. Overigens, in dit andere verhaal van de NASA treffen we 1 grafiek aan waarin het verband wordt getoond tussen dezelfde data waar ik eerder al naar verwees en de temperatuurontwikkeling:
https://earthobservatory.nasa.gov/features/Aerosols
Zie deze figuur:
h ttps://earthobservatory.nasa.gov/ContentFeature/Aerosols/images/temperature_aerosols_1850-2000.png
Er staat lager op de pagina ook een leuk verhaaltje over ‘Measuring Aerosols’, waarin jouw termen ook allemaal worden genoemd…. maar veel belangrijker is de volgende passage, die ons ook hier brengt bij het punt dat de netto effecten van aerosolen op het klimaat geenszins worden begrepen dankzij zeer hoge onzekerheidsmarges:
@Martijn van Mensvoort
Bijzondere bijdrage van je.
Wel hebben zand, water en een bedrijvige 3-jarige kleinzoon verhinderd dat ik het heb kunnen doornemen.
Toch nog een winstpunt; de kleine heeft door dat je de dijken moet verhogen om te voorkomen dat zijn knuffel nat wordt ;-)
Dank Boels, je verslag is bovendien niet alleen amusant… ook relevant, want eb en vloed gaat immers ook over de kosmische cycli die werkzaam zijn in de natuur (notabene 2x iedere dag).
@Martijn:
Zo lang de zomer duurt ben ik nog wel bezig met het mannetje ;-)
Zou je bij gelegenheid kunnen kijken naar de verplaatsing van het lentepunt en de eventuele invloed op de tijdschaal?
nl.wikipedia.org/wiki/Lentepunt
Door precessie verschuift het lentepunt langzaam in westelijke richting, waarbij het zich verplaatst over ongeveer één graad per 71,58 jaar (25 770 jaar gedeeld door 360 graden).
Dat is ongeveer 3 booggraden verschil in zonnestand voor de periode 1850-2050 en zou ook de tijdstippen van zonsop- en ondergang kunnen beïnvloeden (en ultimo de datum)
Voor epoche 2000 (1984-2025) is er een Excel spreadsheet: NOAA_Solar_Calculations_year.
Zand tussen de radertjes ;-)
Heel wel mogelijk is ook de stand van Jupiter t.o.v de zon van belang (Jupiter kent een periode van ~11,8 jaar).
Door de grote massa van Jupiter ligt het barycentrum als enige van de planeten buiten de omtrek van de zon.
Hoi Boels, leuk dat je tussen het bouwen van dijken en wellicht zandkastelen(?) voor die kleine… nadenkt over de betrokkenheid van de kosmische krachten.
Ik kan je aanvullen, want bron 22 refereert in de titel expliciet naar een rol voor jupiter bij het ontstaan van natuurlijke cycli:
PS. Jupiter is immers de grootste planeet en heeft logischerwijs door haar gewicht dus relatief veel impact op het magnetische veld van de zon, etc..
@Martijn:
In figuur 2 van Scafetta (2012) valt mij de two-belled distribution pattern (solid curve) op.
Die lijkt qua vorm “verdacht” veel op de verdeling van de ruwe temperatuurdata van De Bilt ;-)
Het blijft opmerkelijk dat de doorsnee klimatologie de astronomische aspecten zo lang heeft genegeerd.
Hoi Martijn,
Ook van mij een dikke pluim voor je zeer uitgebreide werkstuk.
Als lezer word je wel bedolven als het ware onder een ‘bombardement’ van getallen… Ik probeer hiervan dan een synthese te maken en ben op een aantal vraagjes gestoten die ik je zou willen stellen:
(1) Jouw conceptuele 66j cyclus lijkt mij een wat in elkaar gedrukte sinus. Is dit correct? Zo ja, hoe ben je hiertoe gekomen?
(2) In par V bereken je correlaties tussen temperatuur en CO2-verandering. De formule is toch dat de temperatuur gedreven wordt door de logaritme van de CO2-concentratie. Zou je je berekeningen dan niet beter daarop baseren?
(3) Zijn mijn volgende trendcijfers correct?
– na verwijdering van de kale 66j cyclus: 0.099 °C/d
– na verwijdering van de kale 66j cyclus + ENSO: 0.073 °C/d
– na verwijdering van de conceptuele 66j cyclus + ENSO: 0.099 °C/d
Zo ja, dan is ENSO niet neutraal, maar zorgt voor een bijdrage van 0.026 °C/d
De opwarming tussen 2 jaren bestaat dus uit 3 componenten:
– het verschil tussen hun posities op de conceptuele 66j cyclus
– een ENSO bijdrage van 0.026 °C/d
– een “overige” bijdrage van 0.099 °C/d
Akkoord?
Hoi Danny, dank voor je compliment.
Ik zal kort op je punten proberen te reageren:
(1) Ja, dat het je goed gezien want die cyclus is ‘handwerk’ geweest op basis van een plaatje; ik heb me afgevraagd of het iemand zou opvallen… dus ik ben geenszins verrast door je vraag. Overigens, het was wel de bedoeling dat het een normale sinus zou zijn. Mocht je een methode weten waarmee ik een perfecte sinus met een omlooptijd van 66 jaar gemakkelijk in Excel file kan verwerken dan hoor ik het graag!
(2) Ik begrijp je punt, het is zeker een mogelijkheid… maar ik acht het op het eerste gezicht niet erg waarschijnlijk dat dit het patroon van de dynamiek die ik in die ondersteunende paragraaf heb beschreven wezenlijk zal veranderen. De getallen zelf in die paragraaf spelen bovendien geen rol in de conclusies; de paragraaf zelf heeft enkel de functie om slechts een indicative beschrijving te geven van de rol van de ENSO cyclus in het patroon van de stijgende CO2.
(3a) De trendcijfers die je noemt komen overeen met de opsomming in paragraaf 7 dus de getallen zijn inderdaad correct.
(3b) Je schrijft: “Zo ja, dan is ENSO niet neutraal, maar zorgt voor een bijdrage van 0.026 °C/d”. Ik snap dat je dit getalsmatig zou kunnen concluderen, echter het ligt iets gecompliceerder omdat de cycli elkaar ook beïnvloeden dan wel maskeren. Op de eerste plaats is van de ENSO cyclus bekend dat deze geen statistische significante bijdrage levert aan de trend in de opwarming; dit wordt bevestigd door mijn data maar er is wel sprake van een positieve correlatie voor de hele periode 1868-2018 – echter, omdat deze correlatie niet significant is heb ik daar verder geen aandacht aan gegeven. Hierbij moeten we ook beseffen dat het effect een gevolg is van de natuurlijke variabiliteit in de ENSO cyclus.
Essentieel is hierbij ook dat ik in de 3de variant eerste de ENSO heb verwijderd waardoor het resultaat na verwijdering van de 66 jarige cyclus ook kan worden herkend als een indicatie voor de interactie tussen beide cycli. Je punt zou wel meer voor de hand hebben gelegen wanneer ik de ENSO cyclus als laatste zou hebben verwijderd. Vanzelfsprekend zou ik ook zo’n variant in de analyse hebben kunnen betrekken… maar dit zou vermoedelijk vooral tot een extra ‘bombardement van getallen’ hebben geleid. Tsja, het kan altijd nog uitgebreider maar het is de vraag in hoeverre we er echt veel wijzer van worden.
Overigens, ik ben in mijn hoofd al voorzichtig bezig met de voorbereiding van een nieuwe analyse waarbij ik ook zowel de zonnecyclus als de grootste schommelingen t.a.v. vulkanisme uit het signaal ga filteren; ben benieuwd of daar nog details uit gaan rollen die een significant ander beeld opleveren… maar ik acht de kans behoorlijk groot dat dit niet echt geval zal zijn – afgezien van dat het verwijderen van de zonnecyclus op basis van SRI logischerwijs de helling van het trendkanaal ietsje zal gaan verlagen.
(3c) Je schrijft:
Besef wel, deze getallen kun je enkel koppelen aan de 3de (conceptuele) variant; maar deze zijn dus niet van toepassing op 2 empirische varianten. Deze nuance benoem je niet expliciet, en daarom kan ik ook niet akkoord gaan – tenzij je de intentie had dat je laatste vraag enkel betrekking heeft op slechts 1 van de 3 varianten.
(Mijn getalsmatige conclusies zijn gebaseerd op de combinatie van de 3 varianten. Ik ben benieuwd waar je naar toe wilt gaan redeneren… maar ik begin te vermoeden dat je iets in gedachte hebt waarbij je niet alle 3 de varianten gebruikt? Ben benieuwd hoor…!)
Hoi Martijn,
(1) Eeeuuuuhhhhhh…. A sin(2*pi*(t-t0)/66)
A=amplitude, dus 0.12
t=jaartal
t0= tijdstip waarop de functie 0 wordt, ik vermoed 1993.5
(2) Ok, jouw bedoeling is anders dan de mijne… Het hele klimaatdebat gaat toch over de impact van CO2 op de temperatuur, dus het lijkt mij dat mijn insteek de meer aangewezen is…
(3b) Ik wou het niet gecompliceerd maken, dus ik veronderstelde dat het verschil in de trend tussen (kale + ENSO) min kale gelijk zou zijn aan (conceptuele + ENSO) min conceptuele. Er kan inderdaad een (waarschijnlijk klein) verschil zijn…
Je zegt:
Het hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt: https://bobtisdale.files.wordpress.com/2015/06/figure-2-s-atl-ind-w-pacific-ssta.png
(3c) Het leek mij een logische gedachtegang om de 66j cyclus te “idealiseren”, dus ja ik spreek hier enkel over wat jij nu omschrijft als de 3de variant; ik ging er vanuit dat het jouw bedoeling was om deze variant als uiteindelijk “model” te presenteren.
Dus laat ik mijn vraag herhalen: ga je akkoord dat in de 3de variant de opwarming bestaat uit de 3 genoemde componenten?
Re: Danny
Ad 1) Super, thanks!
Ad 2) Ik snap je punt. Overigens, in je eerste reactie sprak je over een ‘formule’; wat bedoel je hier eigenlijk precies mee?
Ad 3b) Ik begrijp dat je het niet ‘gecompliceerd’ wil maken (dit speelt bij mij ook een rol bij mijn reacties t.a.v. punt 2)
Dank voor het delen van het plaatje van Bob Tisdale; ik herken direct dat dit over hetzelfde fenomeen gaat dat ik beschrijf in paragraaf V; ik zal straks zelf ook kennis nemen van de bijbehorende analyse van dat plaatje duiken:
https://wattsupwiththat.com/2019/01/20/does-the-climate-science-industry-purposely-ignore-a-simple-aspect-of-strong-el-nino-events-that-causes-long-term-global-warming/
Ad 3c) De opsplitsing in 3 factoren is natuurlijk conform wat ik heb beschreven. Echter, de waarde van 0.026 °C/d die je wilt gebruiken voor de 2de factor bij methode 3 komt voort uit het verschil tussen methode 1 en methode 2. Ik realiseer me nu dat ik in mijn vorige reactie niet scherp ben geweest want enkel 1 van de 2 getallen is gebaseerd op methode 3.
Ik ben overigens wel helemaal voor je keuze om vooral de nadruk op methode 3 te leggen hoor, maar ik ben daarnaast wel van mening dat je het getal dat voortkomt uit de combinatie van methode 1 en 2 niet zo maar aan methode 3 kunt hangen.
(Overigens, in de Excile file heb ik de data + de gebruikte rekenmethode voor iedere illustratie overzichtelijk gepresenteerd dus je zou eventueel zelf eens kunnen kijken in hoeverre het effect van de ENSO cyclus bij methode 3 in de buurt ligt van het verschil tussen methode 1 en 2. Mijn punt van zorg is hierbij dat een vergelijking tussen methode 1 en methode 3 ook enige ruimte biedt voor de mogelijkheid dat het effect van de ENSO ergens tussen 0.000 °C/d en 0.026 °C/d zou kunnen liggen… daarom zou ik sowieso zelf liever aan het rekenen slaan i.p.v. het maken van de aanname dat het verschil tussen methode 1 en methode ook een ENSO zou moeten opleveren van dezelfde groote bij methode 3)
Echter, na het maken van deze kanttekening… ga ik voor het gemak nu alsnog instemmen met jouw vraag om jou vervolgens de volgende stap te kunnen laten maken.
(Immers, we begeven ons hier op een vorm van innovatief/experimenteel terrein waarbij bovendien ook elders wel vaker wordt gewerkt met arbitraire aannames)
Danny, ik heb inmiddels gauw even een extra plaatje gemaakt ter controle.
Ik kan nu bevestigen dat de ENSO cyclus ook in het derde perspectief een duidelijke bijdrage heeft geleverd (de bijdrage lijkt op het eerste gezicht mogelijk nog net iets groter te zijn).
Nu kan ik zonder problemen instemmen om de door jou ingeslagen weg te vervolgen.
:-) Ben nog steeds vooral benieuwd wat je in gedachten en voor ogen hebt!
Martijn,
Laat ik eerst reageren op je laatste commentaar
Je vraagt mij eigenlijk hoe ik een document – in dit geval dus jouw document – lees. In mijn eerste reactie staat reeds de basis:
Aangezien het klimaatdebat in mijn ogen toch vooral draait om de klimaatgevoeligheid ga ik dus op zoek naar eventueel nieuwe inzichten hieromtrent.
Concreet zoek ik naar de conclusies van het document en in jouw geval kwam ik dus uit bij figuren 13 en 14. Vooral fig. 14 genoot mijn aandacht, maar het heeft mij meerdere dagen gekost om uiteindelijk te begrijpen wat hierin afgebeeld is. Maar in het proberen begrijpen van de figuur kwam ik wel bij een bepaalde vraag terecht: hoeveel is de temperatuur gestegen tussen tussen 1980 en 2018 en uit welke componenten bestaat deze stijging volgens dit document?
Aan de hand van figuur 13 was er een bijdrage van ongeveer 0.2 °C door de 66j cyclus + 39 jaar aan 0.099 °C per decade of 0.38 °C, dus in totaal 0.58 °C
WFT trendberekening tussen 1980 en 2019 geeft een stijging van 0.67 °C:
http://www.woodfortrees.org/data/hadcrut4gl/from:1980/to:2019/trend
Er ontbreekt dus nog ongeveer 0.09 °C en dus moet ENSO hiervoor verantwoordelijk zijn; 39 jaar aan (0.099 – 0.073) °C per decade is 0.1 °C. Close enough…. Model lijkt te kloppen ;-)
De volgende stap is nu te testen hoe CO2 zou kunnen verantwoordelijk zijn voor (een deel van) de 0.099 °C per decade en welke klimaatgevoeligheid daar zou bij horen…
Dan nog even over
Vraag je hier nu echt naar de basisformule van het klimaatdebat?
ΔT = λ * ln(CO2/280) / ln(2)
(Test)
Beste Martijn,
Ook ik sluit mij graag aan bij alle anderen die jou gecomplimenteerd hebben over jouw bijdrage, Ik heb de afgelopen twee dagen je stuk herhaaldelijk doorgenomen, referenties gevolgd en noten nageplozen. Ik ben onder de indruk.
Waar ik ook van onder de indruk ben is de wijze waarop je mensen van repliek dient. Je bent beleefd, geduldig en geeft goed onderbouwde antwoorden. In dat verband is de discussie tussen jou en Ronald enerverend om te lezen (alhoewel hij later -voor jouw doen- wat scherpere randjes krijgt).
Al met al vind ik jouw bijdragen aan deze website niet alleen een enorme verrijking, maar kunnen ze bovendien al voorbeeld dienen over hoe je een net en helder debat voert. Hulde!
Martijn, kwam het tegen omdat ik geinteresseerd ben in het gedachtengoed mbt een electric universe en daarom eea volg.
Misschien kun je er wat mee. Link leidt naar feitelijk historisch astrologische kennis.
“Tim Cullen: The ~ 60 Year Trigon pattern is formed over ~ 60 years by four Great Conjunctions. It’s claimed several natural phenomena display a “~ 60-year oscillation”. Some have even suggested this ~ 60-year oscillation is associated with Saturn.”
https://twitter.com/Elec_Universe/status/1166473476552548352
Danny, ik zie dat je uitgaat van een ’trend’ waarde gebaseerd op de “least squares” methode; ik vertrouw erop dat jij precies weet hoe die specifieke methode werkt… dan zou het volgens mij geen enkel probleem moeten zijn dat je een verschil aantreft tussen je ’totaal’ som (jouw 0.58 °C komt keurig overeen met de getallen in mijn overzichtjes hieronder) en de ’trend’ volgens dat WoodForTrees tooltje.
(Ik vroeg naar je formule om te voorkomen dat ik je verkeerd zou kunnen hebben begrepen; in de discussie met Ronald & Guido over mijn vorige artikel is die formule ook wel even ter sprake gekomen; ik vermoed dat je uiteindelijk enkel iets kunt doen m.b.t. de ’transitie-klimaatgevoeligheid’, maar ik ben benieuwd waar je verder op gaat aansturen)
Leuke discussie tussen Martijn en Danny, die ik met stijgende verbazing volg. Martijn heeft ons een enorme rekenpartij voorgeschoteld, die hij uitvoert in Excel.
Echter, Martijn
(1) weet niet hoe een sinus te genereren in Excel, de curve waaraan hij zijn 66-jarige cyclus koppelt. Danny was al even verbaasd als ikzelf (Danny 27 aug 2019 om 21:50)
(2) kent blijkbaar de least squares methode niet (Martijn van Mensvoort 28 aug 2019 om 03:19), dé standaard methode voor het fitten van een curve aan data. Mijn verbazing groeit verder.
(3) vraagt Danny naar één van de basis formules in het klimaatdebat. Danny wederom zeer verbaasd, evenals ikzelf (Danny 28 aug 2019 om 01:55). Het antwoord van Martijn is weinig overtuigend (Martijn van Mensvoort 28 aug 2019 om 03:19). Het is zeer duidelijk waar Danny naartoe wil, maar Martijn mist het punt volledig.
Moet alle voorhanden zijnde informatie uit de berekeningen moet Martijn in staat kunnen zijn een schatting te maken van de klimaatgevoeligheid o.b.v. zíjn analyse.
Ik volg de discussie rustig verder.
Ronald, ik heb het begrip ‘klimaatgevoeligheid’ in mijn artikel bewust niet genoemd omdat mijn artikel immers beschrijft dat de waargenomen temperatuurstijging en de bijbehorende trend door natuurlijke variabiliteit flink wordt overschat wanneer met uitgaat van de periode na de 1970s. Ook in het perspectief van de ‘klimaatgevoeligheid’ resulteert dit in een forse complicatie.
Danny gebruikt hierboven een trend vanaf het jaar 1980 waarbij die overschatting in het perspectief van mijn verhaal logischerwijs dus relatief groot zal zijn, maar goed die keuze heb ik in mijn eigen artikel natuurlijk ook gemaakt… alleen wel met een heel ander doel: want ik wil immers vooral de impact aantonen van de natuurlijke variabiliteit …’big difference’, daarom vroeg ik ook al snel waar Danny op aan wilde sturen!
Overigens, de overschatting op basis van de periode na de 1970s zou eventueel wel iets minder groot kunnen zijn t.o.v. de vergelijking van de trend die het IPCC in oktober 2018 heeft gepresenteerd… want in hun grafiek kunnen we immers zien dat de trend van het IPCC ogenschijnlijk vooral op het huidige decennium lijkt te zijn gebaseerd.
Terug naar het perspectief dat Danny probeert te verkennen:
Danny beschrijft een opwarming op basis van de trend 0,67°C voor een periode 39 jaar voor de periode 1980-2019, wat neerkomt op een stijging van 0,172°C per decennium.
(De beschrijving van Woordfortrees is hierbij als volgt:
#Least squares trend line; slope = 0.0171952 per year
1980 0.017513
2019 0.688125)
Het perspectief in mijn artikel komt op basis van methode 3 uit op een trend van 0,099°C per decennium.
Kortom, op basis van mijn artikel zou je kunnen stellen dat de overschatting van de trend die WoodforTrees beschrijft in de orde van 73,7% ligt (op basis van de verhouding tussen de getallen 0,172 vs 0,099).
Wanneer ik als uitgangspunt gebruik op basis van de periode 1979-2018 (let op: ik gebruik hier een periode van 39 jaar die 1 jaar eerder begint dan het perspectief van Danny) met een trend van 0,173°C per decennium + een tussentijdse opwarming van 0,676°C + een stijging van de CO2 van 336,84 ppm in 1979 naar 408,52 ppm in 2018, en deze getallen vervolgens toepas op de relatief eenvoudige basis formule die Danny noemt, dan is het resultaat als volgt:
ΔT = λ * ln(CO2/280) / ln(2)
ΔT = λ * ln(CO2in2018/CO2in1979) / ln(2)
0,676 = λ * 0,278 => Levert een klimaatgevoeligheid op van 2,428 op…. echter deze bevat in de context van mijn artikel dus een overschatting van 73%, dus vermenigvuldigen met 0,099/0,173 levert een waarde op van 1,39.
De waarde 1,39 ligt dus vlak onder de bandbreedte van 1,5-4,5°C die het IPCC voor de ‘(evenwichts)klimaatgevoeligheid’ hanteert; de mid-point waarde van het IPCC zit op 3,0°C, dus in dit perspectief zou op basis van de periode 1979-2018 sprake zijn van een overschatting van de klimaatgevoeligheid van ruim 115%… wat eigenlijk keurig pas in de lijn van mijn verhaal, want de gemiddelde trend die ik op basis van 3 rekentechnieken heb gevonden is immers 0,09°C per decennium terwijl het IPCC in oktober 2018 rekent met een trend die ruim 122% hoger ligt op 0,20°C per decennium
Echter, in het perspectief van de onderschatte natuurlijke variabiliteit + het gehannes met kortetermijn trends die welhaast overal lijken te worden geschat… kun je je ook afvragen of het wel verstandig is om überhaupt een inschatting te willen maken voor de klimaatgevoeligheid op basis van een periode van slechts 40 jaar.
PS. Wat betreft het begrip ‘klimaatgevoeligheid’, wil ik hierbij ook nog even wijzen op het fenomeen van de ’transitieklimaatgevoeligheid’ (waarbij een meer complexe formule wordt gebruikt dan de basis formule die Danny gebruikt) wordt uitgegaan van een periode van 70 jaar op basis van het uitgangspunt dat de CO2 met 1% per jaar stijgt. Deze ’transitieklimaatgevoeligheid’ wordt door het IPCC in AR5 omschreven met een bandbreedte van 1.0-2,5 °C. Echter, ook in dit perspectief ligt het voor de hand dat logischerwijs ook deze wordt overschat… en daarmee belanden we eigenlijk direct in de regionen met waarden die lager liggen dan 1.0°C…!!!
Martijn,
Hoe heb jij de trendwaarden bepaald in je figuur 2?
In je bijgeleverde Excel-bestand vind ik (via de slope-functie) 0.068 en 0.027 °C/d
Re: Danny “Hoe heb jij de trendwaarden bepaald in je figuur 2?
In je bijgeleverde Excel-bestand vind ik (via de slope-functie) 0.068 en 0.027 °C/d”
Dit staat beschreven in de tekst vlak boven figuur 2:
In figuur 2 staan overigens ook de getallen vermeld dit ik zelf vond op basis van een kwalitatieve visuele, respectievelijk: 0.062 en 0.033 °C/d (dit deed ik met een vooruitziende blik; in eerste instantie heb ik vooral rekening gehouden met de mogelijkheid dat naast de 66-jarige cyclus ook vulkanisme de trend zou kunnen beïnvloeden; in latere paragrafen wordt de ENSO cyclus ook er hierbij betrokken).
PS. De getallen die je beschrijft op basis van een ‘kwantitatieve analyse’ zijn wel interessant, want opgeteld zijn de waarden lager dan de getallen die ik in het perspectief van figuur 2 op basis van mijn ‘kwalitatieve analyse’ zelfs heb gevonden… dus ik heb de trends hierbij mogelijk zelfs een beetje heb overschat. Je bent welkom om ook de getallen te beschrijven voor andere grafieken… ben benieuwd was je verder gaat vinden.
(Overigens, ik heb weinig ervaring met de mogelijkheden van Excel. Mijn vorige artikel heb ik geschreven m.b.v. SPSS analyses; ik ben Excel pas zeer recent gaan gebruiken maar ik heb bij het schrijven van dit artikel ook SPSS gebruikt om het significantie niveau van de correlaties vast te kunnen stellen).
Ik vreesde er al voor…
Ik kan je alleen maar aanraden om al deze cijfers te herzien vooraleer je je verhaal in het Engels brengt.
En wat Excel betreft, ik vermoed dat een lineaire regressie berekening in SPSS je dezelfde waarden zal geven die ik vermeld heb.
Succes.
Martijn,
Hierbij de waarden voor de andere kolommen:
E
0.0515
H
0.0680
I
0.0267
L
0.1010
M
-0.0063
AQ
0.0530
AR
0.0328
AS
0.0860
AT
-0.0002
AY
0.0003
AZ
0.0000
BA
-0.0006
BB
0.0585
BE
0.0515
BF
0.1010
BG
0.0860
BH
0.0585
Re: Danny
…???
De tekst is glashelder over hoe ik het trendkanaal heb vastgesteld en dit kan ook direct uit de plaatjes worden afgelezen.
Uit je suggestie maak ik op dat je nog niet hebt onderkent dat een kwalitatieve analyse zelfs noodzakelijk is om naast de impact van de cyclus ook rekening te kunnen houden met de impact van andere natuurlijke factoren zoals vulkanisme (afgezien van controversiële factoren) waar geen kwantitatieve data wordt gepresenteerd in mijn artikel. Het nadeel van jouw methode geheel gericht op de kwantitatieve data is dat hierbij geen rekening kan worden gehouden – ofschoon dit bij figuur 2 eigenlijk geen rol speelt.
In het perspectief van het feit dat mijn getallen op basis van een kwalitatieve analyse in beperkte mate afwijken van de getallen die je hebt gevonden op basis van een kwantitatieve analyse, wil ik voor de duidelijkheid ook nog het volgende toevoegen:
Mocht uit een volledige kwantitatieve analyse blijken dat ook de trends in de overige plaatjes net iets lager liggen dan de kwalitatieve methode die ik heb gebruikt… dan zou dit betekenen dat ik de opwarming bovenop de natuurlijke variabiliteit zelfs iets te conservatief (lees: te laag) heb ingeschat… met als gevolg dat de overschatting van de trends waarbij geen rekening wordt gehouden met de natuurlijke variabiliteit nog iets groter zou kunnen worden.
Je eerste vondst veranderd dus in essentie niets aan de uitkomst van mijn analyse, afgezien van dat het een indicatie is dat ik de impact van het fenomeen geenszins heb onderschat…!!!
Je conclusie is in mijn ogen dus echt voorbarig, want je lijkt de consequentie van je vondst wellicht nog niet te kunnen overzien… maar ik kan dit zelf denk ik al wel: want je vondst is voor mij geenszins een verrassing omdat ik bij het maken van de kwalitatieve inschattingen er bewust naar heb gestreefd om deze niet te willen overschatten.
Kijk dus vooral ook eens naar de overige figuren met de Excel file, want die heb ik natuurlijk immers niet voor niets gepresenteerd.
PS. Vanzelfsprekend levert een analyse in SPSS exact dezelfde resultaten op; merkwaardig dat je hierover zelfs blijkbaar twijfelt (afgaande op je ‘vermoeden’).
Re: Danny, allereerst dank voor je lijstje!
Danny, ik wil je met de volgende 2 illustratieve voorbeelden behoeden dat je geen voorbarige conclusies aan deze getallen gaat verbinden:
1) Het getal dat je presenteert voor kolom BB is geenszins representatief voor de trend in figuur 13 die immers is gekoppeld voor de periode vanaf 1950 wat resulteert in een trend van +0,099°C per decennium… terwijl jouw lijstje een waarde toont van de slechts +0.0585°C per decennium (omdat je hierbij alle waarden t/m het jaar 1866 hebt meegenomen).
Kortom, voor mij is dit opnieuw een signaal dat je de inhoud van mijn artikel waarschijnlijk onvoldoende hebt bestudeerd om jezelf te behoeden voor voorbarige conclusies.
2) Jouw waarde voor de opwarming bovenop de cyclus in figuur 3 komt uit op 0,101°C, tegenover mijn waarde van 0,099°C per decennium.
En jouw waarde voor de opwarming bovenop de cyclus in figuur 12 (onderste grafiek) komt uit op +0,086°C, tegenover mijn waarde van +0,073°C per decennium.
Het gemiddelde op basis van de kwantitatieve data voor de opwarming bovenop de cyclus komt dus uit op gemiddeld +0,0935°C per decennium, tegenover +0,086°C op basis van mijn getallen.
Een vergelijking met de trend die het IPCC gebruikt voor komende decennia van +0,20°C per decennium laat zien dat ook de kwantitatieve getallen (zonder enige vorm van kwalitatieve analyse) bevestigen dat het IPCC een trend gebruikt die (ruim) 2x te hoog is.
Danny, zou je s.v.p. voor kolom BB ook even de ‘slope’ willen berekenen voor de periode vanaf 1950?
Mocht de kwantitatieve trend voor de opwarming in figuur 13 kleiner blijven dan + 0,113°C per decennium dan zit dan blijkt ook het gemiddelde van de kwantitatieve trends op basis van de 3 methoden beneden de waarde van +0,10°C per decennium – dit zou betekenen dat ook een kwantitatieve analyse bevestigd dat de trend van het IPCC ruim 2x te hoog zit… dit zou betekenen dat mijn belangrijkste conclusie ook gerechtvaardigd is op basis van de kwantitatieve trends.
Overigens, ook hier ben ik eigenlijk voorzichtig geweest door te spreken over “ongeveer een factor 2″… terwijl mijn data ruimte biedt voor “ruim een factor 2”; citaat van de laatste zin uit het eerste deel van mijn introductietekst:
“In het vervolg wordt aangetoond dat de structurele impact van de trend in de opwarming wereldwijd door het IPCC met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.g.v. het gebruik van een benadering die is gebaseerd op een te korte analyse periode.”
(Dus ik ben benieuwd naar het getal voor kolom BB voor de periode vanaf 1950)
Beste Martijn,
Als je de bal kaatst, moet je hem terug verwachten…
Zeg het maar, zou ik zeggen… ik zal dan al of niet akkoord gaan…
Maar ik zal je een beetje helpen: 5 cijfers en een punt: 3 nullen, 1 één en 1 zes.
Gaat dat lukken?
Re: Danny
Fijn dat je je bereidwillig toont om een handje te helpen Danny.
Eeeuuuuhhhhhh…. dat houdt volgens mij slechts 2 opties open voor de ‘slope’ van kolom BB t.a.v. de periode 1950-2018:
0,0610°C per decennium of 0,0601°C per decennium
Echter, beide opties liggen slechts een fractie boven de waarde die je voor kolom BB vond voor de periode 1866-2018: 0.0585°C per decennium
En het verschil is ook veel te groot t.o.v. de waarde van 0.099°C per decennium in figuur 13.
Maar… ik zie al wat het probleem is: ik heb immers de waarde van de jaren 1963 en 1992 heel bewust buiten beschouwing gelaten in mijn trendkanaal.
Daarom had ik je eigenlijk meteen moeten vragen om de waarde voor het jaar 1964 en 1992 uit de kolom BB te verwijderen om vervolgens pas de ‘slope’ vanaf 1950 te berekenen; vakje BB29 en vakje BB58 moeten dus leeg worden gemaakt om een resultaat te verkrijgen dat representatief is voor het trendkanaal dat ik in figuur 13 heb beschreven.
Excuus voor het ongemak, ik had er meteen aan moeten denken.
PS. Hartstikke fijn dat je de ‘kwantitatieve data’ hebt aangeleverd, want dankzij jouw inbreng heb ik een goede reden om aan het artikel een kleine aanvulling te plakken die vanzelfsprekend in de Engelstalige versie als een aanvullende voetnoot betreffende het kwantitatieve perspectief kan worden toegevoegd. Veel dank alvast voor deze verdiepende aanvulling!
EDIT: Al schrijvende denk ik de ‘kwantitatieve’ waarde voor het trendkanaal inmiddels zelf te hebben gevonden: +0,09981°C per decennium… vrijwel hetzelfde als de waarde +0,099°C per decennium die ik zelf had gevonden.
Goh… heb ik toch alledrie de trends wat overschat, maar er vanuitgaande dat mijn eigen vondst het rijtje van 3 compleet maakt is het uiteindelijk verschil tussen mijn methode en de kwantitatieve methode toch echt zeer beperkt gebleven:
Figuur 3 komt kwalitatief uit op +0,101°C, tegenover mijn waarde van +0,099°C per decennium.
Figuur 12 (onderste grafiek) komt kwalitatief uit op +0,086°C, tegenover mijn waarde van +0,073°C per decennium.
Figuur 13 komt kwalitatief uit op +0,09981°C, tegenover mijn waarde van +0,099°C per decennium.
Kortom, het gemiddelde van de 3 technieken komt kwalitatief uit op +0,0956°C per decennium (duidelijk beneden de 0,10°C) tegenover mijn waarde van +0,0903°C per decennium.
Levert een mooie aanvulling op op mijn eigen data, maar de impact van het verschil is dus uiteindelijk bij wellicht de belangrijkste grafiek (jij koos immers ook om je aandacht te richten op variant 3) beperkt gebleven tot… een miniem verschil. Van belang is denk ik hierbij ook dat ik in de laatste paragraaf al aangeven dat op basis van de sinusoïde variant het trendkanaal met een waarde van +0,01°C per decennium kunnen worden verhoogd van +0,09°C per decennium +0,10°C per decennium, wat op basis van de kwantitatieve data dus gewoon keurig wordt bevestigd:
Mijn conclusie: op basis van de kwantitatieve data zouden de waarden voor het trendkanaal met +0,005°C per decennium kunnen worden verhoogd… dat levert in 1 eeuw een verschil van 0,05°C, wat in mijn ogen kan worden beschreven als een te verwaarlozen klein verschil. Mijn ‘kwalitatieve analyse’ heeft onderaan de streep dus een resultaat opgeleverd met een minimaal verschil t.o.v.. wat de ‘kwantitatieve data’ beschrijft.
(Danny, hoe is het inmiddels gesteld met de ‘vrees’ die je eerder vanavond uitsprak?)
PPS. Dany, ik heb inmiddels ook gecheckt wat de impact is van de ‘kwalitatieve correctie’ die ik in het onderste deel van figuur 12 heb gebruikt bij het bepalen van het trendkanaal; na het verwijderen van de data voor het jaar 1969 blijft de opwaartse trend bovenop de cyclus daar op basis van de ‘kwantitatieve data’ ongewijzigd op +0,086(26)°C per decennium staan.
👎
Je hoorde dus niet te “gokken” maar een berekening te maken in SPSS )-:
Het spijt me om het zo te zeggen, maar al de rest van jouw antwoord is gewoon ONZIN.
En wat mijn “vrees” betreft, die heb je inmiddels meer dan bevestigd… Uitermate spijtig, ik dacht echt dat je met een verhelderende kijk op de materie kwam, maar het blijkt dat je wel heel veel cijfers genereert, maar eigenlijk NIET beseft wat je aan het doen bent…
Ik vermoed dat dit mijn laatste bijdrage is aan deze discussie….
Re: Danny
CORRECTIE: In mijn 2de overzicht sprak ik m.b.t. de waarden die jij hebt gedeeld 3x over een ‘kwalitatieve’ trend maar ik doelde vanzelfsprekend op de ‘kwantitatieve’ trend; dus bij deze nog 1x het eerste overzichtje:
Figuur 3 komt kwantitatief uit op +0,101°C, tegenover mijn waarde van +0,099°C per decennium.
Figuur 12 (onderste grafiek) komt kwantitatief uit op +0,086°C, tegenover mijn waarde van +0,073°C per decennium.
Figuur 13 komt kwantitatief uit op +0,09981°C, tegenover mijn waarde van +0,099°C per decennium.
(Excuus voor de mogelijke verwarring)
Danny, jammer dat je niet inziet dat mijn methode vooral op een andere benadering is gebaseerd waarbij ik de nadruk heb gelegd op de (kwalitatieve) vorm van het trendkanaal en niet zozeer op enkel het trendkanaal. Ik heb je inmiddels meerdere voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat er meer is dan alleen het resultaat op basis van de ‘kwantitatieve’ trend.
Overigens, je feedback op dit punt maak het voor mij in de nabije toekomst gemakkelijk om het kwantitatieve effect centraal te stellen en aan te vullen met een kwalitatieve analyse die inzicht geeft in wat er gebeurd aan de randen van het trendkanaal…. immers daar kun je de effecten verwachten die inzicht geven in hoe groot de impact van bepaalde vormen van natuurlijke variabiliteit is.
Ik zal je besluit respecteren maar je laatste uiting wekt bij mij de indruk dat je ergens naar op zoek was… maar uiteindelijk niet hard hebt weten te maken. Nadat je gisteren je aandacht nog op de ‘klimaatgevoeligheid’ meende te kunnen richten; jammer dat je geen feedback hebt gegeven op mijn berekening + aanvullende kanttekeningen m.b.t. dat onderwerp.
PS. Van ‘gokken’ is in mijn analyse geenszins sprake geweest… immers, in het meeste overzichtelijke perspectief (3de perspectief) bleek het verschil tussen mijn analyse en de kwantitatieve trend beperkt te zijn gebleven tot +0,09981°C, tegenover wat jij blijkbaar ziet als niet meer dan een “gokje” van mij op +0,099°C per decennium… het verschil gaat eigenlijk natuurlijk helemaal nergens over als het gaat om het perspectief van ‘waarheidsvinding’ – want dit gaat immers over wiskundig geneuzel over een paar tienduizendsten achter de komma..
Man, man, man,….
Alléé, een allerlaatste toegift: de slope van kolom BB van 1950 tem 2018 is……………………………..
jajaja………………………………………..0.1006 °C/d.
Straf hé………………….Vind je nu echt dat jij dit allemaal vat????
PS. 0.101 hoort eigenlijk 0.095 te zijn en 0.086 hoort 0.080 te zijn. Zoek het maar uit waarom…….Wie weet bevestig ik het wel als je met de juiste verklaring komt……………
Re: Danny
* T.a.v. de waarde van 0.1006 °C/d die je noemt: je komt uit op 0.10058 °C/d wanneer je mijn correctie voor het jaar 1992 (i.v.m. de Pinatubo uitbarsting in 1991) en het jaar 1963 (i.v.m. de Agung uitbarsting in 1962) niet mee neemt.
Eerder stelde je je nog bereidwillig op met de woorden: “Zeg het maar, zou ik zeggen… ik zal dan al of niet akkoord gaan…”
Ik vroeg je vervolgens om de waarde voor de periode vanaf 1950 voor kolom BB te berekenen na eerste van de jaren 1992 en 1963 te verwijderen.
Danny, misschien had ik er wellicht bij moeten vermelden dat ik dit specifieke verzoek deed omdat dit om mijn ‘kwalitatieve’ correctie gaat in het perspectief van vulkanisme.
Ik hoop dat dit duidelijk voor je was… maar ik denk dat dit eigenlijk wel duidelijk voor je was…. want anders had je wel om een verklaring gevraagd.
(Overigens, ik besef dat de ‘emotie’ inmiddels van je laatste posts spat met allerlei uitdrukkingen gericht op betrekkingsniveau; ik begin te vrezen dat je mogelijk wat teleurgesteld bent over hoe ik jou input heb verwerkt op een manier die de validiteit van de beschrijvingen in mijn artikel onder aan de streep vooral onderstreept. Maar ik loop er tegelijker tijd niet voor weg om te erkennen dat ik de trend bij alle drie de perspectieven wel iets te laag heb ingeschat – maar in mijn ogen is het verschil bij alle drie de perspectieven beperkt gebleven met verschillen binnen een bandbreedte van nog geen 0,001°C tot 0,013°C – resulterend in een gemiddelde van ongeveer 0,005°C)
Nogmaals, in de Engelse versie ga ik de getallen in de betreffende paragrafen vermelden met een voetnoot.
* T.a.v. je corrigerende opmerking:
“0.101 hoort eigenlijk 0.095 te zijn en 0.086 hoort 0.080 te zijn”
Dit betreffen correcties voor 2 waarden uit je eigen lijst die je eerder deelde; op het eerste gezicht kan ik maar 1 reden bedenken waarom je met deze correctie komt… want het zou me niet verbazen dat je de waarden voor de jaren 1964 en 1992 ook uit de andere 2 perspectieven hebt verwijderd.
Danny, wanneer je corrigeert voor vulkanisme dan moet dit natuurlijk wel op een verantwoorde manier gebeuren waarbij je er naar streeft om de 3 onderzoeksperspectieven elkaar zo min mogelijk te laten beïnvloeden. Ik acht het daarom verantwoord om de correctie bij de overige 2 perspectieven dus juist heel bewust niet te verwijderen. De reden hiervoor is dat ik in een latere fase deze data van de NASA zal gaan verwerken waardoor de data voor zowel 1964 als 1992 alsnog in alledrie de perspectieven alsnog binnen het trendkanaal komt te liggen:
https://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/
(De exacte data behorend bij het plaatje met de vulkanisme pieke betreft deze: https://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/tau.line_2012.12.txt )
Mocht nu nog niet duidelijk zijn waarom ik de keuze heb gemaakt om enkel de waarden voor de beide jaren te verwijderen voor het 3de perspectief dan hoor ik het graag hoor.
PS. Danny, nogmaals veel dank voor je inbreng vanavond want je hebt me weer een stapje verder gebracht om in een volgende model (inclusief vulkanisme + de zonnecyclus) het resultaat meer nauwkeurig te kunnen beschrijven.
Danny, dit klinkt wat mij betreft allemaal prima hoor.
Ik zal je even de exact getallen geven voor de bijdrage van de 3 componenten na het jaar 1979 t/m 2018:
(Vreemd, ik krijg mijn getallen niet gepost; dan maar even zo:)
Conceptuele cyclus 0,2125 graad C [waarde 1979 -0,1175, waarde 2018 0,095]
ENSO cyclus 0,0430 [waarde 1979 -0,0047, waarde 2018 -0,0477]
Opwarming bovenop cyclus 0,37 [waarde 1979 0,18, waarde 2018 0,55]
HadCRUT4 0,54 [waarde 1979 0,057, waarde 2018 0,597]
Overigens, bovenstaande waarde staan vermeld in de Excel file die ik aan het artikel heb gekoppeld.
Wat betreft figuur 14 wil ik hier even expliciet melden dat in die grafiek voor ieder jaar het 30-jarige gemiddelde wordt getoond voor jaar X-29 t/m het jaar X.
(Excuus voor deze serie posts; blijkbaar ging er iets mis in het formaat)
Mijn aanvullend commentaar:
Zeer gedetailleerd omschrijft Martijn van Mensvoort in dit artikel:
Op basis van natuurlijke variabiliteit wordt in de wetenschappelijke literatuur al sinds 2004 herkend dat een oprekking in de definitie voor het klimaat van “tenminste 30 jaar” naar “tenminste 50 jaar” noodzakelijk is1. Door onderzoekers van het KNMI wordt sinds 2012 inmiddels erkend dat de periode van 30 jaar te kort is voor het bestuderen van weerextremen in het perspectief van klimaatverandering2,3.
In dit artikel wordt op basis van de combinatie van de ENSO cyclus en een 66-jarige cyclus m.b.v. de HadCRUT4 temperatuur serie beschreven waarom een verdubbeling naar tenminste 60 jaar voor de beschreven tijdsduur in de definitie van klimaat gewenst is. In het perspectief van het ‘satelliet tijdperk’ dat pas 40 jaar terug in het jaar 1979 is begonnen, ontstaat hierbij de vraag of technologie mogelijk zelfs een obstakel is gaan vormen om actief te vermijden dat zowel de trends in de opwarming als de impact van CO2 worden overschat. Voorlopig lijkt het achterhaalde paradigma in de definitie van het klimaat betreffende de tijdsduur van “tenminste 30 jaar” een indicatie dat binnen deze tak van wetenschap wordt gewerkt met een ‘consensus’ op basis van achterhaalde principes. In het vervolg wordt aangetoond dat de structurele impact van de trend in de opwarming wereldwijd door het IPCC met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.g.v. het gebruik van een benadering die is gebaseerd op een te korte analyse periode.
Na een uitgebreide analyse komt hij tot de volgende conclusie:
dat de definitie van het klimaat rijp is voor een herziening omdat de tijdsduur van 30 jaar die momenteel wordt gebruikt om klimaatverandering te bestuderen mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overschatting, betreffende: enerzijds de structurele impact van de opwarming en anderzijds de correlatie tussen de temperatuur met CO2 die in de decennia na de 1970s is waargenomen. De opwaartse fase van de 66-jarige cyclus vormt een fenomeen dat onderdeel is van de natuurlijk variabiliteit. In de projectie van het IPCC voor het jaar 2100 is de impact van dit fenomeen niet onderkent. Het gevolg is dat de door het IPCC verwachte opwarming (welke wordt ingeschat op +0,20°C per decennium voor de resterende decennia in de eerste helft van de 21ste eeuw), met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.o.v. van de aangetroffen gemiddelde structurele opwaartse trend van 0,09°C per decennium. Logischerwijs is dezelfde factor 2 waarschijnlijk ook indicatief voor de overschatting m.b.t. de impact van CO2.
Tot zover zijn bijdrage.
De Aarde is een bijzondere planeet met een dampkring, is voor twee-derde bedekt met zeewater, poolkappen en zee-ijs, een zeer gevarieerde vegetatie en uitermate geschikt om op te leven voor mens en dier.
Historisch gezien zijn er al vele ijstijden geweest en leven we nu op de top van het laatste interglaciaal (periode tussen 2 ijstijden) en wel ongeveer 10 duizend jaar, waarbij de gemiddelde jaarlijkse etmaal temperatuur fluctueert met ongeveer 2°C.
De opwarming van de Aarde gedurende de laatste 130 jaar wordt door het klimaatpanel van de VN (IPCC) toegeschreven aan de toegenomen wereldwijde gemiddelde jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen (CO2) door menselijk-handelen, tussen 1950 en 2012 is dat alleen de oorzaak en niets anders.
Hierop hebben zij een klimaatverandering geprojecteerd tot 2100, met allerlei doemscenario’s om ons ervan bewust te maken dat wij wereldwijd fossiele-brandstoffen moeten uitbannen om beneden de maximale opwarming van de Aarde te blijven van 1,5°C.
Klimaatverandering wordt bij hen gedefinieerd over een tijdperk van een bepaalde periode.
D.w.z. dat je die periodes kan variëren wanneer je dat uitkomt.
Hun AR5 Climate Change rapport gaat over de toekomstige veranderingen, terwijl de standaard is dat we hiernaar kijken over een voorbije periode van 30 jaar en die als vergelijking gebruiken.
Het klimaat is regio bepalend en zo bestaan er hiervoor klimaatclassificaties, zoals die van Köppen, zie de link hieronder:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Klimaatclassificatie_van_K%C3%B6ppen
Het heeft weinig zin om de wereldwijde gemiddelde jaarlijkse temperatuur op Aarde te weten wanner je niet weet hoe die te vertalen naar de lokale omgeving.
Meteorologen kunnen hier niets mee, alleen in hun weerpraatje zeggen ze dan ”door de klimaatverandering……” wat schiet je daar nu mee op.
Nederland heeft een zeeklimaat en toch bestaan er in ons land 5 zones waarbij de gemiddelde etmaal temperatuur jaarlijks oploopt van Noordoost naar Zuidwest met een verschil van ongeveer 1,5°C. Voor Nederland is dat De Bilt, o.a. gekozen als zetel van het KNMI en dat het precies in het midden van ons land ligt.
Gemiddelde temperatuur in Nederland per maand en jaar:
https://www.wintergek.nl/data/lijst-gemiddelde-temperatuur-nederland
Bron: KNMI
Jaargemiddelden in De Bilt:
Per eeuw;
18e eeuw 9,1
19e eeuw 9,0
20e eeuw 9,3
21e eeuw 10,6 (slechts de eerst 18 jaar, telt dus eigenlijk niet mee)
Per 30-jarig gemiddelde met aansluitende klimaatperiodes in De Bilt:
1711 – 1740 9,3
1741 – 1770 8,9
1771 – 1800 8,9
1801 – 1830 8,8
1831 – 1860 9,0
1861 – 1890 9,1 (begin industriële-revolutie volgens het IPCC)
1891 – 1920 9,1
1921 – 1950 9,3
1951 – 1980 9.2
1981 – 2010 10,1
Wanneer we de jaarlijkse gemiddelde etmaal-temperatuur bekijken per eeuw, dan is deze in De Bilt vanaf 1706 t/m 2000 gestegen van 9,1 naar 9,3 graden Celsius, een stijging van 0,2°C.
Vanaf begin van de industriële-revolutie, 1861 – 1890, in aansluitende klimaatperioden van 30 jaar, van 9,1 naar 10,1 in de periode 1981 – 2010, dat is een stijging met 1,0°C.
De grootste stijging in temperatuur was hier dus na 1981.
Wanneer je over klimaatverandering praat, dien je terug te kijken naar de voorgaande perioden van 30 jaar. Er is dus v.w.b. de temperatuurverschillen vanaf 1706 tot nu niet iets spectaculairs aan de hand, het is maar hoe je het brengt.
De plotselinge stijging vanaf 1989 is eigenlijk onverklaarbaar, wanneer je ervan uitgaat dat de CO2-concentratie in de atmosfeer de oorzaak zou zijn.
Echter deze plotselinge stijging met 1°C kan alleen maar toegeschreven worden aan de gevolgen van de opwarming door de warme golfstroom in de Atlantische Oceaan, omdat deze plotselinge temperatuurverhoging ook optrad bij landen die grenzen aan de westkust van Europa, zie ook onderstaande afbeeldingen:
https://makkerma.home.xs4all.nl/Weergrafieken.html
https://www.bing.com/images/search?view=detailV2&id=1C10E602E685CC31D2C9F2D4CB27AF85055B1853&thid=OIP.9xOaWhSxdahopO2fQeWhiwHaHe&mediaurl=https%3A%2F%2F4k4oijnpiu3l4c3h-zippykid.netdna-ssl.com%2Fwp-content%2Fuploads%2F2019%2F03%2Fberkeley-earth-europe-plus-two-degrees-C.png&exph=684&expw=677&q=average+temperature+of+europe+(Berkely+Earth+Data)+afbeelding&selectedindex=35&ajaxhist=0&vt=0&eim=0,1,2,6
Dat de maximale wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging van 1,5°C t.o.v. 1750 overschreden gaat worden staat in het IPCC Klimaatrapport AR5 van 2013 en het PBL/KNMI rapport van 15 maart 2015, want bij een maximale reductie van uitstoot van broeikasgassen zal deze temperatuur hoger worden dan 2,5°C, dus het streven naar 1,5°C is dan zeer merkwaardig, bovendien is deze temperatuur al in 2012 gehaald in vele landen zoals ook in die rapporten is aangegeven, waaronder in Nederland n.l. 2.0°C stijging sinds 1906.
Hier wordt dat grafisch weergegeven v.w.b. het voortschrijdend jaargemiddelde in De Bilt 1901-2018:
http://www.mscha.org/knmi/movingavg260.html
Zie ook informatie van het PBL, compendium voor de leefomgeving, Klimaatverandering indicatoren: Temperatuur in Nederland en mondiaal, 1906-2015:
http://www.clo.nl/indicatoren/nl022612-temperatuur-mondiaal-en-in-nederland
Het PBL stelt: Trendmatige temperatuurstijging door uitstoot van broeikasgassen, fluctuaties door natuurlijke factoren.
Dat dit een misvatting is hebben we hierboven al aangetoond.
Tot slot:
De noodzaak om tot en oprekking te komen van de klimaat definitie van nu 30 jaar naar 50 of meer jaren wordt door mij niet gedeeld, omdat er diverse verschillende cycli zijn die van invloed zijn op het klimaatsysteem met verschillende tijdsduur, die elkaar ook nog eens kunnen overlappen.
Een periode van 30 jaar is nog te overzien in een mensenleven.
Wanneer er in 1988 geen invloed was geweest van de warme golfstroom op de klimatologische omstandigheden in de landen langs de kust van de Atlantische Oceaan in West-Europa, dan zou er maar een minimale stijging geweest zijn van de jaarlijkse gemiddelde etmaaltemperatuur in die landen, dus de CO2-uitstoot over de laatste 130 jaar heeft slechts een zeer minimale bijdrage gehad aan de temperatuurstijging in deze landen.
Het heeft dan ook geen enkele zin om het Klimaatakkoord van Parijs verder uit te voeren, omdat de doelstelling om tot nul uitstoot in 2050 te komen van broeikasgassen nooit gehaald kunnen worden, omdat de lucht- en scheepvaart niet in het akkoord zijn opgenomen en het niet is te verwachten dat landen die tot 2030.zijn vrijgesteld van reductieverplichtingen, dan ineens het roer om gaan gooien en hun energieproductie gaan verduurzamen, dat is een utopie.
Dit alles nog los van de studies over de klimaatgevoeligheid die zoals het nu er voor staat de invloed van de CO2-concentratie op de gemiddelde jaarlijkse temperatuur op aarde minimaliseren.
Stoppen met dit klimaatbeleid en de tijd nemen om te komen tot een evenwichtige energietransitie die betrouwbaar is en ongevoelig is voor weersveranderingen enz.
Nabrander:
Dit kwam ik tegen op de website (van John Cook) SkepticalScience.com:
The North Atlantic ocean current, which warms northern Europe, may be slowing:
https://skepticalscience.com/north-atlantic-current-slowing.html
Bangmakerij, daar zijn ze goed in. Wanneer die Atlantische-circulatie daadwerkelijk zou stoppen, dan hebben we pas echt een heel groot probleem.
Ter kennisneming.
De 0.2 graden stijging per decennium die het IPCC hanteert volgt uit jouw figuur 6. Sterker, 0.2 zit aan de onderkant van de bandbreedte die uit figuur 6 volgt.
Hoi Ronald,
ZIjn we het er over eens dat we praten over een trend betreffende temperatuur & de tijd?
En zijn we het er over eens dat uit figuur 5 direct kan worden afgelezen dat het IPCC daar een trend beschrijft van ongeveer 0.2°C stijging per decennium?
Overigens, die trend van ongeveer 0,2°C per decennium is het resultaat van een visuele analyse… dus ook hier gaat het om slechts een ‘kwalitatieve’ analyse (hij kwam bij mij meen ik uit op ongeveer 0.198°C waarbij ik me ook vrij heb gevoeld om deze naar boven af te ronden). In dit perspectief kan overigens ook nog de aanvulling gemaakt dat het IPCC in haar eigen communicatie al vanaf AR4 (2007) werkt met een verwachte temperatuur trend van 0,20°C per decennium, citaat:
“For the next two decades, a warming of about 0.2°C per decade
is projected for a range of SRES emission scenarios. Even if the
concentrations of all greenhouse gases and aerosols had been
kept constant at year 2000 levels, a further warming of about
0.1°C per decade would be expected.”
https://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2017/09/WG1AR5_Chapter01_FINAL.pdf
Kortom, Ronald… misschien dat je interesse hebt om de volgende vraag van mij voor jou te beantwoorden:
Waarom wil je een temperatuur vs. CO2 grafiek om de temperatuurtrend per decennium te bepalen terwijl er ook grafieken op basis van temperatuur vs. tijd voorhanden zijn waaruit je de trend exact kunt aflezen?
(Ik ga je niet opnieuw vragen hoe je tot je conclusie bent gekomen, maar uit onze eerdere conversatie bleek dat je van mening bent dat de trend van “ruim” 0,20°C per decennium zelfs van toepassing zou zijn op de gehele periode sinds de begin 1970s… maar dan zou je voor de afgelopen 50 jaar uitkomen op een totale waarde van “ruim” 1,00°C, terwijl de consus is dat dit getal representatief is voor de temperatuurstijging sinds het begin van de industriële revolutie)
PS. In mijn figuur 14 kun je direct aflezen dat na correctie voor de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus op basis van het 30-jarige gemiddelde blijkt dat alledrie de perspectieven die ik heb gebruikt sinds 1970 voor een behoorlijk stabiel temperatuur trend tonen; in de Excel file praten we hierbij over de kolommen BF, BG en BH en dankzij de assistentie van Danny de volgende waarden aantreffen voor de trends in figuur 14 op basis van het verloop van het 30-jarige gemiddelde:
– Perspectief 1 (zie: figuur 14 en figuur 3): 0.09853°C per decennium
– Perspectief 2 (zie: figuur 14 en figuur 12): 0.09776°C per decennium
– Perspectief 3 (zie: figuur 14 en figuur 13) : 0.10588°C per decennium
Wat een gemiddelde oplevert van: 0.10072°C per decennium… conform deze definitie van het klimaat op basis van het 30-jarige gemiddelde (waarbij de waarde voor het jaar 1970 is gebaseerd op de periode 1941 t/m 1970), zonder enige vorm van ‘correctie’!!!
Volgens mij blijkt hieruit dat in alledrie de 3 perspectieven een diepgewortelde trend zit ingebakken van “ongeveer +0,10°C per decennium”… wat neerkomt op ongeveer de helft van de verwachting van het IPCC. En deze wordt vooral t.g.v. de 66-jarige cyclus overschat; de impact van de ENSO cyclus blijkt (zoals verwacht beperkt).
Overigens… de HadCRUT4 levert in dit perspectief van figuur 14 (op basis van de trend in het 30-jarige gemiddelde) een trend op van +0,17313°C per decennium… wat bevestigd dat het 30-jarige gemiddelde ook volgens die methode te kort is om zicht te krijgen op de invloed van de natuurlijke variabiliteit.
Ronald & Danny, nogmaals veel dank voor jullie uitdagende input… volgens mij heb ik met deze laatste analyse aangetoond dat ik t.a.v. het eerste perspectief de trend dus zelfs een fractie TE HOOG heb ingeschat met mijn inschatting van +0,099°C per decennium (ofschoon dit niet wordt bevestigd door het perspectief op basis van figuur 3 dat wel verder terug gaat in de tijd, hierbij ontbreekt wel de vorm van ‘smoothing’ die van toepassing is op het perspectief in figuur 14); alleen bij perspectief 2 en 3 ligt de waarde wel wat hoger dan mijn inschatting.
(De essentie moet in deze materie denk ik niet zo zeer worden gezocht in de cijfertjes die zich ver achter de komma bevinden… bovendien heeft Henk deJ met één van zijn opmerkingen eerder vandaag ons eraan herinnert dat op de jaarwaarden zelf van iedere temperatuur serie immers ook een factor van onzekerheid bestaat)
Martijn,
je lijkt het nog steeds niet begrijpen. De trend in jouw figuur 6 is gebaseerd op 140 jaar aan data, niet slechts een deel ervan. Die trend (roze lijn) is: ~1 graad stijging per 100 ppm, oftewel 0.1 graad stijging per 10 ppm. Met een toename van de huidige 2 ppm per jaar, oftewel 20 ppm per decennium (een zeer conservatieve schattting overigens), kom je dus voor de huidige tijd uit op 0.2 graad per decennium.
“maar dan zou je voor de afgelopen 50 jaar uitkomen op een totale waarde van “ruim” 1,00°C, terwijl de consus is dat dit getal representatief is voor de temperatuurstijging sinds het begin van de industriële revolutie”.
Hieruit blijkt dat je het niet begrepen hebt. De stijging was namelijk niet altijd 2 ppm per jaar, in het verleden minder dan 1 ppm per jaar (zie jouw figuur 9) en dan is de temperatuurstijging volgens de trend dus minder dan 0.1 graad per decennium.
Wat betreft figuur 9 ben je in je tekst volledig gefocused op “El Nino”. Wat je niet oppakt is dat figuur 9 vooral laat zien dat CO2 versnelt toeneemt. (ik hoef een HBO-natuurkundige niet uit te leggen dat een toename in de snelheid (growth rate) alleen kan worden bewerkstelligd middels een versnelling.) En juist die versnelling in CO2 leidt er toe dat de temperatuurstijging in de nabije toekomst sneller zal gaan dan in het verleden. Dit bespreek je nergens in de tekst, maar is uiteraard wel een zeer cruciaal punt in de snelheid van de opwarming van de aarde. Wellicht ten overvloede, maar dat extra CO2 de aarde opwarmt ontken je uiteraard niet (zie o.a. titel artikel).
Je vraagt: “Waarom wil je een temperatuur vs. CO2 grafiek om de temperatuurtrend per decennium te bepalen terwijl er ook grafieken op basis van temperatuur vs. tijd voorhanden zijn waaruit je de trend exact kunt aflezen?”
Als verschillende manieren van data analyse tot eenzelfde conclusie komen, maakt dat de conclusie wel zo sterk, nietwaar?
Overigens is de natuurlijke variabiliteit, de hoofdmoot van jouw artikel, ook goed zichtbaar in jouw figuur 6.
Kortom, je hebt figuur 6 gebruikt om een punt te willen maken, maar de figuur bevat zoveel meer informatie die je volledig over het hoofd hebt gezien (en na mijn eerdere uitleg nog altijd niet begrepen hebt). Dit klinkt misschien niet aardig, maar in de volksmond wordt dit ook wel kokervisie genoemd.
Re: Ronald, je schrijft het volgende:
Martijn,
Ik moet helaas constateren dat je er weinig van begrijpt. Je zit geheel verstrikt in je eigen denktrant en bent niet in staat mme te denken vanuit een andere denkrichting. Alweer kom je met allerlei getallenvoorbeelden aandraven, op basis van waarden voor specifieke jaren maar met die werkwijze sla je de plank volledig mis.
Ik heb alles al enkele malen uitgelegd, dus ik houd het nu kort.
“In jouw ‘logica’ ga je hierbij uit van een 1 op 1 relatie tussen de temperatuurstijging en CO2”
Nee, dat is geen uitganspunt. Dat is de uitkomst.
“….. waarbij natuurlijke variabiliteit geen enkele rol speelt”.
Dit is complete onzin. Alle natuurlijke variabiliteit die je kunt bedenken zit in figuur 6: El Nino’s, La Nina’s, vulkaanuitbarstingen, verandering in zonneactiviteit, toename van CO2 (en andere broeikasgassen.
“echter, wanneer je de vergelijking maakt met 1944 dan wordt het temperatuurverschil ineens veel kleiner met +0,65°C terwijl het CO2 verschil dan verder stijgt naar 98 ppm”
Deze wijze van redeneren bewijst dat je er niets van begrijpt.
“Kortom Ronald, in jouw ‘logica’ t.a.v. de CO2 grafiek op basis van de GISS temperatuur serie negeer je eigenlijk allerlei zaken, inclusief impact van de natuurlijke variabiliteit.”
Nogmaals: Nee. Ik zie natuurlijke variabiliteit in Figuur 6. Heel veel. Jij niet?
Re: Ronald
Ik wil eerst even benadrukken dat je nog niet hebt gereageerd op het feit dat er consensus bestaat over dat de temperatuurstijging in het oceaan systeem zelf deels verantwoordelijk is voor de stijging van CO2. Volgens mij is dit een belangrijk element dat je over het hoofd ziet bij jouw ‘logica’ waarbij je meent dat de snelheid van de temperatuurstijging inmiddels op (ruim) +0,20°C per decennium zou zitten – zonder aan te geven over welk perspectief je precies praat – afgezien dat je naar het hele perspectief van de grafiek wijst… maar daarmee toon je indirect aan dat je ‘logica’ eigenlijk niet werkt want verder dan die verwijzing ben je getalsmatig niet gegaan.
Verder valt me op dat je ook in je laatste reactie zelf op geen enkele wijze überhaupt een poging doet om op enigerlei wijze te laten zien dat jouw ‘logica’ ook buiten het plaatje met de CO2 vs GISS grafiek werkt. Je gaat bovendien voorbij aan de realiteit dat bijvoorbeeld het KNMI zelf geen enkel getalsmatige voorbeelden schetst in termen van temperatuur en tijd in de context van de GISS grafiek, zie:
https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/wereldgemiddelde-temperatuur-en-co2-nemen-verder-toe
Het KNMI spreekt in het perspectief van de getoond correlatie over niet meer dan in hele algemene termen over een ‘verband’: “De paarse lijn geeft het duidelijke verband aan”; ze vertalen dit verband geenszins in een perspectief voor de temperatuur en de tijd. Verder vermeld het artikel m.b.t. de toekomst ook niet meer dan de volgende onbeduidende woorden: “Dit ligt ongeveer op de paarse trendlijn: dit is wat we nu ongeveer verwachten op basis van de hoeveelheid CO2 in de lucht.”
Overigens, je gebruikt hierboven allerlei kwalificaties op betrekkingsniveau. Het zijn eigenlijk niet meer dan weinig specifieke retorische ‘diskwalificaties’ van de diverse getalsmatige feiten waar ik naar heb verwezen, ze berusten eigenlijk op helemaal niets meer dan een subjectief oordeel, want je zet er getalsmatig helemaal niets tegenover (naast wat je over de grafiek zelf hebt beschreven).
Overigens, mag ik er je er ook even op wijzen dat ik in mijn artikel onder figuur 7 een uitgebreide ANALYSE heb gepresenteerd die duidelijk maakt dat de cyclus een duidelijk bijdrage heeft geleverd aan de omvang van de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4. Je hebt hier nog geen enkele aandacht aan besteed, dus je opmerkingen op betrekkingsniveau zullen vast zijn gemaakt zonder te beseffen dat mijn voorbeelden betreffende individuele jaren vanzelfsprekend bedoeld waren als aanvulling op het feit dat ik ook in mijn artikel uitgebreid ben ingegaan op de (beperkt) impact van de correlatie die in het plaatje van het KNMI zichtbaar is.
Je hebt hier in de discussie nog geen moment naar de inhoud van mijn artikel op dit punt gerefereerd, dus in mijn ogen ben je rondom dit punt afgelopen dagen eigenlijk ook op geen enkele wijze ingegaan op wat ik in paragraaf IV heb beschreven.
(Kijk vooral ook maar eens terug naar je korte email feedback betreffende paragraaf IV – er staat ook een stukje boven het punt dat je hebt aangeduid als het begin van je feedback over paragraaf IV)
PS. Voor de volledigheid citeert ik hier nog mijn analyse op dit punt uit het artikel waarin ik refereer naar het niveau van de ontwikkeling van de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 voor diverse periodes:
“Ik wil eerst even benadrukken dat je nog niet hebt gereageerd op het feit dat er consensus bestaat over dat de temperatuurstijging in het oceaan systeem zelf deels verantwoordelijk is voor de stijging van CO2”
Ook dit zit allemaal in jouw figuur 6.
Dit zegt het KNMI:
“Die opwarming is aan het versnellen. Gemiddeld wordt het momenteel elke tien jaar ongeveer 0,2 graad warmer in de wereld, en als de mondiale uitstoot deze eeuw ongehinderd blijft groeien, kan de nu wereldwijd waargenomen opwarming tegen het einde van de eeuw nog ongeveer vijf maal zo hoog worden.”
https://www.nu.nl/klimaat/5977714/knmi-misschien-open-deur-maar-kans-op-hittegolven-wordt-steeds-groter.html
Als jij kunt laten zien dat jouw 66-jarige cyclus zich grotendeels/geheel laat verklaren door afkoeling t.g.v. vulkaanactiviteit (stratosferisch aerosol) dan zit je op één lijn met het IPCC. Hoe mooi zou dat zijn! Ik verwacht dat je dat met dezelfde passie zult bestuderen als je huidige werk. Dan bewijs je een goed onderzoeker te zijn.
Ronald, het citaat van Van Oldenborgh heeft duidelijk enkel betrekking op de toekomst en gaat dus duidelijk over andere context; immers, voorafgaand aan AR4 liepen ze bij het IPCC bijna 2 decennia te leuren met de verwachting dat het in de toekomst met +0,3°C per decennia omhoog zou gaan… wat ze sinds AR4 dus hebben teruggeschroefd naar +0,2°C per decennia.
Er bestaat dus geen direct verband tussen het citaat en de GISS grafiek… die immers enkel over het verleden gaat.
M.b.t. je opmerking:
…???
In mijn artikel beschrijf ik nadrukkelijk dat er volop redenen zijn om te veronderstellen dat de cyclus gerelateerd is aan de zonnecyclus.
Overigens, volgens mij gaat het IPCC er vanuit dat vulkanisme in principe hooguit enkele jaren voor afkoeling zorgt (voor categorie 6 vulkanisme is het effect meestal in de orde van slechts 2 jaar waarneembaar dus voor de lagere categorieën is het nog minder). Volgens mij neem je hier vooral een loopje met je een speculatieve fantasie door te suggeren dat er in jouw ogen een verband zou kunnen staan tussen vulkanisme en de cyclus.
(Voor zover vulkanisme hierbij een rol zou kunnen spelen – wat ik overigens niet erg waarschijnlijk acht – denk ik dat het dan zeer waarschijnlijk dat de zon de sturende factoren zou kunnen vormen)
PS. Je verwijzing naar figuur 6 gaat voorbij aan het feit dat in principe ook andere natuurlijke factoren een bijdrage zouden kunnen hebben geleverd, zoals bijvoorbeeld de vergroening van de aarde… die op haar beurt ook deels aan de stijging van de temperatuur kan worden toegeschreven (kortom, de invloed van de natuurlijke variabiliteit is waarschijnlijk groter dan die 15% die ik in mijn artikel heb genoemd). Eigenlijk zouden we kunnen spreken van een 4-tal factoren die in potentie verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor het ontstaan van een spurieus verband tussen de CO2 en de temperatuur:
– de toename van zonnekracht sinds het Maunder minimum (opwarming van het oceaan systeem veroorzaakt minder opname van CO2)
– de vergroening van de wereld afgelopen decennia
– de groei van de wereldbevolking (we willen allemaal in een warm huisje zitten, etc.)
– de opgaande fase van de 66-jarige cyclus
Maar ook hier zul jij vast weer claimen: ‘ook dit zit allemaal in jouw figuur 6’.
(Het feit dat er meerdere fenomenen voorhanden zijn die steun bieden voor de mogelijkheid dat het verband in de grafiek grotendeels op een ‘spurieus verband’ kan berust lijk je niet onder ogen te willen zien afgaande op dit soort van reacties; getalsmatig wuif je alles weg, de fundamentele oorzakelijke factoren maak je ook onbespreekbaar met de suggestie dat het allemaal in de grafiek zit… en als kers op de taart leg je ook nog verbanden met uitspraken van een KNMI medewerker in een aritkeltje op Nu.nl waarvan de context veel meer op de traditionele ’toekomstvisie’ van het IPCC i.p.v. een directe verwijzing naar de grafiek die immers betrekking heeft op het verleden)
Sorry hoor Martijn, maar je wordt steeds ongeloofwaardiger,
De auteur van figuur 6 en de informatieverstrekker voor het nu.nl artikel zijn één en dezelfde persoon: Geert Jan van Oldenburgh. Hoezo: “Er bestaat dus geen direct verband tussen het citaat en de GISS grafiek”? Kletskoek dus. Die kers op de taart mag dus nog wel een likje slagroom hebben.
En voor de rest wederom een heleboel suggestie (geïnspireerd op kokervisie) en niets concreets. Je taalgebruik verraad je daarin. Voorbeelden te over:
“dat er volop redenen zijn om te veronderstellen”,
“volgens mij gaat het IPCC er vanuit dat ……”,
“wat ik overigens niet erg waarschijnlijk acht – denk ik dat het dan zeer waarschijnlijk dat de zon de sturende factoren zou kunnen vormen”
“andere natuurlijke factoren een bijdrage zouden kunnen hebben geleverd, ….”
“de invloed van de natuurlijke variabiliteit is waarschijnlijk groter …”
“Eigenlijk zouden we kunnen spreken van een 4-tal factoren die in potentie verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor het ontstaan van een spurieus verband tussen de CO2 en de temperatuur …”
Kortom, een hoog “zou kunnen” gehalte.
Zie je Martijn, je gebruikt héél veel woorden, maar je zegt eigenlijk niets. Het is allemaal suggestief (zou kunnen), niets is concreet. Helaas een steeds terugkerende makke. Je suggestie gaat ook altijd één kant op. Vandaar mijn conclusie: kokervisie.
Het effect van vulkanisme ga jij dan ook niet uitpluizen. Het IPCC (onderbouwd dus door vele peer-reviewed papers) laat zien dat vulkanisme zorgt voor negatieve trends in de temperatuur (in een eerdere link van jouw hand, ter indicatie: Pinatubo 0.6 graden afkoeling in het daaropvolgende jaar, hetgeen jouw 0.12 graden amplitude doet verbleken. En desondanks vind jij het niet de moeite waard het effect van stratosferisch aerosol te kwantificeren en mee te nemen in jouw model. Welnee, jij gaat je toespitsen op de zonnecyclus, waarvan het IPCC zegt dat de impact daarvan op de mondiale temperatuur sinds 1850 nihil is.
Als IPCC A zegt, dan zegt Martijn B. Als IPCC B zegt dan zegt Martijn A. Met als grote verschil dat IPCC uitspraken onderbouwd zijn met wetenschappelijke literatuur en de uitspraken van Martijn gebaseerd zijn op ……. suggestie.
hmmm, Martijn valt stil bij zijn eigen artikeltje ……
Re: Ronald:”
Sorry hoor Martijn, maar je wordt steeds ongeloofwaardiger,
De auteur van figuur 6 en de informatieverstrekker voor het nu.nl artikel zijn één en dezelfde persoon: Geert Jan van Oldenburgh. Hoezo: “Er bestaat dus geen direct verband tussen het citaat en de GISS grafiek”? Kletskoek dus. Die kers op de taart mag dus nog wel een likje slagroom hebben.”
Ronald, ik ga niet in herhaling vallen…. maar je lijkt hier op ondoorgrondelijke wijze te willen suggereren dat enkel het feit dat Oldenburgh bij beide artikeltje betrokken is dit jouw punt zou ondersteunen; ondanks het feit dat Oldenborgh in de artikel op Nu.nl helemaal niet naar de grafiek van de “NASA/GISTEMP” heeft gewezen.
Overigens, Oldenborg is ook geenszins de auteur van figuur 6 (de bron heb ik zojuist genoemd: NASA/GISTEMP).
PS Je opsomming van mijn woorden hierboven gaat helemaal voorbij aan het feit dat die “citaatjes” uit mijn woorden weldegelijk heel concreet zijn; ik zal me hier beperken tot het eerste voorbeeld dat je geeft:
“dat er volop redenen zijn om te veronderstellen”,
Deze woorden komen uit deze zin mijn post van 30 aug 2019 om 00:50:
In mijn artikel wordt 10x gerefereerd aan de zonnecyclus die ongeveer 11 jaar in beslag neemt; dat de cyclus een lengte heeft 66 jaar is een direct gevolg van het feit dat er in de HadCRUT4 temperatuur series in het recente verleden de pieken en dalen elkaar opvolgende in 98 jaar tijd met welhaast de regelmaat van een klok, namelijk: 33 jaar, 33 jaar en 32 jaar; afgerond kom je gemiddeld dan uit op een cyclus van 66 jaar… en dit is dus geenszins een keuze geweest waarbij ik bewust de relatie met de zonnecyclus heb opgezocht. Bovendien is van bijvoorbeeld ook het Maunder minimum bekend dat het mogelijk 6x omlopen van de zonnecyclus heeft geduurd en ik heb hierbij verwezen naar de een bron die letterlijk hiervoor het getal 66 jaar gebruikt (ofschoon hierover geen brede consensus bestaat, maar het is in mijn ogen wel relevant). En ik heb in een bredere context verwezen naar diverse andere aspecten van het klimaat waarbij in de wetenschappelijke literatuur waarbij letterlijk naar een 66-jarige cyclus in het klimaat wordt gerefereerd, citaat uit de laatste paragraaf.
(De getallen verwijzen vanzelfsprekend naar de bijbehorende bronnen in mijn artikel)
Kortom, voor ieder die mijn artikel grondig heeft gelezen zou al duidelijk moeten zijn geweest waarom ik de term “volop redenen” gebruikte; maar de wijze waarop je op een bedenkelijke manier hierboven enkele woorden uit de context hebt gerukt… doet vermoeden dat dit voor jou nog geenszins duidelijk was. Ik ga er vanuit dat het nu alsnog duidelijk is geworden.
Ronald, ik denk dat ik hiermee voldoende heb aantoont dat je opsomming geenszins recht doet aan de kontekst van de woorden die je heb geciteerd.
@Ronald 30 aug 2019 om 07:36
..op de zonnecyclus, waarvan het IPCC zegt dat de impact daarvan op de mondiale temperatuur sinds 1850 nihil is.
Ligt dat niet aan het gebruik van een mondiale temperatuur?
Een verandering van inkomende straling uit zich het meest in de temperatuur op hogere breedtegraden.
Tel daar de invloed van nutaties bij op (daglicht duur).
Het komt mij voor dat een langlopende “lokale” temperatuurreeks (HadCET?) beter geschikt is.
Martijn,
“Overigens, Oldenborg is ook geenszins de auteur van figuur 6 (de bron heb ik zojuist genoemd: NASA/GISTEMP).”
NASA gebruikt Nederlandstalige bijschriften in de figuur? Niet bepaald een geloofwaardige opmerking. En dan nog. Zijn visie verwoord op nu.nl matched prima met figuur 6.
En voor de rest weer een hoog “zou kunnen” gehalte. Niets daarvan concreet gekwantificeerd in jouw modelletje. Er zijn daarin al met al nog héél véél losse eindjes.
Ik moet je zeggen dat ik er wel een beetje klaar mee ben zo langzamerhand. We hebben onze standpunten gedeeld. Het is verder aan de lezer wat ermee te doen.
Martijn, ik vind het geweldig dat deze reviews/discussies plaats kan vinden met professionals.
Maar onderhand snap ik er iig geen jotem meer van ;)
Misschien is er iemand van de insiders die de kernproblemen van deze discussie inzichtelijk kan maken.
@Anne 29 aug 2019 om 00:25
Het duizelt mij ook ;-)
Verfrissend is in ieder geval de toon in de discussie, hulde daar voor.
Een brede, multidisciplinaire kijk is nodig, ook de kosmologische: waarnemen is meer dan meten alleen.
Hoi Anne,
De discussie met Danny heeft geresulteerd in dat ik in de Engelse vertaling van mijn artikel een meer compleet perspectief zal kunnen gaan presenteren, waarbij voor ieder van de 3 perspectieven ook de ‘pure’ trend waarden (op basis van een kwantitatieve analyse van de data) zullen worden toegevoegd.
Overigens, er zal aan de bestaande tekst niets veranderen; ik ga er vermoedelijk voor kiezen om de aanvullende data in de bijbehorende tekst van de illustraties te vermelden. Waarschijnlijk in combinatie met een voetnoot onderaan het artikel waarin zal worden beschreven dat na de presentatie van de Nederlandse versie een aanvullende analyse is gemaakt. Op mijn eigen website zal ook de Nederlandse versie op dezelfde wijze worden aangepast zodat die Nederlandse versie exact dezelfde inhoud zal bevatten als de Engelse versie.
Getalsmatig is de impact van de aanvullende analyses beperkt. De impact is het kleinste bij het meest geavanceerde perspectief dat betrekking heeft op figuur 13: op basis van mijn eigen kwalitatieve analyse ben ik uitgekomen op een trend van +0,099°C per decennium… terwijl een kwantitatieve analyse resulteert in een waarde van +0,09981°C per decennium (bij de andere 2 perspectieven levert de trend op basis van de kwantitatieve data een iets groter verschil op maar dit heeft in essentie geen enkele impact op de strekking van het artikel). Voor meer details hierover zie mijn post van: 28 aug 2019 om 22:50.
Ik hoop dat deze beschrijving duidelijk maakt dat de ‘reviews/discussies’ vooral een bijdrage hebben opgeleverd waarmee mijn analyse kan worden aangescherpt, dankzij Ronald en Danny.
Dank voor je verzoek om wat meer duidelijkheid te verschaffen over de stand van zaken hieromtrent!
Dank voor je reactie Martijn, maar begrijp hieruit dat ondanks de kritieken, je geen wezenlijke wijzigingen gaat aanbrengen.
Voor mij was vooral de vraag hoe de kernproblemen van deze discussie inzichtelijk kunnen worden gemaakt.
Hoi Anne,
Inderdaad, er heeft zich gelukkig (nog) geen aanleiding aangediend om ‘wezenlijke wijzigingen’ aan te brengen.
Overigens, bij mijn eerste artikel in juni was dit wel nodig: bij 1 van de analyses (toen werd bijvoorbeeld een percentage van 58% verlaagd naar 49%) en vond het toen ook gepast om n.a.v. de discussie op Climategate aanvullend materiaal te presenteren dat vervolgens ook uitgebreid in de discussie op dit platform is besproken.
In mijn ogen zit de ‘achilleshiel’ van mijn artikel bij een aspect dat in de 200+ reacties afgelopen dagen eigenlijk helemaal niet als een punt van discussie is genoemd – nadat over dit onderwerp in de discussie in juni wel uitgebreid is gesproken, namelijk… de ‘amplitude’ van de 66-jarige cyclus. Wanneer iemand zou kunnen aantonen dat ik in mijn analyse de omvang van de amplitude significant zou hebben overschat dat wordt de impact van de natuurlijke variabiliteit ook significant minder groot.
(Tsja Anne, als wat jij noemt de ‘professionals’ het cruciale belang van dit punt niet benoemen of er t.a.v. dit nieuwe artikel wellicht geen raad mee weten… dan ben ik best bereid om dit belangrijke punt n.a.v. jouw vraag zelf alsnog maar even te benoemen want ik geef er de voorkeur aan om alle beschikbare materialen openlijk op de discussietafel te etaleren)
Maar ik weet niet precies wat je bedoeld het ‘kernprobleem’?
Denk je hierbij aan specifieke elementen die in de discussie nadrukkelijk zijn besproken?
Of bedoel je hiermee wellicht dat sommige mensen op basis van hun eigen percepties geneigd zijn om de impact van natuurlijke variabiliteit structureel te willen reduceren tot een bijzaak op basis van eenzijdige analyses waarbij weinig interesse wordt getoond om de empirische feiten met een neutrale blik onder ogen te zien?
PS. Goed dat je er naar vraagt hoor.
Martijn,
wat betreft amplitude heb ik je vele malen gewezen op het feit dat je de impact van stratosferisch aerosol (t.g.v. vulkanisme) niet hebt gekwantificeerd.
Kortom, die achilleshiel heb ik al vele malen gekieteld, maar tot nog toe ben je ongevoelig voor ;-).
Re: Ronald
Ronald, ik heb een overzichtje voor je voor het aantal keren dat jij het woord ‘amplitude’ in je feedback hebt gebruikt:
(- In de juni discussie op Climategate: talloze malen, maar dat ging enkel over mijn vorige artikel)
– In onze emaildiscussie 0x … overigens, ik noemde de term zelf 6x in mijn reactie bij punt 9 + 2x in mijn email gericht aan Guido, is verder niet over gesproken.
– In de huidige discussie op Climategate: 0x.
PS. Je suggesties m.b.t. de aerosolen in de troposfeer raken dit onderwerp geenszins want afgezien van het feit rondom dat onderwerp vrijwel alles op losse schroeven staat, laat de aersolen dataset van CarbonBrief bijvoorbeeld zien dat het zeer onwaarschijnlijk is dat aerosolen het ontstaan van de cyclus zouden kunnen verklaren.
Merkwaardig dat jij meent dat je veelvuldig op dit verband zou hebben gewezen; in mijn ogen heb je de suggestie van een verband tussen de ‘amplitude’ en ‘aerosolen’ nu voor de allereerste keer gemaakt; dus mocht ik me vergissen… dan hoor ik graag van je wanneer je dit expliciet eerder hebt gedaan.
Tja Martijn,
Als jij niet kunt of wilt inzien dat het negeren van stratosferisch aerosol een impact heeft op de amplitude van jouw cyclus, dan houdt het op. Een goed onderzoeker stelt zijn eigen theorie ter discussie. Dat doe jij duidelijk niet.
Laat dan maar zien dat stratosferisch aerosol geen effect heeft op jouw cyclus. En dan niet middels een suggestieve onderbouwing, maar gewoon zoals het hoort, met een kwantitatieve onderbouwing.
Kortom, durf jezelf maar eens te kietelen ;-)
Ronald, je hebt het hier over ‘stratosferische aerosolen’ maar ik heb dit effect is feitelijk via de factor vulkanisme beschreven in mijn artikel; want dit betreft immers het perspectief in de NASA grafiek + de data waarvan ik reeds heb aangekondigd dat ik deze in een volgende update ga verwerken… maar die factor heeft alleen echt impact voor de jaren waar de invloed van vulkanisme duidelijk zichtbaar is en daar heb ik in mijn analyse in detail rekening mee gehouden, dit wordt immers ook in het artikel duidelijk beschreven in zowel de tekst als de illustraties (dus je punt raakt kant nog wal, bovendien hebben we dit al lang besproken, eergisteren herkende je het misverstand dat was ontstaan, maar nu blijk je het niet meer in te zien blijkbaar).
Overigens, ik realiseer met dat de data van Carbon brief een hoger basisniveau toont voor deze factor in hun grafiek dan de data van de NASA toont (nogmaals, hier ging het misverstand immers over, net als in mijn artikel wordt dit door CarbonBrief expliciet als ‘vulkanisme’ omschreven en dit sluit ook aan bij het verhaal van de sulfaten waar de NASA naar refereert); dat CarbonBrief met een hoger basisniveau werkt voor de invloed van vulkanisme herken ik als een keuze die een vorm van speculatie bevat… want bij de NASA data ligt het basisniveau in termen van de ‘optical thickness’ veel lager.
PS. Ik refereerde ook expliciet naar ‘aerosolen’ in de troposfeer in mijn vorige post; hierop heb jel niet gereageerd. Mag ik hieruit concluderen dat je inziet dat er over de invloed van de aerosolen in de troposfeer geenszins zekerheid bestaat?
(Er is op de website van de NASA overigens geen vergelijkbare dataset beschikbaar voor de ‘aerosolen’ in de troposfeer die vergelijkbaar is met de grafiek van de ‘optical thickness’ voor de stratosfeer; er worden enkel grafieken getoond betreffende inschattingen voor de aerosolen die door de mensen zijn uitgestoten + inschattingen voor het netto effect van de betreffende individuele factoren; dit beeld is dus incompleet… de verklaring is dat wolken uiteindelijk de bepalende factor vormen; maar ik herken wel dat dit incomplete beeld bijvoorbeeld in het verhaal van CarbonBrief desondanks toch wordt gebruikt… afgezien van dat ze ook hierbij eigenlijk duidelijk afwijken van de NASA data)
Anne, Boels,
ik begrijp jullie verwarring helemaal. Zie ook de discussie tussen Martijn en Danny de afgelopen dagen. Dat is dan ook de boodschap die Martijn zou moeten oppakken. Deze wijze van presenteren leidt niet tot het beoogde doel. Het verwart de lezer meer dan dat het duidelijkheid verschaft. Dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Ik heb Martijn vóór publicatie al gewezen op de informatie inhoud van zijn figuren, Die is véél te groot, waardoor ze niet te behappen zijn. Bovendien is de bijgaande tekst onvoldoende duidelijk om de lezer soepeltjes door de figuren heen te loodsen.
De meest duidelijke figuren zijn eigenlijk degenen die niet van zijn hand komen, figuur 6 en figuur 9. Die vertellen eigenlijk het gehele verhaal. De uitleg daarbij is te doen met een paar alinea’s tekst, zie
https://www.climategate.nl/2019/08/impact-co2-op-klimaat-flink-overschat-t-g-v-66-jarige-cyclus-el-nino/comment-page-2/#comment-2270013. Dat is wel te begrijpen, hoop ik?
De conclusie die ik trek uit die figuren is wel anders dan die van Martijn: een factor 2 snellere opwarming t.g.v. CO2 dan waar Martijn op uitkomt. De vraag aan jullie is, welke van de twee verhalen vinden jullie het meest duidelijk? Jullie input kan Martijn wellicht gebruiken voor zijn Engelstalige versie, teneinde de boodschap beter over het voetlicht te krijgen. Want als jullie het niet snappen, dan zijn er velen meer die het niet snappen. En dan is alle moeite voor niets geweest.
@Ronald:
Mocht het niet duidelijk zijn: ook jij bedankt voor de bijdragen!
Ik zal proberen in het komende weekend met commentaar/opmerkingen komen.
Het wordt wat slechter weer, zand en water worden dan vanzelf minder aantrekkelijk ;-)
Ronald, om te beginnen bevat het artikel zelf heel veel informatie. Daarop zijn er vele kritische kanttekeningen en responsen geplaatst.
Ik persoonlijk kan de kritieken en responsen niet meer goed plaatsen bij het toch al complexe artikel. Daarom vroeg ik ook hoe de kernproblemen van deze discussie inzichtelijk kunnen worden gemaakt.
Omdat het artikel als zodanig heel veel informatie bevat vraag ik me af er informatie in het artikel geschrapt kan worden die niet relevant is voor de boodschap en conclusie. Verder zou het handig zijn de belangrijkste kritiekpunten per reviewer in kaart te hebben opdat mogelijke consequenties voor een noodzakelijke discussie mbt tot discussiepunten en eventuele noodzakelijke wijziging als gevolg hiervan beter begrepen kan worden.
Anne,
doe eens een voorstel. Wat kan er geschrapt worden wat jou betreft? Waar raakte je de draad kwijt? Ik zou zeggen, de boodschap moet zo gepresenteerd worden dat het voor iedereen goed te volgen is. De structuur van het artikel behoeft dus zeker veel aandacht. Details kunnen verschoven worden naar appendices.
Ik zal het punt van de inventarisatie over wat er in de discussie precies is gesproken verder aan anderen overlaten.
Wel wil ik in het perspectief van het punt dat er eventueel ‘geschrapt’ zou kunnen worden, in één van de emails die ik heb ontvangen de suggestie werd gedaan van om het artikel in 3 stukken te hakken, omdat het volgens de betreffende persoon dan bruikbaar zou kunnen worden als ‘lesmateriaal’.
PS. Ik heb zelf al aangekondigd dat er een vervolg in de pijplijn zit waarbij ook data betreffende de zonnecyclus en de stratosferische aerosols in de analyse zal worden betrokken; echter, dit verhaal zal in een veel korter artikel gaan worden gepresenteerd hoor… met wellicht slechts 1 illustratie die zou kunnen bestaan uit een meer geavanceerde variant van figuur 13 (waarbij waarschijnlijk alle overige factoren – inclusief de conceptuele sinusoïde cyclus – als een aparte grafiek onder de 66-jarige cyclus worden gepresenteerd.
Ronald, dat is feitelijk een project. Het gaat erom dat de impact co2 op klimaat wordt overschat middels de 66 jarige cyclus.
Ik zou het hele artikel weer door moeten lopen om die passages eruit te halen die daar over gaan.
Dan moet de motivatie langsgelopen worden die eea ondersteunen qua belangrijkheid.
Inderdaad details kunnen worden verschoven naar appendices.
Maar ik vrees dat ik niet bevoegd ben om dat op inhoudelijke gronden te doen; ik zou dat alleen kunnen doen als informatiedesigner (deels mijn beroep) en dan het voorleggen op inhoudelijke gronden aan een professional.
Martijn, vanwege de hoeveelheid aan informatie is het een communicatieprobleem.
Als je er zelfs nog wat aan wil toevoegen wordt het nog meer belangrijk om hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden.
“Het gaat erom dat de impact co2 op klimaat wordt overschat middels de 66 jarige cyclus.”
Dat vindt Martijn. Het moge duidelijk zijn dat ik zijn analyse onvoldoende vind en die conclusie niet ondersteun.
Duidelijk is ook dat jij o.b.v. het huidige artikel niet in staat bent de conclusie van Martijn te delen dan wel te weerleggen. Uiteraard ligt dat niet aan jou.
Re: Anne ““Martijn, vanwege de hoeveelheid aan informatie is het een communicatieprobleem.
Als je er zelfs nog wat aan wil toevoegen wordt het nog meer belangrijk om hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden.”
Ja Anne, vanzelfsprekend is de hoeveelheid informatie nogal ongewoon voor dit platform.
Maar met de structuur heb ik hierbij wel rekening gehouden: de introductie tekst bevat de belangrijkste informatie, echter de onderbouwing volgt daarna pas, etc..
Maar het is goed dat je dit aangeeft.
(Overigens, geen zorgen over de extra tekst m.b.t. de kwantitatieve analyse; dat stelt echt niets voor; zou eruit kunnen gaan zien in de vorm van misschien 10x een tekstje als bijvoorbeeld: [Quantitative result: +0,10°C p/d’] + 1 iets uitgebreidere aanvullende voetnoot onderaan de introductietekst. Dit stelt niks voor)
PS. Ik was er zelf op voorbereid dat de reviewers mogelijk met een verzoek zouden komen om de omvang van het artikel te laten slinken, maar tot mijn eigen verrassing gebeurde dit niet. Wat hierbij mogelijk een rol heeft gespeelt is dat op mijn eigen website diverse stukken teksten in een andere stijl worden gepresenteerd waaruit blijkt dat het deel minder belangrijk is. Deze structuur ontbreekt echter grotendeels wel op Climategate (gaat overigens om ongeveer 10% van de tekst). Ik gaat het in ieder geval meenemen voor de toekomst, maar het zou vanzelfsprekend ongepast zijn om bij een vertaling op dit punt aan het artikel te gaan sleutelen.
@Anne 30 aug 2019 om 00:06
Als ik het luchtig wil houden: het gaat om de grappen die het zonnestelsel maakt.
Iedereen zal het wel eens zijn dat het uiteindelijk de zon is die zich kwalificeert als de grootste komediant.
Niet alle zonnegrappen zijn origineel, de planeten dienen als aangevers op basis van de massa; Jupiter is de grootste lolbroek.
Daarnaast kent de aarde een eigen vorm van humor: geografische/geomagnetische polen en de massaverdeling lopen wel eens de zaal uit met gevolgen voor aardas en de inkomende zonne-energie.
De grappen worden niet door iedereen geapprecieerd; gevoel van humor is nu eenmaal persoonsgebonden.
Martijn analyseert temperatuurgegevens en probeert een (mede)verklaring voor de hogere temperaturen te vinden.
Ik denk dat de kern van de zaak ligt in het verband tussen aardse temperaturen en de grappen van het zonnestelsel, inclusief die van de aarde.
De invloed van dierlijk leven mag niet uitgesloten worden.
Re: Ronald
N.a.v. de reactie de reactie van Boels viel mijn oog op je volgende uitspraak:
Ronald, je maakt hierbij een denkfout want het volgende citaat van de NASA maakt duidelijk dat die temperatuurdaling geenszins gaat over een jaargemiddelde want het gaat over een langere periode:
“Because they scatter and absorb incoming sunlight, aerosol particles exert a cooling effect on the Earth’s surface. The Pinatubo eruption increased aerosol optical depth in the stratosphere by a factor of 10 to 100 times normal levels measured prior to the eruption. (“Aerosol optical depth” is a measure of how much light airborne particles prevent from passing through a column of atmosphere.) Consequently, over the next 15 months, scientists measured a drop in the average global temperature of about 1 degree F (0.6 degrees C).”
Bron: https://earthobservatory.nasa.gov/images/1510/global-effects-of-mount-pinatubo
Want wanneer we kijken naar de gemiddelde temperatuur van de HadCRUT4 & de GISS in de jaren 1990 t/m 1992 dan zien we dat het jaargemiddelde een aanzienlijke kleinere daling heeft getoond na de uitbarsting van de Pinatubo die begon in april 1991:
– HadCRUT4: 0,35°C in 1990, 0,30 °C in 1991. 0,13 °C in 1992 en 0,15 °C in 1993
– HadCRUT4: 0,45°C in 1990, 0,41 °C in 1991, 0,22 °C in 1992 en 0,23 °C in 1993
In termen van de jaartemperatuur was het effect van de Pinatubo uitbarsting dus ongeveer hooguit iets meer dan 1/3 van de 0,6 °C die je noemt; bovendien gaat het om een tijdelijk effect.
In mijn ogen blijkt hier dat je zelf getalsmatig zelfs dit soort relatief eenvoudige basale zakenen niet in een realistisch perspectief weet te zetten… want als je bedenkt dat de temperatuurstijging afgelopen 100-150 jaar in de orde van 1°C lag dan had je eigenlijk zelf kunnen bedenken dat die 0,6°C nergens zichtbaar is geworden in de mondiale temperatuurgrafieken.
Hieruit blijkt eigenlijk ook dat de NASA eigenlijk zelfs onjuiste informatie over de impact van de Pinatubo verspreid; elders wordt overigens getalsmatig een veel genuanceerder effect beschreven waaruit blijkt dat die 0,6 enkel van toepassing zou zijn op de noordelijke hemisfeer:
“Effects on climate were an observed surface cooling in the Northern Hemisphere of up to 0.5 to 0.6°C, equivalent to a hemispheric-wide reduction in net radiation of 4 watts per square meter and a cooling of perhaps as large as -0.4°C over large parts of the Earth in 1992-93.”
Bron: h ttps://pubs.usgs.gov/pinatubo/self/
Op Wikipedia wordt gesproken over een temperatuur effect in de orde van 0,5°C over een periode van 2 jaar; dit komt aardig overeen met dat de temperatuur bij de HadCRUT4 en de GISS gemiddeld in de jaren 1992 en 1993 ongeveer ruim 0,2°C lager waren dan in het jaar 1990 (een vergelijking met 1991 zelf is lastig omdat de uitbarsting toen plaatsvond).
Kortom, die 0,6°C kan hooguit slechts een tijdelijk lokaal effect zijn geweest…. want dit gaat duidelijk niet over de mondiale jaar temperatuur.
PS. Van de Tambora (april 1815) uitbarsting wordt gezegd dat deze maar liefst 3,5 sterker zou zijn geweest dan de Pinatubo uitbarsting. Echter, wanneer we naar de proxy temperatuurgrafiek van het 2 Degrees Institute kijken dan zien we rond die uitbarsting van de Tambora in 1815 eigenlijk helemaal geen effect in de jaar temperatuur (want in het jaar 1814,1815, 1816 en 1817 steeg de temperatuur ieder jaar afzonderlijk met ongeveer 0,1°C), zie:
h ttps://www.temperaturerecord.org
En ook in de grafiek van het KNMI zien we in de jaren rond 1815 überhaupt geen duidelijke temperatuur dip (in 1815 lag de temperatuur hoger dan in 1814; enkel in 1816 was de temperatuur wel 0,9°C dan in 1815 maar de omvang van die daling is geenszins bijzonder); dus voor Europa had die uitbarsting eigenlijk geen aantoonbare impact bij de jaartemperatuur – wat op zichzelf niet onlogisch is omdat de Tambora in Azië plaatsvond… echter het is wel merkwaardig dat het blijkbaar ook niet is terug te zien in de proxies voor het wereldwijde gemiddelde.
Ronald, eigenlijk is dit ook weer een signaal dat de effect van vulkanisme gerelateerde aerosols eigenlijk veel minder duidelijk zijn dan wordt hierover door sommige partijen wordt beweerd.
(Ik kan hier ook nog aan toevoegen dat van de Novarupta uitbarsting in juni 2012 ook bar weinig is terug te zien in de mondiale jaartemperatuur want zowel bij de HadCRUT4 als de GISS lag de gemiddelde jaartemperatuur in zowel 1912 als 1913 hoger dan in 1911… en zelfs bij de Krakatoa uitbarsting in juni 1883, welke volgens de data van de NASA in termen van aerosolen voor de grootste impact heeft gezorgd sinds 1850 zien bij zowel de HadCRUT4 als de GISS een beperkt temperatuur effect waarbij deze in 1883 slechts 0,09°C/0,07°C lager lag dan in 1882 en in 1884 ging er nog eens slechts ruimi 0,11°C/0,11°C vanaf t.o.v. 1883 – bovendien is er ook in de temperatuurgrafiek van het 2 Degrees Institute rond 1883 eigenlijk niets bijzonders te zien terwijl zij voor die periode de data van de GISS gebruiken!)
Conclusie: uit deze opsoming blijkt dat het temperatuur effect van vulkanisme mogelijk wordt overschat… althans vooral door sommige partijen die eigenlijk bekend staan om hun ‘activisme’ rondom het klimaat (en daar rekening ik de NASA voor het gemak ook onder).
Overigens, op dit punt ga ik het KNMI een pluim geven:
Bron: h ttps://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/klimaateffecten-van-vulkaanuitbarstingen
Het KNMI bevestigd in dit citaat dus mijn eigen observaties t.a.v. de beperkt impact van vulkanisme… getalsmatig was dit in mijn eigen analyse van de HadCRUT4 ook al snel duidelijk geworden, maar bij deze heb ik dit punt nu dan toch ook nog wat uitgebreider toegelicht… vooral het voorbeeld van de Krakatoa in 1883 met een temperatuur impact van niet veel meer dan 0,1°C op de jaartemperatuur terwijl die uitbarsting als de grootste sind 1800 wordt herkend (zie: h ttps://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/ ) is een harde aanwijzing dat de impact van vulkanisme beperkt is – ofschoon de impact mogelijk wel iets zou kunnen zijn toegenomen t.g.v. het oplopen van de temperaturen (vermoed ik zelf).
Ja Martijn, ik lees geen nieuws hier.
Zo ook,
https://www.climategate.nl/2019/08/michael-mann-versus-tim-ball-een-nadere-analyse/comment-page-1/#comment-2270497
@Martijn:
Bij het puzzelen voor een reactie op jouw stuk kwam ik dit tegen (eerder gedumpt in Off Topic):
Colossal volcano behind ‘mystery’ global cooling finally found
The eruption devastated local Maya settlements and caused crop failures around the world.
http://www.nationalgeographic.com/science/2019/08/colossal-volcano-behind-mystery-global-cooling-found/
The ices of Greenland and Antarctica bear the fingerprints of a monster: a gigantic volcanic eruption in 539 or 540 A.D. that killed tens of thousands and helped trigger one of the worst periods of global cooling in the last 2,000 years. Now, after years of searching, a team of scientists has finally tracked down the source of the eruption.
Wel heb ik nagelaten de bron op te zoeken, tijdgebrek ;-)
Over het gebruik van een mondiale temperatuur heb ik het al gehad; ik denk dat het de moeite waard is om eens te kijken naar de relatie tussen het aantal uren zonlicht (verschil zonsondergang en -opkomst) en de oppervlaktetemperatuur op hoge breedtegraden.
(Arthur Rörsch heeft dat in het verleden al aangestipt)
Heel snel een voorbeeld:
http://boels069.nl/260_TkvsDaylightDuration.pdf
nteressant Boels,
Tsja, als Moeder Natuur het op haar heupen krijgt dan is kan het vermeende CO2 effect zijn verdwenen.
Dit gaat overigens natuurlijk wel over een veel langer perspectief terug in de tijd dan ik in mijn artikel beschrijf maar deze bewerking van de data in een Pages 2k studie uit 2013 laat zien dat we niet geheel kunnen uitsluiten dat het kolossale effect dat wordt beschreven in de studie die je noemt mogelijk niet zo heel lang geleden eigenlijk nog steeds gaande was want de proxies wijzen uit dat de Zuidpool in de 2de helft van de 20ste eeuw qua temperatuur een nieuw dieptepunt bereikt, zie:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/Pages-2k-Consortium-proxies-7-continents.jpg
PS. De zeeijs records bij de zuidpool in respectievelijk het jaar 2012 en 2014 doen vermoeden dat dit proces eigenlijk nog steeds sluimert; bovendien werd begin dit jaar door onderzoekers gerapporteerd dat de diepzee van de Grote Oceaan waarschijnlijk ook nog steeds bezig is met afkoelen; ik heb dit laatste specifieke onderwerp overigens uitgebreid beschreven in artikel dat dit voorjaar schreef (niet gepubliceerd op Climategate), zie:
h ttp://klimaatcyclus.nl/klimaat/omvang-global-warming-kleiner-dan-temperatuurfluctuatie-tussen-2-dagen.htm
@Martijn:
Dit is de publicatie waar Nat. Geographic op duidde:
Radiocarbon and geologic evidence reveal Ilopango volcano as source of the colossal ‘mystery’ eruption of 539/40 CE
Received 24 February 2019, Revised 19 July 2019, Accepted 22 July 2019, Available online 16 August 2019.
https://www.sciencedirect.com/science/article/abs/pii/S0277379119301465
Merci Boels, ik had het linkje al gevonden in het artikel.
(Heb helaas nog geen volledige versie van de publicatie kunnen vinden)
PS. Wanneer je met dat verhaal in je achterhoofd kijkt naar de proxy grafiek voor de individuele continenten die ik deelde… dan is het denk ik interessant om vaste te stellen dat ‘global warming’ vooral op zowel Noord- en Zuid Amerika eigenlijk (net als op Antarctica) nauwelijks zichtbaar is. Ik zal nu hierbij ook maar even melden dat het verhaal dat je hebt gedeeld heeft betrekking heeft op een vulkaan in Midden-Amerika… in het land dat de naam draagt ‘de Verlosser’ (El Salvador).
1816 – Year Without a Summer
https://en.wikipedia.org/wiki/Year_Without_a_Summer#Asia
The year 1816 is known as the Year Without a Summer (also the Poverty Year and Eighteen Hundred and Froze To Death)[1] because of severe climate abnormalities that caused average global temperatures to decrease by 0.4–0.7 °C (0.72–1.26 °F).[2] This resulted in major food shortages across the Northern Hemisphere.[3]
Evidence suggests that the anomaly was predominantly a volcanic winter event caused by the massive 1815 eruption of Mount Tambora in the Dutch East Indies (now Indonesia). This eruption was the largest eruption in at least 1,300 years (after the extreme weather events of 535–536), and perhaps exacerbated by the 1814 eruption of Mayon in the Philippines.
Tambora, the lost summer and the hobby horse
https://www.volcanocafe.org/tambora-the-lost-summer-and-the-hobby-horse/
Dank Boels, dat ‘volcanocafe’ verhaal bevat een mooi plaatje:
https://i2.wp.com/www.volcanocafe.org/wp-content/uploads/2019/09/word-image-3.jpeg?ssl=1
De proxies van de PAGES 2k groep vertelt een totaal ander verhaal want volgens hun data was 1813 het op 1 na koudste jaar sinds het jaar 1500; alleen 1698 was nog iets kouder dan 1813. Het jaar 1815 toen de Tambora uitbarsting plaatsvond, zou volgens die data wel tot de koudere jaren van de 1810s behoren.
Ik had het inmiddels in een andere discussie ook al gemeld, ik heb de indruk dat de proxies een paar jaar voorliggen t.o.v. instrumentale metingen.
PS. Anders levert de PAGES 2k proxies ook wel ‘nuttig’ materiaal… want ik kan inmiddels melden dat in het 11-jarige gemiddelde afgelopen millennium een duidelijk patroon aanwezig is waaruit blijkt dat de pieken in de proxies zich meestal met een regelmaat van 6 zonnecycli hebben aangediend. Daarmee heb ik nu ineens alsnog ook een eerste vorm van bewijs op tafel gelegd waarmee twijfels over het bestaan van de 66-jarige cyclus vrij gemakkelijk van tafel kunnen worden geveegd en ik kan ook melden dat ik inmiddels voldoende aanvullend materiaal heb verzameld waaruit blijkt dat de 66-jarige cyclus waarschijnlijk direct (of indirect) samenhangt met het magnetisme van de zon, welke gepaard gaat met een 22 jarige cyclus. Meer details hierover gaan waarschijnlijk volgen in de vorm van een nieuw artikeltje.
Eigenlijk vind ik het wel vermakelijk Martijn hoe je met jouw artikel een ieder op de kast krijgt.
Ik kan niet beoordelen wat in deze wel of niet goed is en wat wel en niet waar is.
Je geeft blijk van een kennelijk onuitputtende bron om een ieder van repliek te dienen.
Ik van het indrukwekkend iig.
Dank Anne, leuk dat ook jij nog steeds niet bent afgehaakt.
PS. Vooral de communicatie m.b.t. figuur 6 toont aan dat wat volgens de ene meer ervaren persoon een ‘simpele’ grafiek is, een andere persoon (Danny) met wellicht evenveel ervaring dan de eerste genoemde persoon (Ronald) tijdens het steun uitspreken voor de interpretatie van een veel minder ervaren persoon (ikzelf), zichzelf terloops toch genoodzaakt voelt om zichzelf te corrigeren m.b.t. een aspect van zijn uitlatingen dat enkel betrekking had op hoe de grafiek zich in de toekomst van jaar tot jaar zou kunnen ontwikkelen… waarover ik zowel in mijn artikel als in deze discussie zelf overigen met geen woord heb durven speculeren (ik heb mezelf op dit punt beperkt tot beschrijvingen vanuit diverse perspectieven).
Hallo Martijn,
Ik denk dat je deze voordracht misschien ook wel interessant vindt.
Misschien kende je deze al.
Vortrag von Prof. Dr. Jörn Thiede (Geomar Helmholtz-Zentrum für Ozeanforschung Kiel, Christian-Albrechts-Universität zu Kiel) im Rahmen des Studium Generale am 19. November 2018.
https://youtu.be/M3B4hpM6v5Q
Dank voor de suggestie leejoo!
De cyclus van de ijstijden vormt inderdaad een mooi uitgangspunt om tot het besef te komen dat we niet alleen met een dag-, seizoenen- en jaarcyclus te maken hebben; de laatste 3 cycli zijn vanzelfsprekend volledig het gevolg van kosmische constellaties. Voor zover bekend hebben ook vooral kosmische constellaties ten grondslag gelegen aan het ontstaan van de ijstijd.
De 66-jarige cyclus bevindt zich vanzelfsprekend tussen de ijstijden cyclus en de overige cycli die ik zojuist noemde.
In mijn artikel wordt o.a. beschreven dat in de wetenschappelijke literatuur diverse beschrijvingen worden aangetroffen waaruit blijkt dat het mogelijk is dat ook de 66-jarige cyclus het gevolg zou kunnen zijn van kosmische constellaties, welke zich o.a. vertalen in schommelingen betreffende de invloed van de zon (via bijvoorbeeld het magnetisch veld van de zon welke invloed heeft op de kracht van zonnewind, etc.).
Ondertussen heb ik het artikel inmiddels grotendeels opnieuw doorgeploegd i.v.m de geplande Engelstalige versie.
Bij het maken van de vertaling van paragraaf VII ben ik hierbij tot het besef gekomen dat ik in mijn eerste reacties naar Danny m.b.t. de visuele (kwalitatieve) aspecten die ik heb gebruikt bij het vaststellen van het trendkanaal in de paragrafen II, III en VI, dit niet los mag worden koppelt van het feit dat ik uiteindelijk in paragraaf VII vervolgens zelf wel degelijk de bijbehorende ‘kwantitatieve’ data heb gepresenteerd zonder dat hierbij enige data buiten beschouwing is gelaten…!!!
Ik was eerder al tot de conclusie gekomen dat de input van Danny geenszins invloed had op de strekking van de conclusies; bij deze wil ik nu daarom ook nog even benadrukken dat het overzicht van de resultaten dat in paragraaf VII wordt gepresenteerd (zie citaat hieronder) eigenlijk een overzicht representeert voor het resultaat van een ‘kwalitatieve analyse’ + een ‘kwantitatieve analyse’.
Citaat uit paragraaf VII:
HIerbij moet ik alleen nog wel de kanttekening maken dat mijn eigen ‘kwantitatieve analyse’ (deze term wordt in paragraaf VII overigens niet gebruikt) wel op een ander perspectief gericht is dan de andere benadering die Danny heeft gebruikt. Nu begrijp ik ook waarom Danny pas na enkele dagen dubben over de in paragraaf VII getoonde figuur 14… pas de stoute schoenen aantrok om te reageren. Jammer dat Danny zelf niet meer heeft toegelicht waarom hij zowel veel tijd nodig had m.b.t. het belang van figuur 14.
In de discussie heb ik heb hem in mijn post van 31 aug 2019 om 19:58 naar dit punt nog expliciet gevraagd; helaas bevatte zijn reactie in de post 31 aug 2019 om 22:38 (nog zijn eerder input) geenszins blijk van besef dat hij het belang van figuur 14 + het totaal overzicht in figuur VII in de context van mijn artikel heeft ingezien.
(Ik heb mezelf denk ik te kort gedaan doordat ik dit niet tijdens de interactie met Danny heb benadrukt, want zijn eerdere verwijzing naar figuur 14; nadien heb ik er nog wel naar proberen te verwijzen in mijn posts van 31 aug 2019 om 23:04, en eigenlijk ook in de richting van Henk dJ in mijn post van 31 aug 2019 om 00:47)
PS. Voor de volledigheid, Danny schreef in zijn post van 28 aug 2019 om 01:55 o.a.:
Danny schreef: Aangezien het klimaatdebat in mijn ogen toch vooral draait om de klimaatgevoeligheid ga ik dus op zoek naar eventueel nieuwe inzichten hieromtrent.
Wellicht is het de moeite waard om te kijken dan de weergevoeligheid (delta T)/t of de relatieve temperatuurverandering (delta T)/T als functie van bewolking, windsterkte, neerslag, luchtdruk, enz.
Dan is misschien de lokale klimaatgevoeligheid te bepalen.
Naar believen kan men dan streven (naar analogie van ietwat mystieke mondiale temperatuur) naar een even mystieke mondiale klimaatgevoeligheid.
Inderdaad Boels, het combineren van dat soort zaken zou eigenlijk de kern moeten vormen van het klimaatdebat om uiteindelijk ook meer zicht te krijgen welke gewicht de stijging van de broeikasgassen hierin hebben. Mijn artikel kan in een dergelijk perspectief worden herkend als slechts een bijkomstige factor.
Echter, dit gebeurd allemaal niet want de devies luidt inmiddels: om slechts 2 aannames te draaien:
A) Klimaat = ~CO2
B) De CO2 is gestegen… dus de temperatuur moet komende decennia verder omhoog
Hierbij worden helaas niet onderkend dat beide aannames in strijd zijn met de volgende 3 klassieke inzichten:
1) Klimaat is een complex systeem waarbij meerdere factoren elkaar beïnvloeden via negatieve terugkoppelingsmechanismen
2) Het verleden heeft uitgewezen dat de temperatuur vooral invloed uitoefent op de CO2 via tussenkomst van de vegetatie en het oceaan systeem
3) In de kortdurende natuurlijke cycli van de natuur zijn CO2 en de temperatuur via een tegengestelde fases aan elkaar gekoppeld.
PS. Mijn artikel is vooral gerelateerd aan punt 1 en punt 3; de discussie m.b.t. figuur tussen Ronald en Danny heeft duidelijk gemaakt dat beide over fundamentele kennis beschikken waarmee de figuur zou moeten kunnen geïnterpreteerd… doch, alleen Danny kon mijn skepsis delen over de ‘simpele’ interpretatie die Ronald deelde…. dus zelfs een grafiek die Ronald in termen van ‘simpel’ meende te kunnen betitelen blijkt ook onder de mensen die de “consensus” steunen tot verdeeldheid te leiden.
Het klimaat laat zich geenszins “eenvoudig” begrijpen, mensen die dingen beweren dat dit wel het geval zou zijn… die kunnen wellicht over veel kennis beschikken, maar dat wil nog niet zeggen dat ze die kennis op een valide manier in de discussie weten te gebruiken.
Wwwoooooohhhhhhhhh…………………
W-t-f (SW1)
Wat is het ergste voor een klimaatscepticus/realist/lukewarmer?
Uitgemaakt worden voor een “ontkenner” of voor een “consensus-figuur”?
Beste Martijn,
Als je dit statement enkele dagen eerder gemaakt had, had ik me serieus beledigd gevoeld.
Maar ondertussen heb ik zoveel &alfa;BS (SW2) van jouw gelezen, dat ik nu enkel meewarig kan glimlachen.
Sh1t (SW3), heb ik nu 3 schuttingwoorden gebruikt in een reactie van minder dan 100 woorden?
Mijn (hypocriete) welgemeende excuses.☺☺☺
Hoi Danny,
Helaas lijkt mijn post bij jou een emotionele reactie te hebben opgeroepen – wat geenszins mijn bedoeling was, excuus hiervoor.
Uit je reactie maak ik op dat mijn omschrijving “mensen die de consensus steunen” helemaal niet op jou van toepassing is…?
In dat geval neem ik dit vanzelfsprekend direct terug.
Tegelijkertijd wil ik je wel ook nog even laten weten dat ik uit je reactie geenszins duidelijk kan opmaken waar jij jezelf precies ziet staan (mijn mag je vanzelfsprekend als een ‘non-alarmist’ omschrijven, maar ik stel me ook wel degelijk kritisch op t.a.v. de sceptici die menen dat ze de waarheid hebben gevonden in de vorm van non-alarmatische extreme standpunten zoals bijvoor de claim dat de stijging van de CO2 geheel aan de natuur zelf moet worden toegeschreven).
PS. Ik hoop dat je mijn update in mijn post van 3 sep 2019 om 16:30 hebt gelezen, want voor mij is inmiddels duidelijk dat we in onze discussie afgelopen week mijn beschrijving in paragraaf VII + figuur 4 + het overzicht onder figuur 14 helaas niet hebben meegenomen… terwijl hier juist de bevestiging is te vinden op het niveau van de ‘kwantitatieve data’.
Martijn,
Het feit dat jij mijn reactie die meer dan 2h na jouw bijdrage kwam, als “emotioneel” omschrijft, bewijst alleen maar dat je er blijkbaar moeilijk mee om kunt gaan.
Een vraagje overigens: wat voor belang heeft het hoe ik in het klimaatdebat sta, als ik enkele vragen stel ter verheldering van jouw (zeer uitgebreide) blogpost en een aantal van jouw berekeningen ‘challenge’?
PS. Hou nu toch eens op met te framen dat ik jouw interpretatie van de “fameuze figuur 6” zou bevestigd hebben. Al wat ik bedoelde te zeggen aan Ronald is dat (enkele van) jouw objecties een belletje bij hem hadden moeten doen rinkelen dat zijn “simpele” interpretatie (een beetje?) te hard van stapel lopen was.
PS2. Je hebt al meermaals verwezen en gevraagd naar een reactie van mij op nieuwe berekeningen/inzichten van jou of op eerdere reacties van mij o.a. op fig.14 en ik heb daar tot nu toe niet op gereageerd en ik kan alleen maar zeggen dat ik dat ook niet zal doen tenzij het op de hoofdlijn van het onderwerp belandt en tot hiertoe is dat absoluut niet het geval, zodus… en bovendien lijkt het er ook niet op dat dit in de nabije toekomst zal gaan gebeuren.
Martijn,
Hopelijk ben ik nog op tijd…
Bij nader inzicht, schiet aub nu even niet “uit de heup”; laat mijn reactie even bezinken, neem je tijd, antwoord NIET voor morgenavond.
Re: Danny
Ik acht het zinloos om tot morgenavond te wachten om het volgende te communiceren (nog sterker, gezien de inhoud van onderstaande denk ik dat het zelfs beter is om hiermee niet onnodig lang te wachten):
In mijn bericht van 3 sep 2019 om 19:32 communiceerde ik m.b.t. jouw inbreng enkel het volgende:
Voor zover ik kan overzien heb ik ook in eerder uitlatingen over hetzelfde onderwerp enkel benoemd dat jij mijn ‘skepsis’ m.b.t. de interpretatie van de roze lijn deelde; als je mijn woorden sec leest dan wek ik hierbij dus ook geenszins de indruk dat jouw steun voorbij dit ene punt zou reiken – immers, verder ging je niet. Ik hoop dat je dit nu alsnog kunt inzien?
Echter, wanneer ik de eerste zin achter je eerste PS van zojuist lees dat is bij jou blijkbaar (ten onrechte) de indruk ontstaan dat ik jouw steun voor mijn interpretatie van figuur 6 zou claimen.
Je 2de zin achter je eerste PS komt in mijn ogen wel overeen met de inhoud van mijn eigen PS die ik hierboven zojuist citeerde.
Overigens, wel bijzonder dat je uit mijn reactie op jouw post (waarin je notabene een pseudo-excuus maakt voor je ludieke gebruik van ‘schuttingwoorden’ in combinatie met dat je het hierop volgende statement van mij in potentie zelfs als een “belediging” had kunnen ervaren)… meent dat ik hierop emotioneel zou hebben gereageerd.
Mijn eigen excuus maakte ik vooral omdat ik zelf eerder had toegezegd dat ik je verzoek (aan ‘de heren’) om geen vragen te stellen zou willen respecteren, echter ik realiseerde me dat ik met het noemen van je naam in relatie tot de interpretatie van figuur 6 onbedoeld toch een uiting heb gedaan waardoor jij je getriggerd voelde om te willen reageren.
Kortom, in mijn ogen is er hier een (dubbel-)misverstand ontstaan… dat ik liever meteen wegneem dan te wachten tot morgenavond.
Dus voor zover er bij sprake was een emotie… was het enkel een vorm van zelfverwijt (mogelijk een zwaar woord, maar zo bedoel ik het hier niet hoor) in de zin van dat ik je eerder een toezegging had gedaan.
(Ik zal proberen om verder niet meer je inbreng te refereren, want dan kunnen hierover ook geen nieuwe misverstanden meer ontstaan, lijkt me)
Tenslotte, voor de volledigheid nog even de PS met 2 zinnen waar ik zojuist naar refereerde:
PS. Ik hoop dat alle gemoederen aan het eind van deze dag hiermee tot bedaren komen; ‘good night, sleep tight’… !!
Martijn,
Het is dus ondertussen “morgenavond”.
Misschien mijn reactie van gisteren (3 sep 2019 om 23:17) nogmaals (rustig) lezen en alsnog een antwoord schrijven?
Laten we jouw “uit-de-heup-schot” (mijn woorden!) van 4 sep 2019 om 00:36 even vergeten… Je hoeft zelfs geen verklaring te geven als je nu een antwoord zou formuleren dat een beetje in conflict is met dat vorige; laat me je wel een tip meegeven: ga in op zo mogelijk alle punten die ik aangebracht heb.
PS. Een beetje “off-topic”, maar ik vind de “aanval” van Ronald op jou echt misplaatst…
Lees jij de eerste zin van zijn “Eindoordeel climategate artikel Martijn van Mensvoort.” ook zoals ik?
Het eindoordeel van dit artikel – dat ik, Ronald, hierna presenteer – is helaas teleurstellend.
Ik had hem niet zoveel zelfkennis toegedicht ;-) ;-) ;-)
Danny,
“Maar ondertussen heb ik zoveel &alfa;BS (SW2) van jouw gelezen, dat ik nu enkel meewarig kan glimlachen.”
Dat is ook een manier van reviewen, maar het mist wel een doorwrochte onderbouwing.
Danny, het misverstand dat ik gisteren direct signaleerde, is ook vanavond nog steeds zichtbaar (wellicht dat jij je woorden anders bedoelde dan ik ze lees); laten we daarom onze interactie over het betrekkingsniveau verder maar niet uitdiepen want het raakt noch de inhoud van het artikel, noch het verloop van de inhoudelijk discussie.
PS. Fijn dat je even hebt laten weten hoe de vermeende ‘review’ op jou is overkomen; je beschrijving laat zien hoe gemakkelijk woorden anders kunnen overkomen dan ze zijn bedoeld.
.. om te kijken naar de weergevoeligheid ..
Morgen (vandaag eigenlijk al) het eindoordeel van het artikel. Wordt het spannend? Wellicht. Maar schokkend wordt het zeker!
‘Stay tuned’. En voor nu: lekker slapen. Truste!
Eindoordeel climategate artikel Martijn van Mensvoort.
Het eindoordeel van dit artikel is helaas teleurstellend. Er zijn heel veel woorden gebruikt (lees: er is heel veel ruis gegenereerd), niet alleen in het artikel zelf maar ook in het open review/discussie proces op CG. Met een objectieve blik door de ruis heen kijkend kom ik tot een ontluisterende tegenspraak in dit artikel.
De auteur heeft héél veel werk verricht (rapportcijfer voor vlijt een 9! Mijn complimenten) om te concluderen dat: quote “Het gevolg is dat de door het IPCC verwachte opwarming (welke wordt ingeschat op +0,20°C per decennium voor de resterende decennia in de eerste helft van de 21ste eeuw), met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.o.v. van de aangetroffen gemiddelde structurele opwaartse trend van 0,09°C per decennium. Logischerwijs is dezelfde factor 2 waarschijnlijk ook indicatief voor de overschatting m.b.t. de impact van CO2.” einde quote.
(Ter zijde. “Logischerwijs” en “waarschijnlijk” gebruiken in één en dezelfde zin is een tegenspraak in zichzelf. De auteur verraadt hier niet zeker te zijn van zijn zaak op basis van zijn gebruikte logica. Niet ten onrechte zoals zal blijken.)
In hetzelfde artikel presenteert de auteur immers een figuur, figuur 6, die bij nadere analyse leert dat volgens die figuur en de huidige CO2 stijging in de atmosfeer (figuur 9 van het artikel), de temperatuur in de komende decennia met minimaal 0.2 graden per decennium zal stijgen.
De auteur maakt aldus gebruik van ondersteunend materiaal dat de conclusie van zijn artikel onderuit haalt. Het eindoordeel van de reviewer kan dan ook niet anders zijn dan: rejected.
Reviewer: Ronald
Hoi Ronald,
Ik zie dat je je ‘review’ op 3 inhoudelijke punten hebt gebouwd; mijn reactie is in chronologische volgorde als volgt;
1) Je suggestie dat er in het artikel ‘veel ruis’ zou zijn gegenereerd heb je op geen enkele wijze hard gemaakt; dit oordeel lijkt vooral gebaseerd op subjectieve gronden. Bovendien, een reviewer die van zichzelf claimt een “objectieve blik” te hebben gebruikt… die genereert met een dergelijk overduidelijk subjectief oordeel vooral ‘ruis’ die enkel over zichzelf lijkt te gaan.
2) Met je aanvullende opmerking na het citaat wek je de indruk te willen suggereren dat de analyse op een bepaalde vorm van retoriek zou zijn gebaseerd waarbij sprake zou zijn een gebrek aan logica want je suggereert dat er in het taalgebruik een tegenstelling schuilt. Echter, niets is minder waar want het punt dat je hier maakt getuigd vooral van enige vorm van gebrekkig inzicht in de Nederlandse taal. Ter illustratie heb ik hier hier een linkje voor je met enkele tientallen voorbeelden (inclusief) van zinnen waarin de woorden ‘logischerwijs’ en ‘waarschijnlijk’ zelfs direct opeenvolgend achter elkaar worden gebruikt, zie:
https://www.google.com/search?q=%22logischerwijs+waarschijnlijk%22&
(Overigens, logica en waarschijnlijkheden kunnen zowel aanvullend worden gebruikt in taalgebruik en ook om te nuanceren; in mijn gebruik van de gerelateerde woorden gebruik ik de term ‘waarschijnlijk’ als een nuancering van de logica die ik beschrijf)
3) Verder valt mij op jij jezelf eigenlijk centraal hebt gesteld in je ‘review’, want inhoudelijk bezien probeer je mijn artikel te beoordelen op basis van slechts 1 punt, namelijk: jouw eigen interpretatie van enkel een deel van het roze lijntje in figuur 6 – je hebt aangegeven dat jij meent dat er sprake is van een trend van (ruim) 0,20°C per decennium op basis van de GISS data. Voor de volledigheid zal ik in het perspectief van figuur 6 een drietal veelzeggende relevante FEITEN beschrijven:
I – De roze lijn in figuur 6 heeft enkel betrekking op het hele tijdsbestek van 1880-2018 en gaat gepaard met enerzijds een CO2 stijging van ongeveer 290 ppm naar ongeveer 410 ppm en een temperatuurstijging van ongeveer -0,35°C naar ongeveer 0,85°C; kortom, de roze lijn vertegenwoordigd over een periode van 138 jaar een stijging van enerzijds +120 ppm CO2 die gepaard is gegaan met een temperatuurstijging van +1,20°C. Dit gaat gepaard met een ogenschijnlijk hoge waarde van +0,1°C per 10 ppm… echter er zit hier een addertje onder gras want de grafiek toont tevens een gemiddelde temperatuurstijging van slechts +0,087°C per decennium. Kortom, voor de GISS levert dit dus zelfs een waarde op die nog iets lager ligt dan de gemiddelde trend die ik heb gevonden op basis van een analyse op basis van de HadCRUT4 temperatuur in de tijd.
II – Wanneer we een blik werpen op de trendlijn in onderstaande temperatuur grafiek op de website van de NASA, dan zien we een stijging in de trendlijn in de GISS grafiek tussen 1988 en 2018 (30 jaar) van bij de temperatuur anomalie van ongeveer 0,3°C naar ongeveer 0,9°C, wat neerkomt op een stijging van ongeveer +0,20°C per decennium, zie:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/ronald-GISS-NASA.jpg
(Bron grafiek: https://climate.nasa.gov/vital-signs/global-temperature/ )
Dit betekent dat in het perspectief van een periode van 30 jaar de GISS grafiek tussen 1988 en 2018 een stijging van ongeveer +0,20°C per decennium heeft laten zien. Deze trend die zichtbaar is op de website van de NASA wordt door de KWANTITATIEVE data bevestigd voor de periode 1988-2018 met een helling van +0,20036°C per decennium voor de GISS grafiek; bij de HadCRUT4 ligt de helling voor dezelfde periode op een duidelijk lager niveau, namelijk +0,17186°C per decennium.
Kortom, bij de GISS ligt de trend iets minder dan +0,03°C per decennium hoger dan bij de HadCRUT4.
III – Je maakt in je ‘review’ een vergelijking tussen enerzijds de trend die ik heb gevonden na correctie voor de 66-jarige cyclus en jouw vermeende trend die je in figuur 6 denkt te hebben gevonden; maar je benoemt hierbij niet dat je t.a.v. de GISS trend geenszins rekening hebt gehouden met de impact van de 66-jarige cyclus…. terwijl ik dit in mijn artikel bij de beschrijving nadrukkelijk wel heb gedaan dus helaas ga je in je ‘review’ dus voorbij aan het feit dat ik in mijn artikel specifiek voor de GISS een indicatieve trend heb beschreven die wat hoger ligt dan bij de HadCRUT4 (citaat uit paragraaf XII):
Uit deze opsomming blijkt mijn inschatting voor de trend van de GISS na correctie voor de 66-jarige cyclus ongeveer +0,026°C per decennium hoger ligt dan bij de HadCRUT4 het geval is, wat ongeveer in overeenstemming is met de iets hogere snelheid van de GISS trend beschreven bij punt II.
Samengevat blijkt uit bovenstaande punt II en III dat figuur 6 geenszins in strijd is met de materialen in mijn artikel; want de verhouding tussen de helling in de GISS en HadCRUT4 series en de trend die ik voor beide heb beschreven voor de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus is respectievelijk:
– HadCRUT4: helling 1988-2018 = +0,174°C per decennium, helling opwarming bovenop 66-jarige cyclus: +0,090°C per decennium => 51,7% (op basis van 0,100°C per decennium => 50%)
– GISS: helling 1988-2018 = +0,200°C per decennium, inschatting helling opwarming bovenop 66-jarige cyclus: +0,115°C per decennium => 57,5%
Beide percentages liggen op een iets hoger niveau t.o.v. van de uitkomst die ik in mijn artikel beschrijft t.a.v. de trend die het IPCC voor de toekomst gebruikt (gebaseerd op o.a. zowel de HadCRUT4 als de GISS), want in dat perspectief komen we op een percentage van: 45,0% op basis van een trend van 0,09°C per decennium (en 50% op basis van de trend van 0,100°C per decennium die geldt voor het perspectief met de sinusoïde cyclus).
Dit laatste wordt gedekt door de belangrijkste conclusie in mijn artikel die wordt vermeldt in de dikke introductie tekst, namelijk:
Hieruit blijkt dat met de diverse materialen in mijn artikel betreffende de HadCRUT4 en ook de GISS wel degelijk een consistent totaalbeeld wordt beschreven.
Ik kan hier verder nog aan toevoegen dat t.a.v. het maken van de projectie voor de toekomst het geenszins verstandig lijkt om de impact van de cyclus volledig te negeren; daarom lijkt het ook niet verstandig om blind te varen op de trends die afgelopen 30 jaar zijn ontstaan tijdens de positieve fase van de 66-jarige cyclus. In het perspectief van figuur 6 had ik hierbij achter bezien kunnen verwijzen naar de materialen op de blog van Clive Best die ik in de discussie ter sprake heb gebracht omdat zijn grafieken de impact tonen van de 66-jarige cyclus in de vorm van een ‘oscillatie’ die dus ook in alle CO2-temperatuur grafieken verstopt zit… ik ga dit punt meenemen als één van de korte aanvullingen die bij de Engelse vertaling gaan worden gepresenteerd!
Ronald, dank voor je review + je input in de discussie + je assistentie in de vorm van het leveren correcties & je verzoeken om sommige zaken duidelijker toe te lichten. Fijn dat je mijn ‘vlijt’ wel rijkelijk hebt gewaardeerd. Helaas moet ik constateren dat de overige punten in je review getuigen van enige blijk van onvermogen om de verbanden te herkennen die ik zowel in mijn artikel (vooral in de laatste paragraaf) als in deze reactie wel degelijk heb beschreven; echter, gezien de omvang van het artikel wil ik hiervoor wel begrip tonen en de hoop uitspreken dat mijn reactie hierover wat meer duidelijkheid heeft kunnen verschaffen.
Hoi Ronald,
Ik zie dat je je ‘review’ op 3 inhoudelijke punten hebt gebouwd; mijn reactie is in chronologische volgorde als volgt;
(1) Je suggestie dat er in het artikel ‘veel ruis’ zou zijn gegenereerd heb je op geen enkele wijze hard gemaakt; dit oordeel lijkt vooral gebaseerd op subjectieve gronden. Bovendien, een reviewer die van zichzelf claimt een “objectieve blik” te hebben gebruikt… die genereert met een dergelijk overduidelijk subjectief oordeel vooral ‘ruis’ die enkel over zichzelf lijkt te gaan.
(2) Met je aanvullende opmerking na het citaat wek je de indruk te willen suggereren dat de analyse op een bepaalde vorm van retoriek zou zijn gebaseerd waarbij sprake zou zijn een gebrek aan logica want je suggereert dat er in het taalgebruik een tegenstelling schuilt. Echter, niets is minder waar want het punt dat je hier maakt getuigd vooral van enige vorm van gebrekkig inzicht in de Nederlandse taal. Ter illustratie heb ik hier hier een linkje voor je met enkele tientallen voorbeelden (inclusief) van zinnen waarin de woorden ‘logischerwijs’ en ‘waarschijnlijk’ zelfs direct opeenvolgend achter elkaar worden gebruikt, zie:
h ttps://www.google.com/search?q=%22logischerwijs+waarschijnlijk%22&
(Overigens, logica en waarschijnlijkheden kunnen zowel aanvullend worden gebruikt in taalgebruik en ook om te nuanceren; in mijn gebruik van de gerelateerde woorden gebruik ik de term ‘waarschijnlijk’ als een nuancering van de logica die ik beschrijf)
(3) Verder valt mij op jij jezelf eigenlijk centraal hebt gesteld in je ‘review’, want inhoudelijk bezien probeer je mijn artikel te beoordelen op basis van slechts 1 punt, namelijk: jouw eigen interpretatie van enkel een deel van het roze lijntje in figuur 6 – je hebt aangegeven dat jij meent dat er sprake is van een trend van (ruim) 0,20°C per decennium op basis van de GISS data. Voor de volledigheid zal ik in het perspectief van figuur 6 een drietal veelzeggende relevante FEITEN beschrijven:
I – De roze lijn in figuur 6 heeft enkel betrekking op het hele tijdsbestek van 1880-2018 en gaat gepaard met enerzijds een CO2 stijging van ongeveer 290 ppm naar ongeveer 410 ppm en een temperatuurstijging van ongeveer -0,35°C naar ongeveer 0,85°C; kortom, de roze lijn vertegenwoordigd over een periode van 138 jaar een stijging van enerzijds +120 ppm CO2 die gepaard is gegaan met een temperatuurstijging van +1,20°C. Dit gaat gepaard met een ogenschijnlijk hoge waarde van +0,1°C per 10 ppm… echter er zit hier een addertje onder gras want de grafiek toont tevens een gemiddelde temperatuurstijging van slechts +0,087°C per decennium. Kortom, voor de GISS levert dit dus zelfs een waarde op die nog iets lager ligt dan de gemiddelde trend die ik heb gevonden op basis van een analyse op basis van de HadCRUT4 temperatuur in de tijd.
II – Wanneer we een blik werpen op de trendlijn in onderstaande temperatuur grafiek op de website van de NASA, dan zien we een stijging in de trendlijn in de GISS grafiek tussen 1988 en 2018 (30 jaar) van bij de temperatuur anomalie van ongeveer 0,3°C naar ongeveer 0,9°C, wat neerkomt op een stijging van ongeveer +0,20°C per decennium, zie:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/ronald-GISS-NASA.jpg
(Bron grafiek: h ttps://climate.nasa.gov/vital-signs/global-temperature/ )
Dit betekent dat in het perspectief van een periode van 30 jaar de GISS grafiek tussen 1988 en 2018 een stijging van ongeveer +0,20°C per decennium heeft laten zien. Deze trend die zichtbaar is op de website van de NASA wordt door de KWANTITATIEVE data bevestigd voor de periode 1988-2018 met een helling van +0,20036°C per decennium voor de GISS grafiek; bij de HadCRUT4 ligt de helling voor dezelfde periode op een duidelijk lager niveau, namelijk +0,17186°C per decennium.
Kortom, bij de GISS ligt de trend iets minder dan +0,03°C per decennium hoger dan bij de HadCRUT4.
III – Je maakt in je ‘review’ een vergelijking tussen enerzijds de trend die ik heb gevonden na correctie voor de 66-jarige cyclus en jouw vermeende trend die je in figuur 6 denkt te hebben gevonden; maar je benoemt hierbij niet dat je t.a.v. de GISS trend geenszins rekening hebt gehouden met de impact van de 66-jarige cyclus…. terwijl ik dit in mijn artikel bij de beschrijving nadrukkelijk wel heb gedaan dus helaas ga je in je ‘review’ dus voorbij aan het feit dat ik in mijn artikel specifiek voor de GISS een indicatieve trend heb beschreven die wat hoger ligt dan bij de HadCRUT4 (citaat uit paragraaf XII):
Uit deze opsomming blijkt mijn inschatting voor de trend van de GISS na correctie voor de 66-jarige cyclus ongeveer +0,026°C per decennium hoger ligt dan bij de HadCRUT4 het geval is, wat ongeveer in overeenstemming is met de iets hogere snelheid van de GISS trend beschreven bij punt II.
Samengevat blijkt uit bovenstaande punt II en III dat figuur 6 geenszins in strijd is met de materialen in mijn artikel; want de verhouding tussen de helling in de GISS en HadCRUT4 series en de trend die ik voor beide heb beschreven voor de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus is respectievelijk:
– HadCRUT4: helling 1988-2018 = +0,174°C per decennium, helling opwarming bovenop 66-jarige cyclus: +0,090°C per decennium => 51,7% (op basis van 0,100°C per decennium => 50%)
– GISS: helling 1988-2018 = +0,200°C per decennium, inschatting helling opwarming bovenop 66-jarige cyclus: +0,115°C per decennium => 57,5%
Beide percentages liggen op een iets hoger niveau t.o.v. van de uitkomst die ik in mijn artikel beschrijft t.a.v. de trend die het IPCC voor de toekomst gebruikt (gebaseerd op o.a. zowel de HadCRUT4 als de GISS), want in dat perspectief komen we op een percentage van: 45,0% op basis van een trend van 0,09°C per decennium (en 50% op basis van de trend van 0,100°C per decennium die geldt voor het perspectief met de sinusoïde cyclus).
Dit laatste wordt gedekt door de belangrijkste conclusie in mijn artikel die wordt vermeldt in de dikke introductie tekst, namelijk:
Hieruit blijkt dat met de diverse materialen in mijn artikel betreffende de HadCRUT4 en ook de GISS wel degelijk een consistent totaalbeeld wordt beschreven.
Ik kan hier verder nog aan toevoegen dat t.a.v. het maken van de projectie voor de toekomst het geenszins verstandig lijkt om de impact van de cyclus volledig te negeren; daarom lijkt het ook niet verstandig om blind te varen op de trends die afgelopen 30 jaar zijn ontstaan tijdens de positieve fase van de 66-jarige cyclus. In het perspectief van figuur 6 had ik hierbij achter bezien kunnen verwijzen naar de materialen op de blog van Clive Best die ik in de discussie ter sprake heb gebracht omdat zijn grafieken de impact tonen van de 66-jarige cyclus in de vorm van een ‘oscillatie’ die dus ook in alle CO2-temperatuur grafieken verstopt zit… ik ga dit punt meenemen als één van de korte aanvullingen die bij de Engelse vertaling gaan worden gepresenteerd!
Ronald, dank voor je review + je input in de discussie + je assistentie in de vorm van het leveren correcties & je verzoeken om sommige zaken duidelijker toe te lichten. Fijn dat je mijn ‘vlijt’ wel rijkelijk hebt gewaardeerd. Helaas moet ik constateren dat de overige punten in je review getuigen van enige blijk van onvermogen om de verbanden te herkennen die ik zowel in mijn artikel (vooral in de laatste paragraaf) als in deze reactie wel degelijk heb beschreven; echter, gezien de omvang van het artikel wil ik hiervoor wel begrip tonen en de hoop uitspreken dat mijn reactie hierover wat meer duidelijkheid heeft kunnen verschaffen.
Martijn, je haalt er weer van alles bij, maar je gaat voorbij aan de tegenstrijdigheid die je presenteert in je eigen artikel. Je genereert dus wederom veel ruis om weg te lopen van het daadwerkelijke probleem.
Ik zal het nog één keer proberen met de getallen die je zelf presenteert in je reactie hierboven.
“een stijging van enerzijds +120 ppm CO2 die gepaard is gegaan met een temperatuurstijging van +1,20°C”
Inderdaad!
Oftewel 1,20/120 = 0.01 graad stijging per ppm. We zitten nu op 2-3 ppm CO2 stijging per jaar (jouw figuur 9), oftewel 20-30 ppm per decennium hetgeen zich vertaald naar 0.2-0.3 graden per decennium. Toch? Jouw getallen o.b.v. figuur 6 leiden hiertoe!
We kunnen het ook anders doen, met een andere uitspraak van jou:
“want de grafiek toont tevens een gemiddelde temperatuurstijging van slechts +0,087°C per decennium”
Inderdaad!
Daarvoor hadden we 120 ppm CO2 nodig over een periode van 138 jaar, oftewel 13.8 decennia. Gemiddeld dus per decennium 120/13.8 = 8.7 ppm. Nu zitten we echter veel hoger op 20-30 ppm per decennium (jouw figuur 9, immers 2-3 ppm/jaar). De roze lijn is lineair dus dat geeft 0.087*20/8.7 – 0.087*30/8.7 = 0.2-0.3 graden stijging per decennium. Hé, dat is toevallig, exact dezelfde uitkomst als in bovenstaande berekening!
Of is dat toch niet zo toevallig? Nee natuurlijk niet! Maar dat is logica, geen waarschijnlijkheid.
Kortom, van welke kant je het ook bekijkt, je komt met jouw getallen o.b.v. figuur 6 en 9 uit op een temperatuurstijging die ruim een factor 2 hoger ligt dan jouw conclusie van het artikel.
Resumé, de boodschap van de figuren 6 en 9 is in tegenspraak met de conclusie van het artikel. Daarmee verspreid je tegenstrijdigheden in jouw artikel en zo’n boodschap gaat geen editor publiceren in zijn tijdschrift.
Conclusie: reject.
Re: Ronald, ik zal de zinnen in je reactie stuk voor stuk ontleden:
Ronald, je begint hier al met het spreken over (1) “een tegenstrijdigheid” en (2) “veel ruis” de suggestie dat ik zou (3) “weglopen van het daadwerkelijke probleem”. Laten we samen nu eens bezien in hoeverre deze 3 punten in het vervolg van je reactie werkelijk aan bod zijn gekomen, oke?
Mooi.
Inderdaad.
Overigens, je moet wel beseffen dat dit dus enkel gaat over het verleden; het eerste getal (0,01°C per ppm) heeft betrekking op de gehele periode periode van 138 jaar, echter het 2de getal (2-3 ppm CO2) kan enkel direct aan de laatste 7 jaar koppelen. Hier is dus geenszins sprake van een inconsistentie. Ik wil je er ook even op wijzen dat deze getallen enkel in onze discussie ter sprake zijn gekomen want beide niet in mijn artikel worden beschreven. De enige reden waarom we over deze getallen praten is n.a.v.. jouw eigen interpretatie van de roze lijn – in mijn artikel heb ik aan de roze lijn helemaal geen aandacht besteed want m.b.t. figuur 6 heb ik enkel gewezen op de hoge correlatie, welke los staat van de roze lijn (ofschoon er vanzelfsprekend wel enig verband is berusten beide op een andere analyse techniek).
Mooi.
Tot hier kan ik je analyse bevestigen.
Je beschrijft niet expliciet wat je hier doet maar ik begrijp dat je hier de trend van de afgelopen 7 jaar probeert te gebruiken voor wat er komende 10 jaar kunnen gaan gebeuren. Echter, hierbij negeer je het feit dat in het perspectief van de definitie van klimaat moet worden gekeken naar het gemiddelde over 30 jaar… en niet over 7 jaar.
Figuur 9 toont aan dat in het jaar 2011 de CO2 in de atmosfeer met slechts 1,7 ppm groeide en in 2009 was het nauwelijks meer dan 1,6 ppm.
Bovendien heb ik in mijn artikel beschreven dat voor het El NIno jaar 2016 geldt dat ongeveer 25% de temperatuurstijging sinds de industriële revolutie aan de El Nino van dat jaar kan worden toegeschreven; wanneer je dit vervolgens combineert met het feit dat ongeveer 15% van de CO2 stijging sinds de industriële revolutie kan worden toegeschreven aan de temperatuurstijging van het oceaan systeem… dan wordt duidelijk dat ook de recordgroei van de CO2 die we in figuur 9 zien bij het jaar 2016 voor tenminste een deel kan worden toegeschreven aan de El Nino.
En als we op een nog dieper niveau kijken dan is er in 2015 en 2016 iets heel bijzonders gebeurd want 2015 vormde een piekjaar in de zonnevlekkencyclus en daar kwam in de 2de helft van 2015 vervolgens de El Nino overheen – in figuur 13 kun je zien dat een dergelijke combinatie van een samenloop van omstandigheden sinds 1866 nooit eerder heeft plaatsgevonden.
Ronald, je zegt regelmatig dat het allemaal in de data zit… maar je houdt er bij je analyse helemaal geen rekening mee.
Kortom, wat jij hier probeert te doen op basis van een trend van slechts 7 jaar in figuur 9 is enerzijds in strijd met de definitie van het klimaat (welke immers voorschrijft dat trends korter dan 30 jaar te kort zijn om harde conclusies aan de te verbinden) en bovendien heb jij bij jouw poging om de roze lijn door te trekken geen enkel ook voor de impact die natuurlijke variabiliteit heeft gehad bij het ontstaan van die 7-jarige trend in figuur 9… want in jouw analyse m.b.t. figuur 9 negeer de invloed van zowel de El NIno, de piek in de zonnecyclus + het feit dat de 66-jarige cyclus zich afgelopen jaren in een hele hoge fase heeft gezeten.
Overigens, wat jij hier doet met de roze lijn in figuur 6 + het verloop van de laatste jaren in figuur 9 doet mij wel ook denken aan de wijze waarop de trend van het IPCC in figuur 5 tot stand is gekomen want ook daar kunnen we zien dat de geschetste trend voor de komende decennia eigenlijk alleen kan zijn gebaseerd op de temperatuur-trend die in het huidige decennium zichtbaar is geworden.
In mijn artikel heb ik beschreven hoe het IPCC de natuurlijke variabiliteit over het hoofd ziet en deze factor dus (flink) onderschat; helaas kan ik dit punt hier nu dus ook maken t.a.v. hoe jij op basis van een korte termijn trend denkt de toekomst van het klimaat te kunnen voorspellen.
(Op het ‘retorische’ vervolg hieronder zal ik verder maar niet gaan reageren, want in mijn ogen is je laatste ‘aanname’ hierboven m.b.t. de roze lijn dus geenszins weldoordacht gemaakt. Je redeneringen zijn veel te ‘simplistisch’ van aard want je negeert bijvoorbeeld ook het aspect van de ‘oscillatie’ die wel degelijk in de GISS data van figuur 6 verscholen zit… ik heb meerdere malen verwezen naar de grafieken van Clive Best + ik heb je een plaatje gepresenteerd waarin ik de laatste piek + de laatste 2 dalen van de 66-jarige cyclus in het perspectief van de HadCRUT4 heb aangegeven in combinatie met een ruime bandbreedte voor wat er komende decennia zou kunnen gebeuren. Je reageerde vervolgens enkel desinteresse in combinatie met woorden van diskwalificerende aard om vervolgens je aandacht weer terug op dat ene roze lijntje te vestigen… zonder mij enig signaal te hebben gegeven dat je überhaupt in staat bent om de impact van de natuurlijke cycli op de variabiliteit op een genuanceerde manier in je denkkaders te hebben geïntegreerd. En om verder maar te zwijgen over het feit dat de aard van het rechte roze lijntje eigenlijk ook in strijd is met de formules die het verband tussen CO2 en de temperatuur beogen te beschrijven want het gaat hierbij immers om een logaritmische verband dus dat roze lijntje zou fundamenteel bezien eigenlijk geen wezenlijke waarde in jouw denkkader van de formules behoren te hebben)
Heren Roland en Martijn,
Al jullie lineaire berekeningen zijn fundamenteel fout.
Jullie vergeten [Myhre et al., 1998], maw. het logaritmisch verband tussen CO2 en temperatuur.
Overigens Martijn, begin je er uiteindelijk toch over, maar ook hier weer met de nodige fouten.
Toch niet.
Toch wel.
Zoals ik al reeds eerder aangaf, heeft de x-as een logaritmische schaal, dus er is wel degelijk een lineair verband in een grafiek met op de y-as de temperatuur en op de x-as de logaritme van de CO2-concentratie.
Ja Danny, ik begrijp waar je op doelt. Ik ben het met je eens dat op basis van de theoretische veronderstelling van een logaritmische verband tussen CO2 en de temperatuur het roze lijntje in figuur 6 in combinatie met de logaritmische schaal op de x-as kan worden verantwoord. Maar dit betekent geenszins dat zo’n theoretisch lijntje daadwerkelijk het verband tussen een logaritmische CO2 schaal en de temperatuur beschrijft… en al helemaal niet dat zo’n lijntje voor komende 10 jaar eenvoudig kan worden doorgetrokken.
Het staat echter geenszins vast dat de relatie tussen CO2 en de temperatuur daadwerkelijk volgens een eenvoudig logaritmisch verband verloopt want het betreft immers slechts een theoretisch model. De onduidelijkheid over hoe groot de klimaatgevoeligheid van CO2 precies is maakt dit immers ook nadrukkelijk duidelijk.
De oscillatie in de grafiek speelt hierbij immers ook een rol, want in die oscillatie zitten we momenteel op een relatie hoog punt; wanneer je daar niet voor corrigeert dan zal logischerwijs waarschijnlijk vroeg of laat gaan blijken dat het roze lijntje in figuur 6 te steil is getrokken. Kortom, de helling van de lijn wordt bepaald door het model dat de analist gebruikt op basis waarvan de lijn wordt genereert.
(Er zijn ook hele andere theoretische scenarios denkbaar voor het toekomstig verloop van het roze lijntje. Stel we krijgen morgen een vulkaanuitbarsting met de impact van een supervulkaan… dan zouden we komende jaren uiteindelijk aan het eind van volgende decennium in de grafiek ergens op een plek kunnen zien staan die nu door niemand kan worden voorzien. Met zo’n supervulkaan kan vanzelfsprekend geen rekening worden gehouden maar dit voorbeeld toont wel aan dat variabiliteit in het klimaatsysteem zich in essentie geenszins goed laat voorspellen – het ‘hiaat’ in de opwarming tussen 1998 en 2014 werd door het IPCC bijvoorbeeld ook al niet voorzien… maar vervolgens zorgde Moeder Natuur plots voor het ontstaan van een El Nino valk na een piek in de zonnevlekkencyclus in 2015… et voila: het temperatuurrecord van 2016 dat in alle temperatuur series onmiskenbaar wordt bevestigd was een feit – maar het stond wel grotendeels dankzij een toevallige samenloop van omstandigheden die betrekking had op tenminste 2 cycli van de natuur… en uit mijn artikel kun je opmaken dat ook een derde cyclus hierbij een rol speelde want de 66-jarige cyclus zat afgelopen jaren immers nog op een hoog niveau na de piek in 2010)
@Danny 5 sep 2019 om 01:43
Jullie vergeten [Myhre et al., 1998], maw. het logaritmisch verband tussen CO2 en temperatuur.
Ik ben totaal onwetend in deze, maar ik zocht Myhre e.a. op en stuitte op deze titel:
New estimates of radiative forcing due to well mixed greenhouse gases
Geophysical Research Letters, vol 25, no 14, pages 2715-2718, july 15, 1998
Wat mij opvalt dat in Table 3 gesproken wordt van “Simplified expression” ..ln(c/c0).
Naast het gebruik van een mondiale temperatuur, het gegok over de wolkbedekking en de foute veronderstelling over het mondiaal goedgemengde CO2 is de duiding naar een versimpelde formule ook niet echt overtuigend.
Er zijn nogal wat kleurrijke prenten te vinden over de mondiale verdeling van het CO2-gehalte (“sinks and sources”); idem over temperaturen.
Een directe koppeling T vs CO2 heb ik niet kunnen vinden; immers, leg de prent van CO2 over die van de temperatuur, de kleuren zijn indicatoren van de waarden van CO2 en de temperatuur.
Het lijkt mij dat de fixatie op een mondiale temperatuur en CO2-gehalte voortschrijdend inzicht in de weg staat.
@(Martijn van Mensvoort 5 sep 2019 om 02:23)
Die supervulkaan zit in figuur 6. Pinatubo 1991. Zie de jaren 1992 en 1993 die duidelijk onder de roze lijn liggen. In 1995 is het effect grotendeels weg. Een supervulkaan heeft een tijdelijk effect en is dus ruis op een termijn van eeuwen. Op de tijdschaal moet je een supervulkaan dus niet gaan fitten. Dan zit je ruis te fitten.
Idem dito voor ENSO en tijdelijke hiaten. Deze natuurlijke fluctuaties zijn slechts ruis rondom het roze lijntje. Evenzo jouw vermeende 66-jarige cyclus met een gemiddelde van 0 is ruis op tijdschalen van eeuwen.
Al deze fluctuaties zijn tijdelijk en hebben soms een opwarmend effect, soms een afkoelend effect. De roze lijn is de stabiele factor in het geheel, want CO2 verdwijnt niet, sterker het stijgt versnellend. Een exponent stijgt ook versnellend. De logaritme van een exponent levert een lineaire curve: het roze lijntje is dus zowel in overeenstemming met de theorie als met gemeten data. Al 140 jaar.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de natuur zich de komende 140 jaar anders zou gaan gedragen dan de voorgaande 140 jaar. Zelfs in het hypothetische geval dat we de CO2 uitstoot weten te stabiliseren op de huidige waarde van ~411 ppm voor de komende 100 jaar, dan nog zal het roze lijntje prima voldoen, ook in het jaar 2119.
Ronald, van een ‘supervulkaan’ wordt pas gesproken bij een categorie 7 of 8 vulkaan.
De Mount Pinatubo eruptie in 1991 waarover je spreekt betrof slechts een categorie 6 vulkaan.
De laatste uitbarsting van een ‘supervulkaan’ in de vorm van een categorie 7 uitbarsting vond plaats in het jaar 1815 in de Kleine Ijstijd en staat bekend als de Tambora eruptie in Indonesië; 1816 kwam vervolgens bekend te staan als ‘het jaar zonder een zomer’. De laatste categorie 8 uitbarsting vond ruim 26.000 jaar geleden plaats op Nieuw-Zeeland tijdens de laatste IJstijd:
Vanzelfsprekend is zowel het temperatuur effect als ook de duur ervan bij de een ‘supervulkaan’ vanzelfsprekend groter dan bij een voorbeeld van een categorie 6 uitbarsting waarover jij spreekt.
Op Wikipedia staat vermeldt dat bij de categorie 7 Tambora vulkaan in april 1815 uitbarsting het tijdelijke effect een impact had van 0,4-0,7°C in het jaar 1816; echter voor de voorgaande categorie 8 uitbarsting – de Salamas eruptie (ook in Indonesië) in het jaar 1257 – wordt al gesproken over een temperatuur effect van -0,7°C in 1258 en maar liefst -1,2°C in het jaar 1259. Voor de zeetemperatuur worden effecten beschreven in de orde van 0.3–2.2 °C.
Kortom, 1 categorie 7 uitbarsting kan in potentie 170 jaar global warming in 1 jaar uitwissen; dus… kun je nagaan wat een categorie 8 ‘supervulkaan’ uitbarsting zou kunnen veroorzaken. Het verhaal van een effect van een impact die ongeveer 2 jaar duurt is dus enkel indicatief voor een categorie 6 vulkaan… maar bij een supervulkaan duurt de impact veel langer want de impact van de Salamas uitbarsting [categorie 7] uitbarsting was maar liefst 7x groter dan Pinatubo uitbarsting [categorie 6] en ongeveer 2x groter dan de impact van de Tambora uitbarsting [categorie 7]…. kortom de impact zal veel groter zijn dan de 2 jaar waar jij aan denkt want de natuur raakt door dergelijke events ontregeld.
Op Wikipedia staat een overzicht van de categorie 8 en 7 uitbarstingen:
https://en.wikipedia.org/wiki/Supervolcano
Met je suggestie dat een ‘supervulkaan’ slechts voor “ruis” rondom jouw roze lijntje zal zorgen toon je aan dat je weinig besef hebt van de potentiële impact van dergelijke events want bij een uitbarsting als Salamas [categorie 7] praten we dus over een terugval van in potentie meer dan 1°C in 2 jaar… en de CO2 zal ondertussen juist harder stijgen dan normaal!!!
PS. Ik wil hierbij wel aantekenen dat ik eerder deze week op basis van de proxy records + wat fact-checking op Wikipedia wel de indruk heb gekregen dat het temperatuureffect van grote vulkanen geenszins nauwkeurig is beschreven, want we zien bij zowel de categorie 6 als categorie 7 events eigenlijk te weinig van terug in de temperatuur series; regelmatig lijkt het effect daar zelfs grotendeels te ontbreken… wellicht dat dit ook onderdeel is over de twijfels rondom de aerosol modellen – de wetenschap is er voorlopig helemaal niet uit. Ik denk dat we het wel eens zijn over vulkanisme een dusdanig onvoorspelbare factor vormt dat dit één van de ‘wildcards’ is die eigenlijk iedere voorspelling voor de ontwikkeling van het klimaat met een korreltje zout mag worden genomen omdat bekend is dat de natuur dusdanig grillig dat de trends meestal vroeg of laat eindigen.
Martijn,
Het effect van de supervulkanen die jij noemt op de mondiale temperatuur is ook na een aantal jaar uitgewerkt. Op tijdschalen van een eeuw en meer vallen deze dus in de categorie ruis. Ze zullen het roze lijntje dan ook geenszins verstoren, net zoals super El Nino’s dat niet doen.
Je moet proberen tijdelijke effecten, ruis dus, (ENSO, vulkanen) en structurele effecten (CO2 is blijvend) uit elkaar te halen.
Re: Boels
Inderdaad, ik word zelf meestal ook niet erg enthousiast wanneer mensen verwijzen oud onderzoek.
In deze studie uit 2016 wordt gerapporteerd dat het opwarmende effect van CO2 ijs wolken in het verleden flink is overschat (dit gaat over een impact op de Albedo van wolken; o.a. eerder beschreven effecten voor CO2 worden hier niet bevestigd):
Overall, the Bond albedos in the cloudy cases are somewhat higher than the ones of the reported by the previous studies. This is caused by the underestimation of the
cloud’s albedo effect by the two-stream radiative transfer schemes (Kitzmann et al. 2013).
https://arxiv.org/pdf/1601.01209.pdf
PS. We drijven met dit onderwerp wel enigszins weg van het specifieke onderwerp van mijn artikel, echter het sluit wel aan bij dat de wetenschap rondom klimaat vaart op inschattingen die regelmatig geenszins op harde natuurwetten blijken te zijn gebaseerd; ofschoon dit fenomeen wel voor een flink deel normaal is bij de ‘zachte’ wetenschappen die zijn gericht op de maken van toekomstramingen rondom complexe systemen.
Martijn,
Ten eerste klimaatgevoeligheid staat los van al dan niet een logaritmisch verband.
Ten tweede is dit wel het beste wat we op dit moment wetenschappelijk voorhanden hebben. Wat mij betreft is er geen enkele reden om hieraan te twijfelen.
Als ik jouw reactie goed begrijp, stel jij dit dus in vraag? Zo ja, waarop gebaseerd?
Hoe kom je daar nu bij, dit is gewoon de trendlijn (lineaire regressie) op basis van de aanwezige data!
Jij vindt bovenop de 66j cyclus en gecorrigeerd voor ENSO een overblijvend stijgend kanaal sinds 1950 van afgerond 0.1 °C per decade. Waarom ben je niet bereid om na te gaan hoe goed dit verklaard zou kunnen worden door CO2/broeikasgassen? Jij lijkt wel een CO2-allergie te hebben? Of is het zelfs een CO2-fobie?
Re: Ronald
Ronald, je lijkt niet te beseffen dat het effect van een ‘supervulkaan’ van invloed zou zijn op het roze lijntje:
1) De helling van het lijntje in de jaren na een ‘supervulkaan’ duidelijk zal afnemen
2) De trend is dan dusdanig verstoord dat er een nieuwe situatie zou ontstaan waarbij nauwelijks valt te voorzien wat de impact zal zijn in termen van ‘evenwicht’.
3) De waarde van het lijntje gaat dan in potentie mogelijk zelfs grotendeels verloren.
Overigens, mocht komende decennia blijken dat de temperatuur om wat voor reden dan ook rond het huidige niveau blijft bewegen en de CO2 stijgt verder met gemiddeld 1,5 ppm per jaar… ook dan gaat dat roze lijntje in figuur 6 een minder steile helling krijgen en zou de huidige relatief helling dus in dat geval helemaal geen betrouwbare voorspeller voor de toekomst blijken te zijn en zich zou ontpoppen als slechts een tijdelijk spurieus effect kunnen dat zich sinds de jaren ’70 is ontstaan t.g.v. de opwaartse fase van de 66-jarige cyclus.
Bij mij wek je de indruk dat je je eigenlijk een beetje blind staart op dat lijntje… zonder stil te staan bij de mogelijkheid dat de helling komende decennia toch echt ook minder stijl kan gaan worden onder invloed van de 66-jarige cyclus.
Met je suggestie dat de snelheid van de temperatuurstijging tot mogelijk zelfs +0,30°C per decennium zou kunnen gaan oplopen ga je bijvoorbeeld ook voorbij aan het de realiteit dat bijvoorbeeld de UAH temperatuur serie nu sinds de eind jaren ’70 een snelheid toont in de orde van slechts +0,13 °C per decennium – wat betekent dat zelfs jouw ondergrens ruim 50% hoger zit dan wat de UAH beschrijft en je bovengrens zelfs ruim 130% hoger.
PS. LOL… Ik speculeer liever over zaken in het verleden: ik heb inmiddels in het materiaal van mijn eigen artikel inmiddels een fenomeen aangetroffen waar ik me nog niet bewust van was; het wijst in de richting wijst van dat de 66-jarige cyclus waarschijnlijk een fenomeen betreft dat zich al honderden jaren manifesteert via een tegen-fase t.o.v. de zonnecyclus. Ik hoop dat ik vroeg of laat in staat zal zijn om het effect eenvoudig aan te tonen want het lijkt gepaard te gaan met een behoorlijke hoge correlatie in termen van de langdurige ‘zonneminima’ periodes.
Re: Danny:
Ik baseer me primair op het keiharde feit dat CO2 deels door de temperatuur zelf wordt bepaald (~15%); tel daarbij op de impact van de cyclus die ook in de CO2-temperatuur grafiek zichtbaar is (zie de posts van Clive Best) en we praten over een behoorlijk groot effect.
Ik heb hier een studie (2016) voor je waarin figuur 2 het effect wordt getoond wanneer rekening wordt gehouden met de onderliggende ’trends’; de correlatie van +0,82 zakt naar +0,34 wanneer hiervoor wordt gecorrigeerd:
https://www.researchgate.net/profile/Jamal_Munshi/publication/309547292_Unstable_Correlations_between_Atmospheric_CO2_and_Surface_Temperature/links/581caef408aeccc08aec92cc/Unstable-Correlations-between-Atmospheric-CO2-and-Surface-Temperature.pdf
Dat klopt, maar dat is tegelijkertijd de kern van het probleem: de onderzoeker vraagt om een trend… en dan komt er sowieso iets uit rollen. Maar daarmee is nog niet gezegd dat de trend ook werkelijk een stabiele waarde vertegenwoordigd.
Bovendien valt hierop ook het een en ander op af te dingen:
– Op de eerste plaats wordt bij deze analyse geen rekening gehouden met de belangrijkste klimaatcycli, terwijl we afgelopen decennium zowel de 66-jarige cyclus, de zonne cyclus, als de ENSO cyclus allemaal netto voor een positief momentum hebben gezorgd. Maar dit betreft hetzelfde punt als hierboven.
– Op de tweede plaats zien we bij andere temperatuur series (vooral de UAH & HadCRUT4) duidelijk een lagere trend.
Waarom denk je dat ik hiertoe niet bereid ben? Waar sluit ik iets uit?
Ik sluit volgens mij juist helemaal niets uit, maar ik ben me zeer bewust van hoe er op basis van de vermeende ‘consensus’ rondom de communicatie over het klimaat dusdanig veel misgaat dat de impact van natuurlijke variabiliteit bij sommige mensen altijd het kind van de rekening is (zonder te willen suggereren dat dit op jou van toepassing zou zijn hoor Danny). Maar tegelijkertijd hecht ik geen waarde aan formules waarmee de suggestie wordt gewekt dat het klimaat zich d.m.v. een eenvoudig logaritme laat voorspellen; in mijn ogen worden ze vrijwel altijd op een tamelijke nutteloze manier in discussies ingezet… want gebruik van dergelijke formules leidt feitelijk ogenschijnlijk eigenlijk nergens toe – afgezien dat ze worden ingezet om de broeikastheorie te ‘stutten’ op een wiskundige manier. Maar tegelijkertijd gaat het voorbij aan de dimensies van de natuurkunde, waarin dusdanig veel onzekerheden worden aangetroffen dat de formules in potentie zelfs op een pseudo-werkelijkheid vertegenwoordigen waarvan het bestaan in de natuur nooit is aangetoond.
Overigens, ik heb al in de planning zitten om mijn modelletje te verdiepen met data op basis van de zonnecyclus en de stratosferische aerosols.
Wellicht dat ik dan nog een stapje verder kan gaan om een inschatting te maken hoeveel ruimte er in mijn model nog overblijft voor een logaritmisch effect…. maar als ik zelf een CO2 plot maak voor de HadCRUT4 en deze vervolgens vergelijk met de uitkomst van mijn 3de model op basis van conceptuele sinusoïde, dan zie ik alleen in mijn model een duidelijk logaritmisch verloop terug terwijl… maar als ik vervolgens voor beide modellen om de ‘richting’ vraag voor de periode vanaf 1900 dan resulteert dit bij de HadCRUT4 in een helling van +0,08984°C per decennium en voor mijn model in +0,07859°C per decennium.
Ondanks de lange periode is het resultaat ruim 12% lager… maar bovendien is de ‘helling’ in mijn ogen geenszins representatief voor de toekomst omdat de plot voor mijn model immers duidelijk een logaritmisch verband toont – de plaatjes waarover ik nu praat staan niet in mijn artikel noch de bijbehorende kwantitatieve data – maar dit voorbeeld toont wel aan dat de kwantitatieve data niet moet worden overschat (tenzij er wordt gewerkt met getallen op basis van een 60+ jaren methoden want dan worden de belangrijkste factoren veel minder gemakkelijk over het hoofd gezien..
(Ik hoop dat ik me voldoende scherp het uitgedrukt maar in essentie hangen de uitkomsten van een statistische analyse in dit perspectief af van de interpretatie van de uitkomst en niet van het resultaat zelf; daarom kan de wetenschap van het klimaat niet worden gereduceerd tot formules… vooral niet wanneer hierbij lang niet alle factoren van de natuurlijke variabiliteit zeer nadrukkelijk onder ogen worden gezien)
Martijn,
“1) De helling van het lijntje in de jaren na een ‘supervulkaan’ duidelijk zal afnemen”
Nee! de least-squares fit is gebaseerd op 140 datapunten, die allen een gelijk gewicht hebben. Een of twee outliers veranderen de trend nauwelijks. Al helemaal niet omdat er ook outliers de andere kant op zijn (El Nino’s). De punten enkele jaren na de uitbarsting trekken gewoon weer terug naar het roze lijntje. Net zoals na Pinatubo gebeurde en net zoals na de El nino’s gebeurde.
Maak maar eens zo’n sommetje.
“Overigens, mocht komende decennia blijken dat de temperatuur om wat voor reden dan ook rond het huidige niveau blijft bewegen en de CO2 stijgt verder met gemiddeld 1,5 ppm per jaar”
Dan is er sprake van een tijdelijke natuurlijke factor die de temperatuurstijging t.g.v. CO2 overstijgt. Op het moment dat die natuurlijke factor is uitgewerkt of van fase wisselt (zo je wilt met jouw 66-jarige cyclus in het achterhoofd), dan keert de temperatuur terug naar zijn natuurlijke logaritmische vorm, het lineaire roze lijntje dus.
Ik wil je er nogmaals op wijzen dat het lineaire roze lijntje een logaritmisch verband tussen CO2 stijging en temperatuur stijging aangeeft (heb je dat nu eindelijk door?). Dus nogmaals, het lineaire roze lijntje is dus zowel in overeenstemming met de theorie als met gemeten data. Al 140 jaar. Dat is dus best een sterk verhaal hoor, dat je niet zomaar even aan de kant kunt schuiven. Het lijntje is veel krachtiger dan je denkt. Het roze lijntje zet zich ook gewoon voort hoe snel de toekomstige CO2 stijging ook zal zijn. En mocht CO2 gaan dalen in de toekomst, ook dan klopt het roze lijntje. Denk er maar eens rustig over na.
Begin hier eens. Stel dat de hoeveelheid CO2 zich vanaf nu stabiliseert de komende 100 jaar op een niveau dus van de huiige ~411 ppm. Hoe ontwikkelt zich het roze lijntje dan?
En niet stiekum de doelpaaltjes verzetten naar UAH. Daar kunnen we ook een hele discussie over opzetten, maar valt buiten deze discussie.
Aangezien figuur 6 mij even op het verkeerde been had gezet, ben ik er even verder naar gaan kijken en heb een aantal berekeningen gemaakt – voor zowel HadCRUT4 als GISTemp overigens.
Hierbij dus de evolutie van de hellingshoek van het roze lijntje in de GISTemp grafiek sinds 1945 (2018 is het referentiepunt, dus gelijk gesteld aan 100%)
https://www.dropbox.com/s/qa4lsbendkwnfqs/Fig6HellingRozeLijn.png?dl=0
Martijn,
Voor ik heb weer vergeet te vragen: is in jouw berekeningen de conceptuele sinus ondertussen een echte sinus of is het nog steeds de ‘op-het-oog-van-Martijn’-sinus?
Je zou misschien beter de tekst lezen ipv plaatjes te kijken. Ik citeer even uit ‘4. SUMMARY AND CONCLUSIONS’: In the specific example presented a strong and statistically significant detrended correlation is found between annual mean HadCRUT4 global temperature anomalies (Hadley Centre, 2016) and the logarithm of annual mean atmospheric CO2 concentration (ScrippsCO2, 2016) for the sample period 1958-2015.
Ik raad je dus aan om tot bewijs van het tegendeel de huidige stand van de klimaatwetenschap te aanvaarden.
De eerste 2 woorden hadden volstaan. ;-)
Al jouw bedenkingen zijn correct – zie ook mijn eerder gedeeld plaatje – maar naast de kwestie.
Normaal gebruik je niet het woord ‘richting’ voor ‘trend’.
En jij bent verbaasd over het verschil? Ik had verwacht dat je toch zou beseffen dat als je periodes wilt vinden die in beide gevallen dezelfde trends opleveren, het begin- en eindpunt op hetzelfde niveau van jouw conceptuele sinus moeten liggen. Probeer 1886 eens als startjaar zou ik zeggen…
Eeeuuuuuuhhhhhhhhhh… En wat denk je dat jij aan het doen bent?
Re: Danny
Je citaat uit het onderzoek dat ik noemde is geenszins in strijd met het punt dat ik maakte; deze zin onder de figuur bevestigd dit expliciet:
“This correlation may be described in terms of two components – one derived from a shared upward drift in the data in both series and the other a year to year (annual time scale) relationship between temperature and CO2. Only the second effect is relevant to our test. Detrending removes the first effect.”
Het citaat dat je deelde wordt gevolgd door deze zinnen die het punt dat ik maakte bevestigd + waar het allemaal om draait in die studie:
“In the specific example presented a strong and statistically significant detrended correlation is found between annual mean HadCRUT4 global temperature anomalies (Hadley Centre, 2016) and the logarithm of annual mean atmospheric CO2 concentration (ScrippsCO2, 2016) for the sample period 1958-2015. Changing the sample period endpoint on either end of the period 1958-2015 revealed a strong dependence of the correlation on small changes to the sample period within the overall range of 1958-2015. This unstable nature of the correlation suggests that the statistical significance of the correlation may be an artifact of sample period definition and therefore related to extraneous climate variability not contained in the correlation under study.”
Jammer dat de context van het citaat dat je deelde duidelijk maakt dat je verwijzing naar die passage volkomen overbodig was.
Je overige vragen en opmerkingen zijn stuk van hetzelfde niveau.
PS. Overigens, met de term ‘richting’ doelde ik enkel op de functie zoals deze in Excel wordt gebruikt; is verder geenszins relevant voor de context waarover we praten – net zomin je suggestie relevant is om een berekening te maken op basis van 1868 i.p.v. 1900 en hetzelfde geldt voor je eerste suggestie (hoe een conceptuele cyclus er precies uitziet is hier nauwelijks van belang; het voorstel dat je doet zal geen wezenlijk resultaat opleveren).
@(Martijn van Mensvoort 5 sep 2019 om 00:57)
Ik zie dat je begint te bewegen want we zijn het dus eens dat als de CO2 stijging het komende decennium 2-3 ppm per jaar is (en waarom ook niet met een nog steeds versnellende toename van CO2 in de atmosfeer) dat dit volgens figuur 6 leidt tot een temperatuurtoename van 0.2-0.3 graden voor het komende decennium.
Ik ga mijn punt op nog maar weer eens een andere manier proberen over te brengen. Het fundamentele probleem in jouw artikel is de volgende:
Jij bent het niet eens met het roze lijntje en toch neem je die op in jouw artikel zonder verder een woord vuil te maken aan het roze lijntje. Dan denkt de lezer logischerwijs dat de auteur het daarmee eens is. Door de figuren 6 en 9 op te nemen in jouw artikel heb je onbedoeld en onbewust een tegenstrijdigheid geïntroduceerd; de boodschap van figuur 6 en 9 is in strijd met jouw conclusie. Dat je deze boodschap van het roze lijntje niet besproken hebt in jouw artikel is omdat de boodschap je volledig ontging, maar hij zit er wel degelijk in en haalt jouw hele werk onderuit. De ingewijde lezer ziet die tegenstrijdigheid natuurlijk wel.
Zo’n tegenstrijdige boodschap gaat geen editor publiceren. Derhalve: reject.
Re: Ronald
Ik neem aan dat je hierbij doelt op deze passages in de post die je noem?
“Overigens, je moet wel beseffen dat dit dus enkel gaat over het verleden; het eerste getal (0,01°C per ppm) heeft betrekking op de gehele periode periode van 138 jaar, echter het 2de getal (2-3 ppm CO2) kan enkel direct aan de laatste 7 jaar koppelen.
…
Je beschrijft niet expliciet wat je hier doet maar ik begrijp dat je hier de trend van de afgelopen 7 jaar probeert te gebruiken voor wat er komende 10 jaar kunnen gaan gebeuren. Echter, hierbij negeer je het feit dat in het perspectief van de definitie van klimaat moet worden gekeken naar het gemiddelde over 30 jaar… en niet over 7 jaar.
…
Kortom, wat jij hier probeert te doen op basis van een trend van slechts 7 jaar in figuur 9 is enerzijds in strijd met de definitie van het klimaat (welke immers voorschrijft dat trends korter dan 30 jaar te kort zijn om harde conclusies aan de te verbinden) en bovendien heb jij bij jouw poging om de roze lijn door te trekken geen enkel ook voor de impact die natuurlijke variabiliteit heeft gehad bij het ontstaan van die 7-jarige trend in figuur 9… want in jouw analyse m.b.t. figuur 9 negeer de invloed van zowel de El NIno, de piek in de zonnecyclus + het feit dat de 66-jarige cyclus zich afgelopen jaren in een hele hoge fase heeft gezeten.”
Lees ze nog maar eens goed door, want in alledrie de passages beschrijf ik impliciet dat het niet verstandig is om op basis van een trend van slechts 7 jaar (in figuur 9) het roze lijntje in figuur 6 door te willen trekken.
Ik schuif dus geenszins, ik heb enkel begrip proberen te tonen voor hoe jij je redenering opbouwt… om vervolgens te beschrijving waarom je ‘strategie’ niet deugt omdat je in essentie hierbij uitgaat van een te korte periode.
PS. Nogmaals, ik heb al aangegeven dat het roze lijntje in combinatie met een logaritmische schaal een uitdrukking vormt van de theorie rondom het logaritmische verband tussen CO2 en de temperatuur; ik heb hierover in mijn artikel niet gesproken noch heb ik verwezen naar de roze lijn en ik heb in deze discussie aangegeven dat ik geen enkel bezwaar kan aanvoeren tegen de grafiek zelf – ofschoon ik wel van mening ben dat het gebruik van het roze lijntje eigenlijk wel aanvechtbaar is omdat het uitgaat van een bepaalde veronderstelling m.b.t. hoe het logaritmische verband tussen CO2 en de temperatuur eruit zou kunnen zien terwijl hiervoor geen bewijsvoering op basis van het klimaat systeem zelf voor handen is. Kortom, in essentie heb ik enkel consequent gemaakt tegen ;hoe jij de lijn hebt geïnterpreteerd – de argumenten voor dit bezwaar heb ik inmiddels veelvuldig beschreven dus ik zal hierover nu niet in herhaling treden.,
Blijkbaar realiseer jij je niet dat je met je suggestie dat figuur 6 en figuur 9 in strijd zouden zijn met elkaar, je eigenlijk impliciet suggereert:
‘óf het roze lijntje van Oldenborgh klopt niet, óf de grafieken van het NOAA klopt niet‘
Terwijl ik zelf geen enkele twijfel heb geuit over de inhoud van beide figuren, ik heb enkel aangegeven dat ik jouw interpretatie van de roze lijn in figuur 6 niet kan steunen, evenals ik geen waarde kan hechten aan jouw 7-jarige ’trend’ die je hebt gevonden in figuur 9.
Jammer dat ik nu ook moet constateren dat je iets in mijn woorden meent te hebben gelezen – zonder expliciet te hebben beschreven op welke van mijn woorden je dit hebt gebaseerd – want in deze post heb ik zojuist beschreven dat noch de intentie, noch de vermeende inhoud aanwezig is in de post waar je naar hebt verwezen. Kortom, ik kan enkel beamen dat je spreekt over een ’tegenstrijdigheid’ tussen figuur 6 en figuur 9 maar in mijn ogen komt deze enkel voort uit je eigen interpretatie van beide grafieken.
Martijn,
Een hoop gezwets weer en het draaikonten gaat ook door. Wel leuk om te lezen hoor.
Voorbeeldje
“ofschoon ik wel van mening ben dat het gebruik van het roze lijntje eigenlijk wel aanvechtbaar is …..” Kijk, dat klinkt al weer heel anders dan het eerdere: “En om verder maar te zwijgen over het feit dat de aard van het rechte roze lijntje eigenlijk ook in strijd is met de formules die het verband tussen CO2 en de temperatuur beogen te beschrijven want het gaat hierbij immers om een logaritmische verband dus dat roze lijntje zou fundamenteel bezien eigenlijk geen wezenlijke waarde in jouw denkkader van de formules behoren te hebben)”
Bovendien ging je hier ging danig de mist in. Het lineaire roze lijntje beschrijft namelijk wél het logaritmisch verband waar je op doelt. Vervolgens ga je dat logaritmisch verband hier weer zitten bagatelliseren. Het wordt wel een warboel zo hoor.
“Blijkbaar realiseer jij je niet dat je met je suggestie dat figuur 6 en figuur 9 in strijd zouden zijn met elkaar, …”
Huh? je raaskalt nu. Figuur 6 en 9 vormen tezamen de boodschap die in strijd is met jouw conclusie. Hoe vaak moet ik dat nog herhalen? Daarom, voor de zoveelste keer: jij voert de roze lijn op, maar ondersteunt hem niet en dus: paper rejected
Ik heb ook nog eens goed gekeken naar de grafiek van Danny met het verloop van de hellingshoek in de GISS data (getoond in figuur 6)
In de grafiek is zichtbaar hoe de hellingshoek tussen de vorige piek (1944) en het laatste dal (1977) van de 66-jarige cyclus vlak boven de 90% heeft geschommeld; hetzelfde kan worden gezegd van de periode na 1976. M.a.w. als we willen speculeren over een soort van evenwicht verhouding tussen CO2 en de GISS temperatuur dan komen we uit op een hellingshoek die duidelijk lager is dan wat deze in figuur 6 toont.
Bovendien kan op basis van figuur 9 worden gesteld dat de groei van de CO2 vanaf 1977 een jaarlijkse groei heeft laten zien tussen 0,7-3,0 ppm; echter, hierbij mag niet worden vergeten dan dit gebeurde tijdens de opwaartse fase van de 66-jarige cyclus. Immers, de periode 1959-1976 toont aan dat in de neerwaartse fase de groei zich in een veel lagere bandbreedte begaf.
In het perspectief van het positieve momentum van het feit dat zich komende jaren/decennia een periode gaat aandienen waarbij enerzijds de 66-jarige cyclus een duidelijk toenemend neerwaarts momentum zal gaan tonen en dit waarschijnlijk regelmatig ook gepaard zal gaan met jaren waarbij vooral de zonnevlekkencyclus maar ook de ENSO cyclus beide ook vooral een negatief momentum zullen gaan zorgen… lijkt het geenszins onmogelijk dat de de groei van de CO2 ook weer op waarden beneden een groei van 2 ppm per jaar kan gaan uitkomen – vooral tijdens jaren waarin de temperatuur ook een negatieve momentum toont.
Kortom… ik kan eigenlijk inmiddels nog 1 punt aan mijn artikel toevoegen:
Dankzij de natuurlijke variabiliteit wordt waarschijnlijk ook de trend in de jaarlijkse groei van CO2 overschat!
PS. Ik sta op het punt om de Engelse vertaling van mijn artikel vandaag af te ronden en zal hierbij dit laatste punt ook in een kort lijstje met enkele voetnoten vermelden.
Re: Ronald
“Martijn,
“1) De helling van het lijntje in de jaren na een ‘supervulkaan’ duidelijk zal afnemen”
Nee! de least-squares fit is gebaseerd op 140 datapunten, die allen een gelijk gewicht hebben. Een of twee outliers veranderen de trend nauwelijks. Al helemaal niet omdat er ook outliers de andere kant op zijn (El Nino’s). De punten enkele jaren na de uitbarsting trekken gewoon weer terug naar het roze lijntje. Net zoals na Pinatubo gebeurde en net zoals na de El nino’s gebeurde.
Maak maar eens zo’n sommetje.”
Dat sommetje had ik al bekeken voordat ik de post maakte waarop je reageerde.
Overigens, je hebt het hier opnieuw over Pinatubo terwijl dat geen ‘supervulkaan’ betreft; kortom, je schat het effect te klein in omdat je zelf van mijn voorbeeld afwijkt.
Bovendien toont het plaatje van danny dat ook zonder een ‘supervulkaan’ de lijn ieder jaar van richting veranderd, zie: https://www.dropbox.com/s/qa4lsbendkwnfqs/Fig6HellingRozeLijn.png?dl=0
Je redenering dat de lijn na natuurlijke variabiliteit weer terug zou keren naar zijn “natuurlijke logaritmische vorm” toont aan dat jij veronderstelt dat het roze lijntje een soort van definitief patroon vormt… maar ik vermoed dat je ook op dat punt alleen staat; bovendien negeer je hierbij de factor van invloed betreffende het positieve momentum van de 3 cycli waarop mijn aandacht is gevestigd.
Kortom, in je input zie ik eigenlijk vrijwel niet terug van de materie die we hebben besproken; noch geef je blijk van besef hoe de natuurlijke variabiliteit tot uitdrukking komt in figuur 6; ik vrees dat jouw redenering zich op dit punt zal beperken tot een redenering gericht op dat de puntjes niet op de roze lijn liggen.. jammer dat je nog steeds niet inziet – dan wel laat zien – dat het onderliggende oscillatie patroon ook in figuur 6 is terug te vinden.
PS. De ‘richting’ (de term van mag ik van Danny eigenlijk niet gebruiken, ik hoop dat hij het mij zal vergeven) toont in een GISS vs CO2 grafiek (zonder logaritmische schaal) aan dat deze voor de periode 1970-2018 uitkomt op 0,109°C per 10 ppm… echter voor de periode 1998-2018 komt hij uit op slechts -0,101°C per 10 ppm; is dus toch bijna -8% lager nadat het sterkste opwaartse momentum van de 66-jarige cyclus is verdwenen. Logisch trouwens ook want het ‘hiaat’ speelt hierbij ook een rol… maar ja: vervolgens heeft de uniek combinatie van de El Nino op de piek van de zonnevlekkencyclus het IPCC voorlopig weer even ‘gered’.
Overigens… toch jammer dat die GISS temperatuur serie pas in 1880 begint; want juist de jaren 1877 en 1878 geven bij de HadCRUT4 veel meer zicht in de impact van de natuurlijke variabiliteit: zie de 2 El Nino jaren die in figuur 1 van mijn artikel bij 1877 en 1878 staat vermeld.
Martijn,
Het supervulkaan voorbeeld snijdt geen hout, want komt niet in de data van figuur 6 voor. Bovendien, mocht die komen dan is het effect tijdelijk.
Het plaatje van Danny toont heel mooi aan dat naarmate de dataset groeit de berekende trend steeds stabieler wordt. Dat verwacht je ook.
Iedere serieuze klimaatwetenschapper gaat uit van een logaritmisch verband tussen temperatuurstijging en CO2 stijging. Als jij die ontkent, dan heb je een hoop uit te leggen, te beginnen met jouw figuur 7 waarin je een correlatie berekent voor een lineair verband. Althans, dat moeten we halen uit het lineaire verloop van beide assen, want de tekst onder en rondom de figuur melden er niets over. De lezer moet maar gissen.
De natuurlijke variabiliteit in figuur 6 zie je aan de scatter van de punten rondom de trend. Ik zie Pinatubo, ENSO, het hiaat voor mijn part, de warme periode in de jaren ’40, de koude periode in de jaren ’10. Allemaal duidelijk zichtbaar voor mij. Voor jou niet?
En voor de rest weer een hoop tegenspraak. In je artikel pleit je voor perioden groter dan 30 jaar waar het klimaat betreft en vervolgens kom je met een trend over de periode 1998-2018, 20 jaar dus, een negatieve trend bovendien?? die -8% lager, dus 8% hoger zou zijn ????? De tegenstrijdigheden stapelen zich op.
Re: Ronald
Je hebt valide geen argument gepresenteerd dat aantoont dat mijn hypothetische voorbeeld betreffende een supervulkaan hier niet als voorbeeld kan dienen. Je toont op dit punt enkel een poging waarbij jij lijkt te willen bepalen welke voorbeelden ik wel of niet kan gebruiken.
Je definitie van een ‘serieuze klimaatwetenschapper’ is nog als breed, want je gebruikt immers de term “een logaritmisch verband”; mijn punt hieromtrent is vooral dat het verband mogelijk aanzienlijk complexer zou kunnen blijken te zijn… omdat CO2 en de temperatuur immers via de vegetatie en het oceaan systeem aan elkaar zijn gekoppeld.
Even afgezien van dat ik mezelf overigens ook geen ‘klimaatwetenschapper’ noem, denk ik dat er genoeg klimaatwetenschappers te vinden zijn die weinig waarde hechten aan het “consensus” gedachtegoed rondom het klimaat; immers, er zijn genoeg klimaatwetenschappers te vinden die meer waarde hechten aan het klassieke aspect van het verband tussen beide factoren (waarbij de temperatuur van invloed is op de CO2) dan aan de controversiële aspect (waarbij op basis van theoretische gronden in combinatie met weinig representatieve laboratorium experimenten wordt verondersteld dat CO2 een sterke invloed zou hebben op de temperatuur).
PS. Excuus: het min-teken was in mijn post hierboven een typo: “-0,101°C per 10 ppm” (onbewust heb ik daar blijkbaar dat ‘-‘ teken getypt dat enkele woorden later voor de “-8%” moest komen te staan)
(Overigens, had je dit echt niet zelf kunnen bedenken Ronald? In je posts lijk je inmiddels zelf te struikelen over de vermeende ’tegenstrijdigheden’ die je in mijn artikel meent te hebben gevonden… want je gebruikt hierbij een onnavolgbare logica waarbij je eigenlijk voortdurend allerlei dingen in mijn woorden meent te lezen die geenszins aansluiten op zowel de intentie als de feitelijke inhoud – afgezien van een ’typo’ zoals in het zojuist genoemde voorbeeld, die je met weinig gevoel voor empathie hebt proberen te omschrijven als een ’tegenstrijdigheid’)
En nog iets te melden over jouw figuur 7? Of is het logisch te zoeken naar een lineair verband tussen CO2 stijging en temperatuurstijging en daar een correlatie coëfficiënt voor te bepalen? Wat is daar de logica achter?
Het berekenen van de correlatie tussen CO2 en de temperatuur wordt veelvuldig toegepast in allerlei studies en analyses, inclusief bijvoorbeeld de grafieken voor de ijstijden.
Nog sterker, het vinden van vergelijkbare grafieken (inclusief de correlatie & een trend lijntje) zoals van Oldenborgh deze heeft gepresenteerd – nogmaals ik wil hiertegen op zichzelf geen enkel bezwaar maken hoor – komt veel minder vaak voor…. ik heb er zelf naar gezocht maar ik heb er niet eentje kunnen vinden!
:-)
PS. Als je zo nodig op zoek bent naar spijkers op laag water… het enige aspect waarvan ik zelf wel denk dat het technisch bezien een terecht vraagteken kan oproepen vormt het feit dat ik in mijn figuur 7 een andere perspectief gebruik dan van Oldenborgh – echter afgezien van dat ik een vergelijking heb gemaakt t.a.v. 2 aspecten tussen zijn grafiek voor de GISS en mijn grafiek voor de HadCRUT4: de temperatuurstijging t.o.v. de referentie periode 1951-1980 & de correlatie… zou je hierbij kunnen opmerken dat de vergelijking op basis van de correlatie wel een vraagteken kan oproepen – echter ik ga hierbij niet verder dan constateren dat de beide correlatie in grote lijn wel met elkaar corresponderen dus ik verbind daar verder helemaal geen conclusies aan.
(Je vraag heb ik hiermee ook beantwoord door er op te wijzen dat het helemaal niet ongebruikelijk is dat er een correlatie tussen CO2 en de temperatuur wordt berekend; immers, dit vormt immers 1 van de eerste stapjes wanneer je het verband tussen beide wilt onderzoeken… doch, in het algemeen toont een correlatie geenszins aan of er sprake is van een oorzakelijk verband – vandaar dat ik een hele serie correlaties heb gebruikt om zich te krijgen op de dynamiek rond de ‘super El Ninos’)
Martijn,
Je hebt jezelf inmiddels helemaal vastgedraaid rondom figuur 6 en het gebruik van veel woorden lost dat niet op. Integendeel.
“ik heb er zelf naar gezocht maar ik heb er niet eentje kunnen vinden!”
Je hebt nota bene zelf deze link gestuurd: http://berkeleyearth.lbl.gov/downloads/TemperatureVsCO2_Animation.gif. Mooie en inzichelijke animatie overigens. Berkeley doet een fit aan een logaritmisch verband evenals van Oldenburgh en vele anderen. Jij bent de enige die een fit doet aan een lineair verband. Dat maakt niet alleen de tekst rondom figuur 6 en 7 in jouw artikel inconsistent, het maakt jou tevens een ongeloofwaardige speler in de klimaatwetenschap.
Waarom inconsistent?
Figuur 6 berekent een trend obv een logaritmisch verband. In figuur 7 bereken je een trend obv een lineair verband. Waarom? De tekst rondom de figuren meldt daar niets over.
De werkelijkheid is dat jij je, tot voor kort, nooit gerealiseerd hebt dat figuur 6 een logaritmisch verband representeert. Dat probeer je met veel woorden (ruis) recht te breien. Echter, ruis toevoegen is een slecht concept in data analyse.
Ronald, met de woorden hieronder doelde ik op een grafiek die de volgende 3 kenmerken bevat:
– een logaritmische X-as
– een rechte lijn die het verband tussen CO2 en de temperatuur beschrijft
– de correlatie tussen beide
Deze kenmerken ontbreken alledrie in de BerkeleyEarth grafiek.
Ik ben zojuist nagegaan of de roze rechte lijn in overeenstemming is met de gekromde lijn in de Berkeley grafiek; dit blijkt inderdaad het geval te zijn dus daarmee verdwijnt mijn enige punt van twijfel m.b.t. de grafiek van van Oldenborgh. Dit impliceert dat de twijfels die ik heb uitgesproken over in hoeverre de roze lijn dankzij de logaritmische x-schaal wel recht zou kunnen zijn onterecht waren.
Wat resteert is dus enkel dat ik jouw interpretatie van de roze lijn in figuur 6 (waarbij jij meent uit te komen voor de toekomst op waarden in de orde van 0,2-0,3°C per decennium) niet kan steunen… omdat je dit immers heel duidelijk baseert op de trend van de afgelopen 7 jaar op basis van figuur 9 – waarbij je helemaal geen rekening hebt gehouden met het feit dat zowel de 66-jarige cyclus als ook de ENSO cyclus en de zonnecyclus in de periode 2012-2018 netto elk afzonderlijk voor een opwaarts momentum hebben gezorgd.
PS. En nogmaals, wanneer je toekomstvoorspellingen voor het volgende decennium gaat baseren op een trend van slechts 7 jaar dan houdt je je bovendien ook niet aan het principe dat in de definitie van het klimaat wordt voorgeschreven, namelijk dat het hierbij draait om de gemiddelde waarden over een periode van tenminste 30 jaar (wat vanzelfsprekend ook te maken heeft met de invloed van de natuurlijke variabiliteit die bij kortere periodes immers al snel de trends overheerst).
(We zijn er helaas niet uitgekomen; nu ik mijn analyse van de grafiek in figuur 6 van van Oldenborgh nog wat verder heb verdiept laat ik het verder aan jou om het laatste woord hierover te doen Ronald… want meer dan wat ik in deze post heb beschreven kan ik verder niet meer aan toevoegen)
Hoi Martijn,
Laat mij beginnen om de eerste zin te herhalen van mijn eerste reactie op jouw artikel – het was op 27 augustus, ondertussen 10 dagen geleden:
Ook van mij een dikke pluim voor je zeer uitgebreide werkstuk.
Laat mij duidelijk zijn, ik sta hier nog steeds 100% achter. De daaropvolgende ”discussie” is misschien niet gelopen zoals ik verwacht had; jouw en mijn insteek waren duidelijk te verschillend en ik kan mij ook niet van de indruk ontdoen dat jij je, om wat voor reden dan ook, in het defensief gedrongen voelde.
Het zij zo…
Maar in plaats van (nog maar eens?) te pogen jou op mijn denklijn te brengen (in se misschien wel een negatieve gedachte: mijn gedachtegang is de enige juiste en als je die niet volgt, begrijp jij het niet…), verdien je het dat ik op een positieve noot eindig: ik ga je dus meegeven wat ik als volgende stappen in jouw redenering had verwacht.
Zoals ik enkele keren aangegeven heb, is in mijn ogen de klimaatgevoeligheid het begrip waar het allemaal om draait…
Dus laten we even, gebaseerd op jouw artikel, de klimaatgevoeligheid berekenen.
Zoals ik heb bericht – 5 sep 2019 om 15:49 – heb ik ondertussen een aantal berekeningen gemaakt naar aanleiding van de (discussie rond de) “fameuze” figuur 6 uit jouw artikel.
Dus hetgeen nu volgt, vroeg niet zoveel inspanning.
Hier gaan we:
Jij vertrekt van de HadCRUT4 temperatuurreeks sinds 1950 en na het bepalen van de 66-jarige cyclus en een inschatting van ENSO – 10% van het EONI signaal met een vertraging van 6 maanden* – kom je op een restsignaal. Ik heb dit restsignaal dus (her)berekend – met gebruik van een “echte” sinus volgens de formule zoals eerder door mij aangegeven – en met deze waarden dan een “figuur 6” geproduceerd.
Zoals reeds eerder aangegeven varieert de richtingscoëfficiënt nogal wat afhankelijk van de gekozen periode. Ik heb dus even via Woodfortrees gezocht naar de hoogste trend tot 2018 sinds de jaren 60-80; daar kwam dus 1974 uit met een trend van net boven 0.18 °C/d.
De trendlijn 1974-2018 in de HadCRUT4-figuur 6 heeft de volgende formule:
ΔT = 2.36 ln(CO2/280) – 0.335
Wat betekent dit nu voor de klimaatgevoeligheid?
Daar komen we toe in 2 stappen.
Stap 1: hoeveel stijgt de temperatuur bij een een verdubbeling van CO2? Simpel, zou ik zeggen, 2.36 * ln (2) = 1.64 °C per CO2 verdubbeling
Stap 2: Er is echter meer dan CO2 in deze wereld… CO2 zorgt voor zowat 70% van de totale broeikasgasseninvloed… dus de temperatuurstijging die aan CO2 kan toebedeeld worden is slechts 70% van wat we “meten” via HadCRUT4, maw de echte klimaatgevoeligheid is 70% van de waarde berekend in stap 1.
1.64 * 0.7 = 1.15 °C per verdubbeling CO2.
Besluit: Aan de hand van de analyse in dit artikel waar een natuurlijke 66-jarige cyclus en de ENSO in rekening gebracht worden, blijkt de klimaatgevoeligheid (1.15) duidelijk aan de onderkant van de range aangegeven door het IPCC (1.0 – 2.5) te liggen.
* Mijn berekeningen wijken licht af van de jouwe in je gedeelde Excel
Merci Danny, dank voor de herhaling van je compliment + je waardevolle nieuwe aanvulling!
PS. Wel opmerkelijk dat je hebt gekozen om uit te gaan van “de hoogste trend tot 2018 sinds de jaren 60-80”, maar het levert voor mij wel een mooi referentiepunt waarmee ik in de nabije toekomst zelf verder aan de slag kan gaan.
Overigens, de uitkomst die je hebt gevonden bij stap 1 voor de klimaatgevoeligheid (1.64 °C per CO2 verdubbeling, zonder stap 2) ligt niet zo heel ver boven de uitkomst die ik zelf heb gevonden bij mijn berekening in mijn post van 28 aug 2019 om 15:12 waarin ik uitkwam op een uitkomst van 1.39 °C per CO2 verdubbeling (ook zonder stap 2). Ik ben nu eigenlijk wel benieuwd waar je op zou zijn uitkomen wanneer je uit zou zijn gegaan van de gemiddelde trend sinds de jaren ’60… volgens mij ga je dan heel dicht uitkomen bij wat ik vond, want de waarde wordt dan vanzelfsprekend ook in jouw berekening nog wat lager, toch?
Figuur 6 komt op een klimaatgevoeligheid van 2.13 graden Celsius bij CO2 verdubbeling
Re: Ronald
Gebaseerd op? Een trend over periode van 7 jaar?
0,20°C per decennium mag ik hopen?
(Of ben je toch met 0,30°C per decennium aan de slag gegaan… of wellicht iets er tussenin???)
PS. Het lijkt er op dat je hoger uitkomt dan het KNMI zelf al een paar jaar beschrijft n.a.v. AR5 + op basis van recente data waarschijnlijk kan worden verlaagd naar 1,5-2,0°C (helaas kan ik zo gauw geen getal vinden waar van Oldenborgh vanuit gaat, maar zijn naam behoort de lange lijst van IPCC auteurs die hun naam hebben verbonden aan het AR5 rapport… dus):
” Nieuwe meetgegevens en onderzoek sinds het vorige IPCC rapport waren aanleiding tot het verlagen van de ondergrens van de waarschijnlijke range van 2,0 naar 1,5 graden.”
Bron: http://projects.knmi.nl/ipcc/SPM/FAQ_Klimaatgevoeligheid_IPCC_AR5_def.pdf
“Nieuwe meetgegevens en onderzoek sinds het vorige IPCC-rapport waren aanleiding tot het verlagen van de ondergrens van de waarschijnlijke range van de klimaatgevoeligheid van 2,0 naar 1,5 graden Celsius.”
h ttps://cdn.knmi.nl/system/data_center_publications/files/000/069/527/original/ntvt_ipcc_vandorland.pdf?1495621842
Toevallig vond ik ook nog deze post uit 2017 waarin op klimaatverandering.wordpress.com wordt beschreven wat er nodig zou zijn om uit te komen op een klimaatgevoeligheid van minder dan 1,5°C… echter, de mogelijke impact van de multidecadale cyclus wordt hierbij niet overwogen:
h ttps://klimaatverandering.wordpress.com/2017/01/16/de-grenzen-van-de-klimaatgevoeligheid/
Allemamachies…!
Ronald, kijk eens wat ik hier heb gevonden:
Een eerdere versie van de CO2-temperatuur grafiek van Van Oldenborgh uit 2015, inclusief een mooi kaarsrecht roze lijntje… alleen nu wel met een normale X-schaal en ook een normale Y-schaal!!!
Zie pagina 3:
https://www.nnv.nl/media/files/Pier_Siebesma_NNV_siebesma_pdf.pdf
Dus… in 3 jaar tijd veranderd van een lineaire grafiek in een logaritmische grafiek!???
Met dank aan de natuurlijke variabiliteit van El Nino!???
(LOL… ik kijk met belangstelling uit naar hoe je deze gekkigheid nog recht wil gaan praten, maar ik ben benieuwd wat jouw methode voor de klimaatgevoeligheid voor de 2015 versie van figuur 6 oplevert hoor!)
Re: Ronald
Gebaseerd op? Een trend over periode van 7 jaar?
0,20°C per decennium mag ik hopen?
(Of ben je toch met 0,30°C per decennium aan de slag gegaan… of wellicht iets er tussenin???)
PS. Het lijkt er op dat je hoger uitkomt dan het KNMI zelf al een paar jaar beschrijft n.a.v. AR5 + op basis van recente data waarschijnlijk kan worden verlaagd naar 1,5-2,0°C (helaas kan ik zo gauw geen getal vinden waar van Oldenborgh vanuit gaat, maar zijn naam behoort de lange lijst van IPCC auteurs die hun naam hebben verbonden aan het AR5 rapport… dus):
” Nieuwe meetgegevens en onderzoek sinds het vorige IPCC rapport waren aanleiding tot het verlagen van de ondergrens van de waarschijnlijke range van 2,0 naar 1,5 graden.”
Bron: http://projects.knmi.nl/ipcc/SPM/FAQ_Klimaatgevoeligheid_IPCC_AR5_def.pdf
“Nieuwe meetgegevens en onderzoek sinds het vorige IPCC-rapport waren aanleiding tot het verlagen van de ondergrens van de waarschijnlijke range van de klimaatgevoeligheid van 2,0 naar 1,5 graden Celsius.”
h ttps://cdn.knmi.nl/system/data_center_publications/files/000/069/527/original/ntvt_ipcc_vandorland.pdf?1495621842
Toevallig vond ik ook nog deze post uit 2017 waarin op klimaatverandering.wordpress.com wordt beschreven wat er nodig zou zijn om uit te komen op een klimaatgevoeligheid van minder dan 1,5°C… echter, de mogelijke impact van de multidecadale cyclus wordt hierbij niet overwogen:
h ttps://klimaatverandering.wordpress.com/2017/01/16/de-grenzen-van-de-klimaatgevoeligheid/
Allemamachies…!
Ronald, kijk eens wat ik hier heb gevonden:
Een eerdere versie van de CO2-temperatuur grafiek van Van Oldenborgh uit 2015, inclusief een mooi kaarsrecht roze lijntje… alleen nu wel met een normale X-schaal en ook een normale Y-schaal!!!
Zie pagina 3:
h ttps://www.nnv.nl/media/files/Pier_Siebesma_NNV_siebesma_pdf.pdf
Dus… in 3 jaar tijd veranderd van een lineaire grafiek in een logaritmische grafiek!???
Met dank aan de natuurlijke variabiliteit van El Nino!???
(LOL… ik kijk met belangstelling uit naar hoe je deze gekkigheid nog recht wil gaan praten, maar ik ben benieuwd wat jouw methode voor de klimaatgevoeligheid voor de 2015 versie van figuur 6 oplevert hoor!)
Martijn,
Jouw Berkeley link komt op een klimaatgevoeligheid van 2.3, nog hoger dan mijn getal.
http://berkeleyearth.lbl.gov/downloads/TemperatureVsCO2_Animation.gif
In je enthousiasme(?) heb je misschien niet goed gelezen. De ondergrens is van AR4 -> AR5 verlaagd van 2.0 -> 1.5, nu dus 1.5-4.5 voor ECS. Je quote het gelukkig wel goed.
“Allemamachies…!”
Waarom die verwondering? Ik had je toch al eerder verteld dat ln(1+x) = x in eerste orde benadering. Dan is het logisch dat zowel een lineaire als logaritmische fit een vergelijkbare correlatie coëfficiënt opleveren. Dat staat dus helemaal los van El Nino (El Nino is ruis op klimatologische schaal). Dat is gewoon wiskunde.
Ook had ik je al eerder gemeld dat van Oldenborgh de correlatie plaatjes zelf maakt met zijn Climate Explorer.
Dank voor je correctie t.a.v. de ondergrens Ronald.
PS. M.b.t. grafiek t/m 2015 van Van Oldenborgh doelde ik enkel op het feit dat daar ook een recht roze lijntje in staat vermeld maar dan in combinatie met een normale CO2 schaal op de x-as (+ een normale temperatuur schaal op de y-as)… terwijl de correlatie daar juist een factie zwakker is. Van Oldenborgh lijkt doelbewust bezig te zijn met een trekken van roze lijntjes… ogenschijnlijk om de indruk te wekken dat het verband tussen CO2 en de temperatuur sterker is dan de veronderstelde logaritmische relatie.
Enfin, dank voor je uitdagende input afgelopen weken!!!
Martijn,
Je blijft me verbazen… 1.64 en 1.39 liggen niet zo heel ver uit elkaar…
De trendwaarden voor de jaren 60 zien er als volgt uit:
2.349 2.345 2.372 2.405 2.454 2.373 2.359 2.312 2.315 2.313
:-) Danny, ik doel natuurlijk op dat de getallen 1,64°C en 1,39°C niet zo heel veel van elkaar verschillen in het perspectief van de bandbreedtes die het IPCC gebruikt voor:
– transitieklimaatgevoeligheid 1,2-2,4°C
– evenwichtsklimaatgevoeligheid 1,5-4,5 °C
PS Bovendien, het verschil van 0,25°C is niet erg groot omdat dit kleiner wordt wanneer je met een lagere (meer realistische) trend zou hebben gewerkt dan de hoogste die je kon vinden, toch?
De geplande aanvulling n.a.v. bovenstaande discussie op ClimateGate is hier inmiddels beschikbaar:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/impact-co2-op-klimaat-overschat-tgv-66-jarige-cyclus-en-el-nino.htm#update
PS. Met speciale dank voor de bijdragen van Ronald, Danny, Bart Vreeken & Henk dJ.
Nee toch, niet weer?
Hoi Scheffer,
Ik neem aan dat bovenstaande een reactie vormt op een post die inmiddels is verwijderd?
With all the doggone snow we have gotten recently I am stuck inside , fortunately there is the internet, thanks for giving me something to do.