El Niño.
Op basis van natuurlijke variabiliteit wordt in de wetenschappelijke literatuur al sinds 2004 herkend dat een oprekking in de definitie voor het klimaat van “tenminste 30 jaar” naar “tenminste 50 jaar” noodzakelijk is1. Door onderzoekers van het KNMI wordt sinds 2012 inmiddels erkend dat de periode van 30 jaar te kort is voor het bestuderen van weerextremen in het perspectief van klimaatverandering2,3.
In dit artikel wordt op basis van de combinatie van de ENSO cyclus en een 66-jarige cyclus m.b.v. de HadCRUT4 temperatuur serie beschreven waarom een verdubbeling naar tenminste 60 jaar voor de beschreven tijdsduur in de definitie van klimaat gewenst is. In het perspectief van het ‘satelliet tijdperk’ dat pas 40 jaar terug in het jaar 1979 is begonnen, ontstaat hierbij de vraag of technologie mogelijk zelfs een obstakel is gaan vormen om actief te vermijden dat zowel de trends in de opwarming als de impact van CO2 worden overschat. Voorlopig lijkt het achterhaalde paradigma in de definitie van het klimaat betreffende de tijdsduur van “tenminste 30 jaar” een indicatie dat binnen deze tak van wetenschap wordt gewerkt met een ‘consensus’ op basis van achterhaalde principes. In het vervolg wordt aangetoond dat de structurele impact van de trend in de opwarming wereldwijd door het IPCC met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.g.v. het gebruik van een benadering die is gebaseerd op een te korte analyse periode.
In november 2018 heeft het KNMI beschreven dat de extreem warme jaren 2015 en 2016 grotendeels werden veroorzaakt door de interne variabiliteit van het klimaat via het ontstaan van de “sterke El Nino”4. Volgens de NASA bedroeg de bijdrage van de ‘super El Nino’ op de gemiddelde temperatuur wereldwijd voor het jaar 2016 ongeveer 0,16°C5. Het El Nino effect veroorzaakt netto een afkoeling van het oceaan systeem6 en wordt gekenmerkt door het vrij komen van grote hoeveelheden warmte en CO2 in de atmosfeer7. Tevens blijkt de El Niño Southern Oscillation [ENSO] cyclus grote impact te hebben op de jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer8; experts hebben de inschatting gemaakt dat de ‘super El Niño’ in het jaar 2016 een bijdrage heeft geleverd van 25% in de groei van CO2 in de atmosfeer9. In een bredere context beschrijft de wet van Henry10 dat de opwarming van het oceaanwater zelf een bijdrage van ~15%11 heeft geleverd aan de groei van CO2 in de atmosfeer. Bovendien is zeer recent gebleken dat de oceaan afgelopen decennia ook verantwoordelijk is geweest voor tot wel 40% van de variabiliteit van CO2 in de atmosfeer; in klimaatmodellen wordt daarentegen verondersteld dat de variabiliteit voornamelijk het gevolg is van de vegetatie op het vasteland12.
In juni 2019 werd op basis van de HadCRUT4 temperatuur serie vastgesteld dat ‘global warming‘ wordt overschat indien geen rekening wordt gehouden met de natuurlijke variabiliteit t.g.v. een 70-jarige cyclus in het oceaan systeem. Hieronder wordt aangetoond dat de multidecadale cyclus een duur heeft van 66 jaar. Een vergelijking tussen de 1970s, 1990s en 2010s toont aan dat de veronderstelde versnelling in de opwarming vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan de 66-jarige cyclus. De combinatie van de 66-jarige cyclus + de ENSO cyclus blijkt verantwoordelijk voor ruim 81% van de versnelling van de opwarming op basis van het 30-jarig gemiddelde sinds de 1970s, en voor ruim 69% t.o.v. de 1990s. De combinatie van beide natuurlijke cycli blijkt tevens de correlatie tussen CO2 en de temperatuur in de 21ste eeuw grotendeels te verklaren; de impact van ‘super El Ninos’ vormt hierbij een belangrijke factor. Het gevolg is dat ook de impact van CO2 wereldwijd wordt onderschat; dit geldt ook voor de versnelling m.b.t. de opwarming van de noordpool.
Na verwijdering van de 66-jarige cyclus (+ de ENSO cyclus) resteert een opwaarts gericht trendkanaal met een gemiddelde temperatuurstijging van ongeveer +0,09°C per decennium dat inmiddels 70-90 jaar heeft standgehouden; dit betreft minder dan de helft van de verwachting van +0,20°C per decennium die het IPCC hanteert voor de eerstvolgende decennia. Tevens is een projectie gemaakt voor het jaar 2100 waaruit blijkt dat op basis van het trendkanaal rekening mag worden gehouden met een temperatuurstijging van +0,2°C tot +0,9°C t.o.v. het record jaar 2016. Bij het ontstaan van het trendkanaal kan een mix van factoren een rol spelen, zoals: de groei van de wereldbevolking, minder gebruik van sulfaten (aerosolen), veranderingen in landgebruik, gebruik van broeikasgassen, en mogelijk een natuurlijke cyclus van 200+ jaar – in de wetenschappelijke literatuur staat deze zeer lange cyclus bekend als de Suess/de Vries cyclus, welke gerelateerd is aan de zonnevlekkencyclus. Sinds de 2de helft van de jaren ’60 heeft een lichte toename van de ’totale zonnestraling’ een kleine aandeel gehad bij de totstandkoming van het trendkanaal.
Een overschatting van de temperatuur met een factor 2 t.g.v. natuurlijke variabiliteit kan mogelijk impliceren dat ook de impact van CO2 en andere broeikasgassen door het IPCC wordt overschat met een omvang van dezelfde orde van grootte.
TIP: een indicatie voor de impact van de drie genoemde natuurlijke cycli wordt getoond in figuur 13.
INHOUD
• I – Een 66-jarige cyclus met opwaartse- en neerwaartse fase van 33 jaar
• II – Opwarming bovenop cyclus toont stabiel trendkanaal
• III – Projectie voor het jaar 2100: 0,2-0,9°C opwarming t.o.v. record jaar 2016
• IV – Jaarlijkse groei CO2 correleert hoog met ENSO cyclus
• V – 21ste eeuw: correlatie temperatuur-CO2 berust op 66-jarige cyclus & super El Nino
• VI – 21ste eeuw: snelheid opwarming 69% lager na verwijdering 66-jarige cyclus & El Nino
• VII – 30-Jarig gemiddelde: versnelling in opwarming bijna volledig verklaard door 66-jarige cyclus
• VIII – Vier kenmerken van de 66-jarige cyclus
• IX – Vijf kenmerken van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus
• X – 66-Jarige cyclus heeft mogelijk een kosmische oorsprong
• XI – Is de definitie van klimaat achterhaald?
• XII – Discussie & conclusie
(Data: Excel file)
TOELICHTING: In aanloop naar de conclusie worden in totaal 3 verschillende perspectieven beschreven:
paragraaf II t/m V is gebaseerd op het eerste perspectief en paragraaf VI & VII bevat alle drie de perspectieven;
figuur 14 toont de 3 perspectieven t.o.v. het 30-jarige gemiddelde van de HadCRUT4 temperatuur serie.
VIDEO: Zo werkt El Nino (bron: RTL Nieuws)
El Nino heeft betrekking op de opwaartse fase van de ENSO cyclus waarbij uitzonderlijke veranderingen in het klimaat systeem ontstaan; La Nina heeft betrekking op de neerwaartse fase en gaat gepaard met een versterking van normale omstandigheden.
I – Een 66-jarige cyclus met opwaartse- en neerwaartse fase van 33 jaar
Figuur 1 toont de ontwikkeling van de jaarlijkse temperatuur anomalie wereldwijd volgens de Britse HadCRUT4 serie (referentieperiode: 1961-1990). De exacte lengte van de multidecadale cyclus is in deze grafiek lastig vast te stellen omdat in het perspectief van de individuele jaren zowel de opwaartse- als neerwaartse fase een variabele lengte toont in termen van de piek- en daljaren.
Op het niveau van de decennia toont de grafiek ogenschijnlijk een cyclus van 7 decennia; de gemiddelde duur van twee oscillaties op basis van de piekjaren en daljaren komt uit op ongeveer 69 jaar. Echter, t.g.v. de temperatuurstijging van afgelopen decennia lijkt de cyclus in deze perspectieven waarschijnlijk wat langer dan hij in werkelijkheid is.
Op basis van de hypothese dat de mens mogelijk deels verantwoordelijk is voor de opwarming, lijkt het aannemelijk dat de exacte duur van de multidecadale cyclus mogelijk minder betrouwbaar kan worden vastgesteld op basis van het temperatuur verloop in recente decennia. Bovendien wordt het verloop van de 66-jarige cyclus ook gemaskeerd door de ENSO cyclus.
Nader onderzoek wijst uit dat na het scheiden van de multidecadale cyclus en de opwarming bovenop de cyclus, een volledige oscillatie wordt aangetroffen die zowel in de opwaartse fase als de neerwaartse fase een lengte heeft van precies 33 jaar. Dit resulteert in de conclusie dat de multidecadale cyclus bij benadering een totale duur heeft van 66 jaar. In paragraaf VI wordt beschreven dat de 66-jarige cyclus ook wordt aangetroffen na verwijdering van de ENSO cyclus.
De 66-jarige cyclus wordt tevens aangetroffen bij de eerder gebruikte rekenmethode in juni 2019 op basis van 7 decennia. Dit is overigens wel een direct gevolg van de gebruikte rekenmethode, waarbij de cyclus wordt beschreven op basis van een vergelijking met het temperatuur verloop in eerdere jaren. Bij de eerder gebruikte 70-jarige cyclus worden de pieken- en dalen 4 jaar later aangetroffen t.o.v. het resultaat op basis van de 66-jarige cyclus. Ook bij een kortere of langere cyclus lengte verschuiven de pieken en dalen op basis van de gebruikte rekenmethode, maar de onderlinge afstand blijft ongewijzigd.
Figuur 1: De HadCRUT4 temperatuur serie weergegeven met de sterkste El Nino & La Nina jaren.
Op basis van de Ensemble Ocean Nino Index (EONI) (dit betreft een variant van de El Nino 3.4 index) zijn in figuur 1 de ‘super El Ninos’ en ‘super La Ninas’ weergegeven plus de jaren waarbij sprake is van de combinatie van een zowel een ‘strong-‘ als een ‘moderate’ ENSO event met een aaneengeschakelde duur van tenminste 3 jaar. Voor de periode vanaf 1850 resulteert dit in 9 El Nino periodes en 5 La Nina periodes. In paragraaf V zal blijken dat de ‘super El Ninos’ een significante rol spelen bij de stijging van zowel de temperatuur als de CO2 in de atmosfeer.
II – Opwarming bovenop cyclus toont stabiel trendkanaal
In figuur 2 is de HadCRUT4 temperatuur serie opgesplitst in de 66-jarige cyclus (= de oscillerende beweging) en de opwarming bovenop de cyclus (= het opwaarts gericht trendkanaal; de buitengrenzen zijn vastgesteld op basis van een visuele analyse en de centrale trend op basis van het gemiddelde van de buitengrezen). Voor ieder jaar afzonderlijk geldt dat de som van beide grafieken in figuur 2 correspondeert met de HadCRUT4 waarde in figuur 1.
Figuur 2: De 66-jarige cyclus (de lichtbruine band is enkel indicatief voor het vermoedelijke verloop) + de opwarming bovenop de cyclus; de som van beide resulteert in de HadCRUT4 temperatuur serie.
TOELICHTING: In figuur 2 zijn de waarden van de 66-jarige cyclus voor individuele jaren gebaseerd op de jaartemperatuur in de HadCRUT4 serie 66 jaar eerder [=T66]. De midpoint waarde van -0,313°C betreft het verschil tussen de referentie periode 1961-1990 waarop de HadCRUT4 is gebaseerd t.o.v. de referentie periode 1850-1900 – welke representatief is voor het begin van de industriële revolutie. Wanneer de referentie periode 1850-1900 zou zijn gebruikt dan zou het midpoint van de cyclus samenvallen met de nullijn.
Voor de 66-jarige cyclus & de opwarming bovenop de cyclus geldt respectievelijk:
T66 in jaar X (= bruine bolletjes figuur 2) = HadCRUT4 in jaar X-66
Opwarming boven op T66 in jaar X (= blauwe bolletjes figuur 2) = HadCRUT4 – T66 in jaar X
Een belangrijke kanttekening die bij figuur 2 moet worden gemaakt is dat de 66-jarige cyclus een kleine opwaartse helling toont met een stijging van +0,033°C per decennium. Fundamenteel bezien behoort de cyclus een vlak verloop te tonen en het is daarom gewenst/noodzakelijk om d.m.v. een correctie de helling uit de 66-jarige cyclus te verwijderen en te verplaatsen naar de opwarming bovenop de cyclus. Het resultaat van deze correctie wordt getoond in figuur 3, waarbij de helling van de gecorrigeerde opwarming bovenop de cylus [=Topw] uitkomt op +0,099°C per decennium.
Bij de gecorrigeerde 66-jarige cyclus in figuur 3 [=Tcyclus] blijkt de helling geheel verdwenen nadat de correctie is uitgevoerd op basis van de volgende 2 formules die zijn toegepast op de HadCRUT4 temperatuur serie [=T]:
Gecorrigeerde 66-jarige cyclus:
Tcyclus (= bruine bolletjes figuur 3) = T66 + ((2047-jaartal)*0,0033)
Gecorrigeerde opwarming bovenop 66-jarige cyclus:
Topw (= blauwe bolletjes figuur 3) = T – Tcyclus
De gecorrigeerde 66-jarige cyclus benadert voor de periode 1916-2018 de waarde nul bij zowel de gemiddelde waarde als ook bij de correlatie met CO2. Ter controle is vastgesteld dat voor de periode 1944-2010 (waarbij sprake is van symmetrie rondom het dieptepunt van de gecorrigeerde 66-jarige cyclus in het jaar 1977) de gemiddelde waarde ook nul benaderd; de correlatie met CO2 is voor deze periode wel wat hoger doch niet significant (het is niet wenselijk dat de cyclus significant met CO2 correleert, dus ook dit is prima).
In paragraaf VI zal blijken dat dezelfde helling ook is aangetroffen na verwijdering van zowel de ENSO cyclus als een gesimuleerde 66-jarige cyclus (in de vorm van een sinusoïde met een amplitude van 0,12°C waarvoor geen ‘correctie’ hoeft te worden gebruikt). Dit impliceert dat via 2 verschillende methoden hetzelfde trendkanaal van +0,099°C per decennium is aangetroffen. In paragraaf VI zal eerst ook duidelijk worden dat na verwijdering van de ENSO cyclus en de gecorrigeerde 66-jarige cyclus een trendkanaal wordt aangetroffen met een helling van slechts +0,073°C per decennium.
(Figuur 3 toont de gecorrigeerde 66-jarige cyclus + de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus; click HIER voor de hoge resolutie versie)
Figuur 3: De gecorrigeerde 66-jarige cyclus (oscillatie zonder helling) +
de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus (met helling); beide zijn afgeleid van de HadCRUT4 temperatuur serie.
In het perspectief van figuur 3 blijkt dat in het huidige decennium de jaren 2015, 2016 en 2017 zich aan de bovenkant van de bandbreedte begeven van de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus; 2018 en alle overige jaren van de 2010s zitten aan de onderkant van het trendkanaal.
In figuur 4 zijn de waarden van figuur 3 getransformeerd naar het 5-jarig gemiddelde op basis van periodes die betrekking hebben op de helft van een geheel decennium; de 2de helft van de 2010s is hierbij berekend over de periode 2015-2018 (het jaar 2019 is dus buiten beschouwing gehouden).
De groene pijlen representeren de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus; uit de ontwikkeling van de groene pijlen blijkt dat de opwarming bovenop de cyclus in de periode 1995-2014 nihil is geweest. Figuur 3 suggereert dat het zogenaamde ‘hiaat’ (= een pauze in de opwarming) reeds begint in het jaar 1996, stand heeft gehouden t/m het jaar 2014, om vervolgens in 2018 de temperatuur weer terug te zien keren in de temperatuurzone van het ‘hiaat’. Hieruit blijkt dat in de HadCRUT4 temperatuur serie een groter ‘hiaat’ verscholen lijkt te zitten dan de HadCRUT4 serie zelf suggereert. Het beeld impliceert dat de pauze in de opwarming dus (b)lijkt te worden gemaskeerd door de 66-jarige cyclus.
In de decennium analyse van juni 2019 werd vastgesteld dat op basis van een 70-jarige cyclus de structurele opwarming sinds de jaren ’70 met ruim 49% wordt overschat. Op basis van een 66-jarige cyclus komt dit percentage in het perspectief van een decennium analyse uit op ruim 44%; overigens, op basis van de methode die in paragraaf VI wordt beschreven komt dit percentage uit op ruim 47% (na verwijdering van de ENSO cyclus). In deze vergelijking is de uitkomst op basis van de 66-jarige cyclus dus iets lager dan de eerder beschreven uitkomst op basis van een multidecadale cyclus met een duur van 7 decennia.
Figuur 4: HadCRUT4 5-jarig gemiddelde (rood/licht blauw), plus vanaf de 1920s:
de 66-jarige cyclus (paars) en de opwarming bovenop de cyclus (groen).
Het gemiddelde voor ieder decennium betreft de brede licht rode/blauwe kolommen.
Tenslotte kan m.b.t. figuur 4 nog worden opgemerkt dat de eerder gemaakte opmerking m.b.t. de midpoint waarde bij figuur 2 ook van toepassing is op figuur 4. Een correctie hiervoor zou bij de opwarming bovenop de cyclus resulteren in een verlaging van alle waarden met -0,03°C; dit zou echter geen invloed hebben op de uitkomst van de berekeningen gericht op een inschatting betreffende de omvang van de structurele overschatting t.g.v. de 66-jarige cyclus.
AANVULLING: Vanwege het grillige verloop van de beschreven 66-jarige cyclus fluctueert de impact vaak sterk wanneer de analyse periode met bijvoorbeeld 1 jaar wordt verschoven, verlengd of verkort. Daarom kan in het perspectief van de definitie van het ‘klimaatverandering’ (welke op basis van de klassieke definitie wordt gedefinieerd in termen van veranderingen in het gemiddelde een periode van tenminste 30 jaar) weinig waarde worden gehecht aan vergelijkingen tussen 2 individuelen jaren. In aanloop naar een analyse op basis van het 30-jarig gemiddelde die in paragraaf VII wordt gepresenteerd, wordt hier voor de volledigheid enkel ter illustratie 1x van afgeweken bij het maken van de volgende observaties:
Op basis van de gecorrigeerde opwarming bovenop de cyclus in figuur 3 (zie blauwe grafiek) kan bijvoorbeeld worden vastgesteld dat de opwarming bovenop de cyclus in het jaar 2018 t.o.v. het jaar 1999 slechts +0,05°C bedraagt; deze opwarming is relatief klein t.o.v. het +0,29°C temperatuurverschil tussen beide jaren in de HadCRUT4 serie. Dit impliceert dat in het perspectief van figuur 3 de overschatting t.g.v. de 66-jarige cyclus tussen de jaren 1999 en 2018 neerkomt op ruim 82%. In paragraaf VI worden twee andere perspectieven beschreven waarbij andere percentages worden aangetroffen bij een vergelijking tussen de jaren 1999 en 2018. In het perspectief van figuur 12 (waarbij de opwarming bovenop de cyclus opnieuw is berekend nadat eerst de waarden van de ENSO cyclus zijn verwijderd en vervolgens de ’66-jarige cyclus’ is verwijderd) wordt ook een temperatuur verschil van +0,05°C aangetroffen wat resulteert in het zojuist genoemde percentage. Echter, in het perspectief van figuur 13 (waarbij eerst de ENSO cyclus is verwijderd en daarna de ’66-jarige cyclus’ is verwijdernd in de vorm van een conceptuele sinusoïde) wordt een temperatuur verschil aangetroffen van +0,20°C, wat resulteert in een overschatting van slechts ruim 31%. Hieruit blijkt dat de aangetroffen verschillen op basis van individuele jaren ook sterk afhankelijk zijn van de wijze waarop de 66-jarige cyclus wordt gerepresenteerd. In het algemeen kan hier nog worden vermeld dat een vergelijking tussen individuele jaren wel meer realistisch zou kunnen worden in het perspectief van figuur 13, ofschoon ook hierbij nog steeds rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat allerlei natuurlijke fluctuaties (onder invloed van bijvoorbeeld de zonnevlekkencylus of categorie-6 vulkanisme) grote verschillen kunnen veroorzaken tussen opeenvolgende jaren. Bij het ‘klimaat’ draait het primair om het gemiddelde over een periode van tenminste 30 jaar; vergelijkingen over een korter tijdsbestek kunnen daarom ten principale beter worden vermeden indien hierbij geen gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld het gemiddelde over een periode van 30 jaar tussen beide jaren. Aan de zojuist beschreven percentages mag daarom geen waarde worden toegedicht.
III – Projectie voor het jaar 2100: 0,2-0,9°C opwarming t.o.v. record jaar 2016
Op basis van het opwaarts gerichte trendkanaal in figuur 3 kan de verwachte opwarming bovenop de gecorrigeerde 66-jarige cyclus voor het resterende deel van de 21ste eeuw tot aan het jaar 2100 mogelijk in de orde liggen van 0,2-0,9°C t.o.v. het record jaar 2016. Deze projectie overlapt de bandbreedtes van de drie basisscenarios die het Internationale Klimaat Panel van de Verenigde Naties (IPCC) in haar rapport van oktober 2018 schetst – zie figuur 5. Uit figuur 5 blijkt dat de projectie in de eerste helft van de 21ste eeuw verloopt via de onderste helft van alle drie de CO2 reductie scenarios van het IPCC.
Het IPCC beschrijft in haar grafiek een projectie op basis van het jaar 2017. Omdat het jaar 2017 zich bevindt op een relatief hoog punt in het trendkanaal van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus, verklaart dit waarom de onderbroken groene lijn eindigt bij een relatief hoog punt van de beschreven bandbreedte van 0,2-0,9°C.
Figuur 5: Grafiek uit het IPCC rapport uit oktober 2018 [pagina 8] + een projectie op basis van de (gecorrigeerde) 66-jarige cyclus.
De drie IPCC scenarios tonen een kleine temperatuur daling in de 2de helft van de 21ste eeuw op basis van het bereiken van een daling van CO2 emissies vanaf 2020 + een daling naar nul binnen enkele decennia.
In de IPCC grafiek is de grijze lijn samengesteld op basis van de maand data van 4 datasets: de HadCRUT4, de GISSTEMP, de Cowtan-Way & de dataset van het NOAA. De IPCC grafiek toont tevens een doorgetrokken rechte oranje curve die wordt omschreven als een ‘schatting’ (“estimate”) die is afgeleid van de grijze lijn. De onderbroken oranje lijn vormt de projectie van het IPCC voor de eerste helft van de 21ste eeuw; deze toont een verwachte temperatuurstijging van ongeveer 0,20°C per decennium.
Uit een vergelijking tussen de onderbroken oranje lijn van het IPCC en de onderbroken groene lijn op basis van de in de vorige paragraaf beschreven projectie, blijkt dat het IPCC hoogst waarschijnlijk helemaal geen rekening heeft gehouden met het effect van de natuurlijke variabiliteit t.g.v. de opwaartse fase van de 66-jarige cyclus. Overigens, de opwaartse beweging aan het begin van de doorgetrokken oranje lijn van het IPCC kan worden begrepen als het direct gevolg van de overgang van de neerwaartse fase van de 66-jarige cyclus naar de opwaartse fase – waarbij het keerpunt in 1976 werd bereikt. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ‘versnelling’ in de opwaartse beweging van de oranje curve tussen 1960 en 1980 kan worden herkent als een direct gevolg van de natuurlijke variabiliteit t.g.v. de 66-jarige cyclus.
Naast de trend van een opwarming van 0,099°C per decennium mag ook rekening wordt gehouden met de oscillerende beweging van de 66-jarige cyclus, deze is weergegeven in figuur 5 als een doorgetrokken golvende groene lijn die doorloopt tot het jaar 2100. In dit perspectief mag rond het jaar 2100 worden verwacht dat de multidecadale cyclus zich in de neerwaartse fase begeeft, waardoor de netto opwarming t.o.v. 2016 logischerwijs in dat geval beperkt zou kunnen blijven. Ook omdat de helling van de neerwaartse fase van de cyclus zelfs iets steiler is dan de helling van de opwarming bovenop de cyclus (in paragraaf VI kan uit figuur 12 worden afgelezen dat dit ook het geval is na verwijdering van de ENSO cyclus) zou de opwarming aan het einde van de 21-ste eeuw beperkt kunnen blijven. Indien de beschreven trend stand houdt dan mag rekening worden gehouden met temperaturen die logischerwijs eerder in de buurt van het midden of de onderzijde van de bandbreedte liggen dan aan de bovenzijde; er zou zelfs sprake kunnen zijn van een scenario waarbij de opwarming nihil zou kunnen blijken te zijn t.o.v. de temperaturen in het huidige decennium.
De complexiteit van het klimaatsysteem veroorzaakt allerlei temperatuur fluctuaties die het gevolg zijn van natuurlijke variabiliteit; een soort van onregelmatige zaagtandbeweging vormt een typische fenomeen dat zich kan manifesteren in een groot aantal perspectieven, zoals bijvoorbeeld: de dagelijkse-, wekelijkse-, maandelijkse en jaarlijkse fluctuaties. Deze zaagtand bewegingen worden overigens ook aangetroffen op het niveau van: meerdere jaren, decennia, eeuwen en zelfs millennia.
In het perspectief van het feit dat het KNMI begin 2019 heeft erkend dat de natuurlijke variabiliteit “matig” wordt begrepen13, mag daarom ook rekening worden gehouden met de diverse natuurlijke oscillaties waarvan de ENSO cyclus zeer waarschijnlijk de grootste impact heeft. In paragraaf VI wordt in figuur 13 een diepgaand beeld getoont van de invloed van de 3 belangrijkste cycli: de ENSO cyclus, de zonnevlekkencyclus en de 66-jarige cyclus; hierbij wordt een projectie getoond voor het jaar 2100 waarbij o.a. ook rekening is gehouden met de invloed van vulkanisme. Ook figuur 13 toont de projectie die het IPCC hanteert voor de eerste helft van de 21ste eeuw.
IV – Jaarlijkse groei CO2 correleert hoog met ENSO cyclus
In november 2018 verscheen op de website van het KNMI een update over de ontwikkeling van de opwarming van de aarde wereldwijd en de toename van de CO2 in het jaar 20184. Onderstaande passage + de bijgevoegde grafiek (figuur 6) uit de update roept de vraag op hoe groot de impact van de El Ninos in de opwarming precies is geweest in de loop der jaren sinds 1940:
“De temperatuur in 2018 wordt ongeveer 0,84 graden hoger dan het gemiddelde over 1951-1980, zo’n 1,1 graad warmer dan 1880-1900. Dit ligt ongeveer op de paarse trendlijn: dit is wat we nu ongeveer verwachten op basis van de hoeveelheid CO2 in de lucht. Alleen de jaren 2015, 2016 en 2017 waren warmer. Dit kwam in 2015 en 2016 grotendeels door een sterke El Nino, die de wereldgemiddelde temperatuur even boven de trendlijn optilt. Dit was ook in 1997/98 het geval, en verder terug bijvoorbeeld in 1940/41. Grote vulkaanuitbarstingen, zoals die van Pinatubo in de Filipijnen in 1991, koelen de aarde de twee jaar er na juist af doordat ze zwavel in de stratosfeer brengen. De invloed van de zon is klein.”
Figuur 6: de correlatie tussen CO2 & GISS temperatuur [1880-2018] bedraagt +0,942 (KNMI)4,14.
Volgens de HadCRUT4 serie bedroeg het temperatuurverschil wereldwijd tussen de periode 1951-1980 (met een gemiddelde van -0,056°C) en het jaar 2018 (met een gemiddelde van 0,597°C) slechts +0,653°C. Deze stijging is ruim 0,18°C lager dan de beschrijving van het KNMI op basis van de GISS temperatuur serie; dit impliceert dat de beschrijving van het KNMI op basis van de GISS temperatuur serie ruim 28% hoger ligt t.o.v. de HadCRUT4 serie.
In paragraaf II is beschreven dat het in het algemeen het maken van vergelijkingen op basis van het jaargemiddelde van individuele jaren moet worden ontraden. Hetzelfde kan eigenlijk ook worden gesteld m.b.t. correlaties, omdat een correlatie geen informatie geeft over oorzaak en gevolg. Echter, correlaties op basis van een periode van tenminste 30 jaar bieden wel een interessant en tevens valide perspectief om aandacht aan te besteden.
Uit de grafiek in figuur 6 blijkt dat de correlatie tussen CO2 & de GISS temperatuur serie behoorlijk hoog is voor de periode 1880-2018: r=0,942. Wellicht dat het KNMI de opwarming op basis van enkel de GISS temperatuur serie mogelijk te hoog heeft ingeschat; echter, de correlatie tussen de HadCRUT4 en CO2 levert wel een vergelijkbaar hoog resultaat op voor de periode 1880-2018, namelijk: r=0,92 (p=0,000) – zie figuur 7A. Hetzelfde resultaat wordt ook aangetroffen voor de periode vanaf halverwege de 20ste eeuw 1951-2018: r=0,92 (p=0,000) – zie figuur 7B.
Figuur 7: Correlatie tussen CO2 met: (A) HadCRUT4 temperatuur 1880-2018, (B) HadCRUT4 temperatuur 1916-2018, (C) opwarming bovenop gecorrigeerde 66-jarige cyclus 1916-2018, (D) gecorrigeerde 66-jarige cyclus 1916-2018. De correlaties zijn uitgevoerd op basis van de gemiddelde CO2 waarden die voor het jaar vanaf 1959 zijn beschreven door het NOAA, en voor de periode voorafgaand aan 1959 door het 2 Degrees Institute.
Figuur 7C en 7D tonen het resultaat voor respectievelijk: de (gecorrigeerde) opwarming bovenop de cyclus en de (gecorrigeerde) 66-jarige cyclus
Nadat in juni 2019 is aangetoond dat de multidecadale cyclus kan leiden tot een flinke overschatting van de structurele impact van de opwarming, dient zich ook in het perspectief van CO2 een vergelijkbare kwestie aan:
‘In hoeverre speelt de 66-jarige cyclus een rol bij de correlatie tussen de CO2 en de temperatuur?’
Naar het antwoord op deze vraag kan bijvoorbeeld worden gezocht via een vergelijking tussen CO2 en respectievelijk de volgende drie perspectieven: (1) de HadCRUT4 serie [HadCRUT4], (2) de gecorrigeerde opwarming bovenop de 66-jarige cyclus [opwarming op cyclus], 3) de gecorrigeerde 66-jarige cyclus [cyclus]. Hieronder worden voor 10 periodes de correlaties getoond voor deze drie perspectieven:
• Correlatie CO2 in periode 1851-2018: HadCRUT4 (r=+0,91; p=0,000); [data cyclus niet beschikbaar voor 1850-1915]
• Correlatie CO2 in periode 1878-2018: HadCRUT4 (r=+0,91; p=0,000); [data cyclus niet beschikbaar voor 1880-1915]
• Correlatie CO2 in periode 1886-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); [data cyclus niet beschikbaar voor 1880-1915]
• Correlatie CO2 in periode 1916-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,85; p=0,000); cyclus (r=+0,05; p=N.S.)
• Correlatie CO2 in periode 1944-2018: HadCRUT4 (r=+0,91; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,82; p=0,000); cyclus (r=+0,32; p=0,002)
• Correlatie CO2 in periode 1952-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,79; p=0,000); cyclus (r=+0,54; p=0,000)
• Correlatie CO2 in periode 1977-2018: HadCRUT4 (r=+0,92; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,68; p=0,000); cyclus (r=+0,68; p=0,000)
• Correlatie CO2 in periode 1985-2018: HadCRUT4 (r=+0,89; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,69; p=0,000); cyclus (r=+0,55; p=0,000)
• Correlatie CO2 in periode 1998-2018: HadCRUT4 (r=+0,70; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,47; p=0,016); cyclus (r=+0,19; p=N.S.)
• Correlatie CO2 in periode 2000-2018: HadCRUT4 (r=+0,73; p=0,000); opwarming op cyclus (r=+0,57; p=0,006); cyclus (r=-0,03; p=N.S.)
ANALYSE: Bij alle periodes kan worden vastgesteld dat de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 duidelijk (zeer) significant is. Tevens blijkt dat bij de periodes vanaf (tenminste) 1916 de correlatie ook (zeer) significant is tussen CO2 en de opwarming bovenop de cyclus. De 66-jarige cyclus vormt geen significante correlatie met CO2 in de periode 1916-2018; echter, bij diverse periodes vanaf 1944 blijkt dat de 66-jarige cyclus wel een (zeer) significante bijdrage heeft geleverd aan de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4. Deze laatste correlaties vormen een concrete aanwijzing (lees: bevestiging) dat de cyclus zorgt voor een complicatie bij het bestuderen van de relatie tussen CO2 en de temperatuur.
De correlaties met de cyclus kunnen overigens eenvoudig worden verklaard: voor zowel de 66-jarige periode tussen 1952-2018 als ook de periode 1977-2018 geldt dat in het eerste decennia de cyclus rond de bodem beweegt en in de laatste decennia rond de top. Dit resulteert in significante positieve correlatie met de cyclus die een flinke bijdrage levert in de significant positieve correlatie van +0,92 tussen CO2 en de HadCRUT4 temperatuur serie in de periode 1952-2018. Dit effect is logischerwijs nog groter bij de periode 1977-2018 (dan bij de periode 1952-2018) omdat in het jaar 1978 de cyclus in dit perspectief aan het begin van deze periode zeer vroeg het dieptepunt bereikt waardoor er daarna een positieve correlatie tussen CO2 en de 66-jarige cyclus ontstaat.
Bovendien suggereren de verhoudingen tussen de getoonde getallen dat de impact van de cyclus mogelijk groter wordt naar mate de periode minder ver terug gaat in de tijd; bij de laatste 2 periodes levert de cyclus op zichzelf geen significant gewicht echter uit het laatste voorbeeld voor de periode 2000-2018 blijkt dat zelfs een negatieve correlatie tussen CO2 en de cyclus netto toch voor een bijdrage zorgt in het significantie niveau van de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4.
De analyse hierboven maakt duidelijk dat de 66-jarige cyclus een forse complicatie veroorzaakt. Zowel in de periodes vanaf de piek van de cyclus (1944) en het dal van de cyclus (1978), als ook de periodes die sinds 2018 betrekking hebben op 2 volledige oscillaties (1878) en 1 volledige oscillatie (1952), als ook bij de periode vanaf de laatste super El Nino in de 20ste eeuw (1998), als ook voor de gehele 21ste eeuw (2000) blijkt dat de cyclus overal een bijdrage heeft geleverd die resulteert in enige vorm van overschatting van de correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 temperatuur serie.
In de inleiding werd reeds ter sprake dat op basis van de wet van Henry ook voor de ENSO cyclus een significante rol is weggelegd; figuur 8 laat zien dat de ENSO cyclus in hoge mate bepalend voor de jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer.
Figuur 8 [Figure 4]: De ENSO cyclus correleert hoog met de toename CO2 in atmosfeer; de Pinatubo vulkanische eruptie in 1991 mag direct verantwoordelijk worden gehouden voor de enige duidelijke verstoring van het totale patroon, het effect manifesteert zich in de grafiek in het jaar 19928. CO2 loopt meestal bijna 6 maanden achter t.o.v. ENSO cyclus15 – deze volgorde is geenszins verrassend omdat dit typerende patroon (waarbij CO2 de temperatuur volgt, dus niet andersom) ook wordt aangetroffen bij zowel: de dag/nacht cyclus, de seizoenen cyclus, enbijvoorbeeld ook in de ijstijden cyclus (meer details worden beschreven in de discussie, zie laatste paragraaf). Overigens, de jaarlijkse groei van CO2 correleert ook hoog met de neerslag; ook bij dit patroon volgt de CO2 de neerslag en niet andersom16. Voor meer details over de correlatie tussen de ENSO cyclus en de jaarlijkse groei van CO2, zie: HIER en HIER.
Hieronder volgt een aanvullende analyse ter illustratie van het verband dat wordt beschreven in figuur 8:
Hierbij is de EONI gebruikt met een vertraging van 6 maanden; de aandacht is gevestigd op de periode vanaf 1959 – het jaar waarin de instrumentale metingen van CO2 op Mauna Loa (Hawaii) zijn begonnen. De correlatie tussen de ENSO cyclus en de jaarlijkse groei van CO2 blijkt inderdaad significant in zowel de periode 1959-2018: r = 0,34 (p=0,004), de periode 1959-1999: r = 0,41 (p=0,004), als ook in de 21ste eeuw: r = 0,70 (p=0,000). Vooral de Pinatuba eruptie heeft in zowel 1991 als 1992 een drukkend effect gehad op de correlatie; zonder deze 2 jaren stijgt de correlatie voor de resterende jaren in de periode 1959-1999 naar r = 0,48 (p=0,001).
Wanneer de periode die betrekking heeft op de 20ste eeuw wordt opgesplitst blijkt dat de correlatie tussen de ENSO cyclus gestaag is toegenomen, want in de periode 1959-1979 was deze nog niet significant: r = 0,30 (p=N.S.); echter, in de periode 1980-1999 is wel sprake van een significant verband: r = 0,48 (p=0,017). Vervolgens wordt de correlatie in de hierop volgende decennia gestaag nog sterker in de 21ste eeuw; voor de periode 2000-2009 is de correlatie: r = 0,72 (p=0,009) en voor de periode 2010-2018: r = 0,77 (p=0,008).
Dit patroon kan associaties oproepen zoals bijvoorbeeld de vraag: ‘heeft de groei van CO2 mogelijk een sterkere ENSO cyclus veroorzaakt?’. Deze vraag kan voor de laatste 3 decennia niet positief worden beantwoord, want op basis van het huidige decennium van de 21ste eeuw wordt hierbij – wanneer de jaren 1991 en 1992 buiten beschouwing worden gelaten (vanwege de impact van de Pinatubo erruptie) – voor de resterende jaren in de periode 1990-1999 (dus zonder 1991 en 1992) zelfs de hoogste correlatie aangetroffen (net iets hoger dan in respectievelijk de 2010s en de 2000s): r = 0,80 (p=0,008). Kortom, de correlatie is in de afgelopen 3 decennia eigenlijk min of meer (zeer) stabiel gebleven wanneer de impact van de 2 jaren rond de Pinatubo eruptie buiten beschouwing worden gehouden. Van een cumulatief effect van de toename van de CO2 in de atmosfeer op de ENSO cyclus kan dus geen sprake zijn geweest want de correlatie bleef immers stabiel. In de periode 1990-2018 groeide de CO2 in de atmosfeer ondertussen van ruim 353ppm naar 408ppm met ruim 15% en volgens het model van het NOAA zou de relatieve forcering van CO2 in deze 29 jaar zijn gestegen met maar liefst ruim 60%.
In paragraaf V zal duidelijk worden dat zowel de 66-jarige cyclus als de ENSO cyclus ieder afzonderlijk een bijdrage leveren met eigen dynamiek bij het ontstaan van de complexe relatie tussen CO2 en de temperatuur. Hierbij zal o.a. blijken dat in periodes tussen super El Nino piekjaren de correlatie tussen de jaarlijkse groei van CO2 met zowel de HadCRUT4 als de (gecorrigeerde) opwarming boven de cyclus in de periode vanaf 1959 langzaam (b)lijkt te zijn verzwakt.
V – 21ste eeuw: correlatie temperatuur-CO2 berust op 66-jarige cyclus & super El Nino
Figuur 9 betreft een illustratie van het NOAA waarin de jaarlijkse groei van CO2 wordt beschreven. Een opvallende karakteristiek in deze grafiek is dat de gemiddelde jaarlijkse groei van de CO2 in de jaren ’80 iets hoger was dan in de jaren ’90. Dit is vooral veroorzaakt door de 2 sterke El Nino periodes die zich in de jaren ’80 hebben voorgedaan; tijdens dat decennium is de opname van CO2 in het oceaan systeem relatief laag geweest waardoor de gemiddelde jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer in termen van het aantal particles per million (ppm) in de jaren ’80 hoger was dan in de jaren ’90.
Figuur 9: Jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer.
Uit de bewerkte versie van de NOAA grafiek in figuur 10 kan worden afgelezen dat de grootste stagnatie van de groei in de begin jaren ’90 samenvalt met de Pinatubo vulkanische eruptie in juni 1991. Ook de CO2 grafiek van het 2 Degrees Institute bevestigt dat nadien zowel in 1991 maar vooral in 1992 het CO2 niveau slechts in beperkte mate groeide; in de grafiek van het NOAA kan worden afgelezen dat de groei van de CO2 in 1992 procentueel zelfs op het laagste niveau is beland sinds 1974.
Dit vormt een sterke indicatie dat ‘moeder natuur’ zelf in staat is om een significante rol te spelen bij de omvang van de jaarlijkse CO2 groei in de atmosfeer. Naast de invloed van vulkanisme vormt ook de ENSO cyclus een factor die jaarlijks in hoge mate bepalend is voor de groei van CO2 in de atmosfeer7,8; dit blijkt o.a. ook uit het feit dat de 4 hoogste pieken in de grafiek van het NOAA allemaal El Nino jaren betreffen.
Figuur 10: De correlatie(s) tussen CO2 en HadCRUT4 temperatuur serie; significante correlaties worden enkel aangetroffen bij sommige van de periodes die overlappen met de opwaartse fase (1977-2010) van de 66-jarige cyclus.
In figuur 10 is de HadCRUT4 temperatuur serie weergegeven in combinatie met de jaarlijkse groei van de CO2 in de atmosfeer; de correlatie is significant voor zowel voor de gehele periode 1959-2018 (r=0,78; p=0,000) als de periode die betrekking heeft op de 21ste eeuw: 2000-2018 (r=0,80; p=0,000). De correlaties op basis van de 5-jarige periodes liggen voor zowel de gehele periode als in de 21ste eeuw nog iets hoger. Aan de onderzijde van figuur 10 zijn tevens de correlaties tussen beide factoren weergegeven voor diverse periodes gelegen tussen de ENSO extremen (lees: de sterkste El Nino en La Nina jaren die ook in figuur 1 t/m 4 staan vermeld); periodes met een duur van slechts 2 jaar zijn weergegeven met een ‘?’-teken omdat hiervoor geen correlatie kan worden berekend.
Figuur 10 laat o.a. zien dat in diverse periodes tussen ENSO extremen de correlatie niet significant is, doch de waarden zijn wel allemaal positief. De hoogste waarde wordt aangetroffen bij de periode 1990-2009, wat overeenkomt met het laatste deel van de opwaartse beweging van de 66-jarige cyclus. Slechts 2 van de 5 periodes tussen de super El Nino piekjaren toont een significante correlatie; deze periodes hebben beide betrekking op de begin- en eind fase van de opwaartse beweging van de cyclus. De niet significante tussenliggende periode (1983-1997) kan worden verklaard door de combinatie van enerzijds de Pinatubo eruptie (welke tot categorie 6 wordt gerekend op de schaal voor vulkanische activiteit) en de sterke ’88/’89 La Nina. De combinatie van deze patronen doet vermoeden dat de opwaartse beweging van de 66-jarige cyclus (welke betrekking heeft op de periode 1977-2010 – zie ook figuur 2 t/m 4) een significante rol speelt bij het ontstaan van de correlatie tussen de HadCRUT4 en de jaarlijkse groei van CO2 in de atmosfeer.
In figuur 11 is de (gecorrigeerde) opwarming bovenop de 66-jarige cyclus weergegeven in combinatie met de jaarlijkse groei van de CO2 in de atmosfeer. Voor de gehele periode 1959-2018 wordt in dit perspectief bij zowel de individuele jaren als de 5-jarige periodes een iets hogere correlatie aangetroffen t.o.v. de correlatie tussen de HadCRUT4 en de jaarlijkse CO2 groei t.o.v. figuur 10. Echter, in dit perspectief ligt de correlatie bij de individuele jaren in de 21ste eeuw duidelijk iets lager dan voor de gehele periode het geval is; bij het bijbehorende 5-jarig gemiddelde is de waarde ook gedaald t.o.v. de corresponderende waarde in figuur 10.
Figuur 11: De correlatie tussen CO2 en de (gecorrigeerde) opwarming bovenop de 66-jarige cyclus; opmerkelijk is hierbij dat de correlatie op basis van individuele jaren in de 21ste eeuw lager is dan voor de gehele periode.
In figuur 11 wordt bij de periode 1990-2009 de correlatie met het hoogste significantie niveau aangetroffen. Uit de periodes met niet significante correlaties die betrekking hebben op tenminste een deel van de 21-ste eeuw blijkt vooral uit de periode 1999-2009 dat de ’97/’98 super El Nino vermoedelijk een grote bijdrage heeft geleverd bij het ontstaan van de significante correlatie voor de periode 1990-2009. Bovendien valt op dat afgezien van de periode 1990-2009, alle vier de beschreven periodes die geheel binnen het tijdsbestek 1967-1982 liggen de overige hoogste correlaties produceren. Terwijl bijvoorbeeld drie van de vier periodes die volledig betrekking hebben op de 21ste eeuw, een niet significante correlatie tonen (enkel de correlatie voor de gehele 21ste eeuw is significant). Kortom, dit patroon toont een duidelijk verschil met het perspectief van figuur 10 waar het gewicht van de correlaties veel meer verspreid ligt over de periode die begint na de ’72/’73 (super) El Nino.
Verder valt ook op dat bij de vier periodes die worden aangetroffen in het perspectief van de ‘ENSO extremen’ (zie de bovenste omkadering aan de onderzijde in figuur 11) een duidelijke trend wordt waargenomen waarbij de kracht van de correlatie met het verstrijken van de tijd voortdurend is afgenomen. Dit doet vermoeden dat de extremen van de ENSO cyclus een significante rol speelt bij het ontstaan van de correlatie tussen de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus en de jaarlijkse groei van de CO2 in de atmosfeer; aangezien enkel de El Ninos voor opwarming in de atmosfeer zorgen (dit geldt immers niet voor de La Nina) ligt het voor de hand dat de super El Ninos hierbij mogelijk een sleutelrol kunnen spelen.
In onderstaand overzicht betreffende de periodes tussen de super El Nino piekjaren wordt een opvallend beeld aangetroffen. In 3 van de 5 periodes tussen de super El Nino piekjaren is de correlatie significant; echter, bij 2 van de 3 periodes gaat het om een relatief zwakke correlatie. Bovendien is bij 2 van de 5 periodes sprake van een duidelijk negatieve waarde – ofschoon beide negatieve waarden niet significant zijn.
Correlatie HadCRUT4 vs CO2 (+ de correlaties in de 5 periodes tussen super El Nino piekjaren):
• 1959-2018: r = +0,93 (p=0,000)
• 1959-1972: r = -0,31 (p=N.S.)
• 1973-1982: r = +0,61 (p=0,029)
• 1983-1997: r = +0,67 (p=0,003)
• 1998-2014: r = +0,45 (p=0,036)
• 2015-2018: r = -0,83 (p=N.S.)
Correlatie opwarming bovenop de 66-jarige cyclus vs CO2 (+ de correlaties in de 5 periodes tussen super El Nino piekjaren):
• 1959-2018: r = +0,79 (p=0,000)
• 1959-1972: r = +0,00 (p=N.S.)
• 1973-1982: r = -0,05 (p=N.S.)
• 1983-1997: r = +0,21 (p=N.S.)
• 1998-2014: r = -0,12 (p=N.S.)
• 2015-2018: r = -0,71 (p=N.S.)
Het mag zeer opmerkelijk worden genoemd dat in het perspectief van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus vs. CO2 in geen van de vijf periodes tussen de super El Nino piekjaren een significante correlatie wordt aangetroffen. Bovendien wordt slechts bij één van deze periodes een positieve waarde aangetroffen; dit patroon in de resultaten is weliswaar niet significant maar hierbij ontstaat wel de indruk dat de positieve correlatie tussen CO2 en de opwarming bovenop de cyclus mogelijk grotendeels is veroorzaakt door de verhouding in het overtal van 4 super El Nino piekjaren tegenover slechts 2 super La Nina piekjaren. Die La Nina piekjaren zitten beide bovendien qua intensiteit op een lager niveau dan de laatste 3 super El Nino piekjaren.
Uit de combinatie van figuur 10 en figuur 11 kan worden afgeleid dat zowel in de gehele periode 1959-2018 als het perspectief van de 21ste eeuw de significante correlatie tussen CO2 en de HadCRUT4 voor een groot deel (b)lijkt te zijn ontstaan op basis van de combinatie van de opwaartse beweging van de 66-jarige cyclus en de super El Nino piekjaren.
Overigens, na correctie voor de ENSO cyclus is in de periode 1959-2018 sprake van een opwarming van +0,664°C, terwijl de temperatuur toename in deze periode volgens de HadCRUT4 +0,580°C bedraagt. Hierbij zou de indruk kunnen ontstaan dat de ENSO cyclus in deze periode een deel van de opwarming heeft gemaskeerd; echter, wanneer vervolgens ook rekening wordt gehouden met de impact van de 66-jarige cyclus dan blijkt dat dit effect verdwijnt. Want in de volgende paragraaf wordt de opwarming na verwijdering van eerst de ENSO cyclus en vervolgens de 66-jarige cyclus op 2 verschillende manieren berekend. Het resultaat voor de periode 1959-2018 levert een resterende opwarming op van respectievelijk +0,528°C (op basis van de empirische data) en +0,596°C (op basis van een conceptuele cyclus); beide waarden hebben betrekking op de afgelopen 59 jaar en resulteren in een opwarmingssnelheid van respectievelijk +0,089°C per decennium en +0,101°C per decennium – ongeveer de helft van de projectie die het IPCC voor komende decennia hanteert (zie figuur 5 en figuur 13).
In de volgende paragrafen wordt een stap verder gegaan waarbij zowel de impact van beide cycli afzonderlijk als ook de impact van de combinatie van de beide cycli wordt beschreven. In paragraaf VI zal tevens blijken dat vooral de snelheid van de opwarming gedurende afgelopen decennia is overschat t.g.v. de 66-jarige cyclus. Vervolgens zal in paragraaf VII blijken dat de vermeende ‘versnelling’ in de opwarming sinds de jaren ’70 vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan de 66-jarige cyclus. Hierbij wordt aangetoond dat zowel de structurele impact van de temperatuurstijging, als ook het oorzakelijk verband tussen de stijging van de temperatuur en de ‘versnelling’ in de stijging van CO2 in termen van het aantal ppm, wordt overschat t.g.v de 66-jarige cyclus.
VI – 21ste eeuw: snelheid opwarming 69% lager na verwijdering 66-jarige cyclus & El Nino
In het artikel van juni 2019 werd de vraag opgeworpen of de definitie van het klimaat in termen van het gemiddelde over een periode van “tenminste 30 jaar” wel geschikt is om te voorkomen dat natuurlijke variabiliteit (t.g.v. de multidecadale cyclus) wordt aangezien voor klimaatverandering. In deze paragraaf wordt op basis van de gemiddelde temperatuurstijging over 30 jaar die bij individuele jaren wordt aangetroffen de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus bestudeerd. Hierbij wordt eerst een analyse gemaakt op basis van de (gecorrigeerde) 66-jarige cyclus in combinatie met de ENSO cyclus, om vervolgens een controle analyse uit de voeren op basis van een conceptuele sinusoïde cyclus van 66 jaar in combinatie met de ENSO cyclus.
De schattingen van El Nino experts t.a.v. de bijdrage van de ’15/’16 super El Nino op de temperatuur beslaat een bandbreedte die varieert van 0,07-0,20°C; de bovenkant van deze bandbreedte o.a. gebruikt door medewerkers van de instantie achter de Britse HadCRUT4 temperatuur serie.
Bij een berekening van de relatieve impact van de ENSO cyclus in het perspectief van de opwarming in de 21ste eeuw t/m het jaar 2016, moet rekening worden gehouden met de waarde van de ENSO cyclus in zowel het jaar 1999 als het jaar 2016.
Op basis van de Ensemble Ocean Nino Index kan een exacte inschatting worden gemaakt voor de bijdrage van de ENSO cyclus voor individuele jaren. Uitgaande van een vertraging van 6 maanden (wat een representatieve periode betreft die het klimaat systeem nodig heeft om de impact van de ENSO cyclus wereldwijd te doen manifesteren), kan de bijdrage van de super El Nino in het jaar 2016 op +0,169°C worden ingeschat (= 10% van de gemiddelde EONI waarde in de periode juli 2015 t/m juni 2016). Deze waarde ligt iets hoger dan de inschatting van de NASA5 maar wel ruim binnen de bandbreedte van 0,07-0,20°C op basis van de inschattingen van diverse experts. In het jaar 1999 produceerde de ENSO cyclus echter een negatieve EONI waarde, namelijk: -0,117°C (= 10% van de gemiddelde EONI waarde in de periode juli 1998 t/m juni 1999).
Concreet betekent dit dat de ENSO cyclus in 2016 een positieve bijdrage leverde aan de opwarming, maar in 1999 leverde de ENSO cyclus een negatieve bijdrage. Opgeteld veroorzaakte de ENSO cyclus tussen de jaren 1999 en 2016 dus in totaal een netto temperatuurverschil in de orde van grootte van +0,286°C, wat neerkomt op maar liefst ruim 58,2% van het 0,491°C temperatuurverschil dat op basis van instrumentele metingen tussen beide jaren is gemeten volgens de HadCRUT4 temperatuur serie. In paragraaf II is echter benoemd dat aan vergelijkingen tussen individuele jaren weinig waarde mag worden toegedicht.
Een complicatie voor een berekening van de impact van de combinatie van de ENSO cyclus & de 66-jarige cyclus vormt het feit dat beide cycli elkaar in principe voortdurend kunnen beinvloeden. Het is daarom gewenst om bij het bestuderen van de impact van beide cycli tezamen de impact van de 66-jarige cyclus te berekenen nadat de ENSO cyclus uit de HadCRUT4 temperatuur serie is verdwijderd. Het resultaat voor de 66-jarige cyclus na verwijdering van de ENSO cyclus wordt aangeduid als de ‘kale 66-jarige cyclus’ en is weergegeven in figuur 12. Op basis van de toppen en het dal kan in combinatie met de breedte van het trendkanaal worden vastgesteld dat de kale 66-jarige cyclus in dit perspectief (zonder de invloed van de ENSO cyclus) een amplitude heeft in de orde van 0,12°C (de amplitude van de ENSO cyclus ligt in de orde van 0,20°C); bovendien lijkt de cyclus in dit perspectief een meer regelmatig verloop te hebben dan de cyclus die in figuur 2 en 3 wordt getoond.
Figuur 12: kale 66-Jarige cyclus + opwarming bovenop cyclus na verwijdering van de ENSO cyclus.
OPMERKING: In figuur 12 zijn de waarden m.b.t. het jaar 1969 buiten beschouwing gehouden omdat deze een artefact betreffen t.g.v. Santa Maria vulkanische eruptie in het jaar 1902, welke in de kale 66-jarige cyclus een relatief lage waarde oplevert voor het jaar 1969 (+ met als neveneffect een relatief hoge waarde bij de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus.
Vervolgens is op basis van de ‘kale 66-jarige cyclus’ (die wordt gevonden na verwijdering van de ENSO cyclus) met een amplitude van 0,12°C zoals getoond in figuur 12, een totaal perspectief ontwikkeld waarbij de ‘kale 66-jarige cyclus’ is vervangen door een ‘conceptuele 66-jarige cyclus’ met een sinusoïde vorm (in het rekenproces is dezelfde correctie toegepast die is beschreven in paragraaf II); het eindresultaat hiervan is weergegeven in figuur 13.
(Click HIER voor de hoge resolutie versie van onderstaande figuur)
Figuur 13: Opwarming met opwaarts trendkanaal bovenop de conceptuele 66-jarige cyclus met amplitude van 0,12°C (zie de oscillerende sinus) na verwijdering van ENSO cyclus; de ENSO cyclus is weergegeven in onderste deel van de illustratie. Tevens worden de belangrijkste vulkanisch invloeden beschreven + de invloed van de zonnevlekkencyclus is ook zichtbaar gemaakt in het opwaarts gerichte trendkanaal. Een vervolg studie waarbij ook de zonnecyclus uit de HadCRUT4 wordt gefiltert zit inmiddels in de planning.
Er zijn nu 2 perspectieven beschikbaar waarmee een vergelijking kan worden gemaakt tussen enerzijds de snelheid van de opwarming bij de HadCRUT4 en anderzijds de opwarming die resteert na verwijdering van respectievelijk zowel de ENSO cyclus als respectievelijk de 66-jarige cyclus.
Vervolgens is bij ieder jaar afzonderlijk zowel voor de HadCRUT4 als voor de opwarming in beide perspectieven (na verwijdering van de ENSO cyclus en 66-jarige cyclus), de snelheid van de gemiddelde temperatuur stijging per decennium berekend op basis van het temperatuur verschil t.o.v. 30 jaar eerder. Ter illustratie wordt voor deze benadering hieronder eerst een rekenvoorbeeld gepresenteerd op basis van het temperatuur verschil t.o.v. 30 jaar eerder, waaruit een eerste indruk wordt gedestilleerd t.a.v. de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus op de HadCRUT4. In de volgende paragraaf wordt daarna de laatste gezet stap op basis van het 30-jarig gemiddelde – conform het feit dat het 30-jarig gemiddelde immers ook wordt gebruikt in de klassieke definitie voor ‘klimaatverandering’.
TWEE REKENVOORBEELDEN: voor het jaar 2018 wordt in de HadCRUT4 temperatuur serie t.o.v. 30 jaar eerder een gemiddelde temperatuurstijging aangetroffen van +0,133°C per decennium; in het perspectief van respectievelijk de kale- en conceptuele cyclus wordt bij de opwarming bovenop de betreffende cyclus een gemiddelde temperatuurstijging van +0,117°C en +0,114°C per decennium aangetroffen. Deze berekening is uitgevoerd voor alle jaren van het huidige decennium (2010s m.u.v. 2019), alle jaren van de 1990’s en alle jaren van de 1970s.
Rekenvoorbeeld 1: Een vergelijking tussen de jaren 1990s en de jaren 2010s levert in het perspectief van de HadCRUT4 een temperatuurstijging waarbij de gemiddelde snelheid tussen beide periodes is toegenomen van gemiddeld +0,110°C per decennium in de jaren 1990s naar gemiddeld +0,169°C per decennium in de 2010s; hierbij is dus sprake van een netto toename in de snelheid van de temperatuur stijging van +0,059°C per decennium. Echter, in het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus is het resultaat bij de opwarming bovenop de betreffende cyclus aanzienlijk lager, respectievelijk: +0,017°C per decennium en +0,019°C per decennium. Kortom, na verwijdering van de beide cycli blijkt in beide perspectieven de snelheid van de temperatuurstijging fors lager te liggen t.o.v. de HadCRUT4 temperatuur serie. Logischerwijs heeft waarschijnlijk vooral de 66-jarige cyclus een inflatoire invloed gehad op de temperatuurstijging bij de HadCRUT4. Op basis van het gemiddelde van het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus kan hierbij worden geconcludeerd dat van de berekende toename in de snelheid van de HadCRUT4 temperatuurstijging in de 21ste eeuw (op basis van een vergelijking tussen de jaren 2010s en 1990s) van +0,059°C per decennium, slechts +0,018°C per decennium kan worden omschreven als het deel dat niet in verband kan worden gebracht met de invloed van de multidecadale cyclus dan wel de ENSO cyclus. Er kan hierbij daarom zelfs worden gesproken van een overschatting van de toename in de snelheid van de temperatuurstijging van maar liefst ruim 227%; dan wel kan worden gesproken dat ruim 69% van de toename in de snelheid van de waargenomen temperatuurstijging in de HadCRUT4 serie het gevolg is van de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus.
Rekenvoorbeeld 2: Op basis van eenzelfde vergelijking tussen de jaren 1970s en de jaren 2010s wordt onder aan de streep nog iets hogere percentages aangetroffen. In het perspectief van de HadCRUT4 wordt hierbij een temperatuurstijging aangetroffen waarbij de gemiddelde snelheid tussen beide periodes is toegenomen van gemiddeld -0,024°C per decennium in de jaren 1970s (de negatieve waarde is een gevolg van de overgang van de neerwaartse fase naar de opwaartse fase van de cyclus) naar gemiddeld +0,169°C per decennium in de 2010s; hierbij is dus sprake van een toename in de snelheid van de temperatuur stijging van +0,193°C per decennium. In het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus is het resultaat aanzienlijk lager, respectievelijk: +0,029°C per decennium en +0,041°C per decennium. Kortom, na verwijdering van de beide cycli blijkt dat ook hier in beide perspectieven de snelheid van de temperatuurstijging fors lager ligt t.o.v. de HadCRUT4 temperatuur serie. Logischerwijs heeft waarschijnlijk ook hier vooral de multidecadale cyclus een inflatoire invloed gehad op de HadCRUT4 temperatuurstijging. Op basis van het gemiddelde van het perspectief van de kale- en conceptuele cyclus kan hierbij worden geconcludeerd dat van de berekende toename in de snelheid van de temperatuurstijging in de 20ste eeuw (op basis van een vergelijking tussen de jaren 2010s en 1970s) van +0,193°C per decennium slechts +0,035°C per decennium kan worden omschreven als het deel dat niet in verband kan worden gebracht met de invloed van de multidecadale cyclus dan wel de ENSO cyclus. Er kan hierbij daarom worden gesproken van een overschatting van de toename in de snelheid van de temperatuurstijging van maar liefst ruim 451%; dan wel kan worden gesproken dat ruim 81% van de toename in de snelheid van de waargenomen temperatuurstijging in de HadCRUT4 serie het gevolg is van de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus.
De overschatting van de snelheid is dus iets groter bij de vergelijking tussen het huidige decennium en de jaren ’70 dan bij een vergelijking met de jaren ’90. Dit is geenszins verrassend aangezien in de jaren ’70 de neerwaartse fase van de 66-jarige cyclus overging in de opwaartse fase waardoor de overschatting van de toename van de snelheid van de temperatuurstijging bij een vergelijking met die periode logischerwijs het grootst zal zijn. Immers, aan het begin van de jaren ’70 daalde de HadCRUT4 temperatuur serie zelfs nog t.g.v. de neerwaartse fase van de cyclus; echter, wanneer de cyclus wordt weggefilterd dan krijgen we pas echt zicht op de onderliggende ontwikkeling zonder de invloed van de natuurlijke variabiliteit (in de vorm van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus). Overigens, er is ook gekeken naar de omvang van dit effect wanneer alleen de kale 66-jarige cyclus (zonder verwijdering van de ENSO cyclus) wordt weggefilterd. Ook dan blijkt het effect groter in de jaren ’70 dan in de jaren ’90; het verschil is dan wel flinker kleiner tussen beide periodes, echter het gemiddelde effect van beide periodes blijft dan vrijwel exact hetzelfde als in het perspectief waarbij de combinatie van beide cycli is weggefilterd op basis van de kale 66-jarige cyclus.
Uit bovenstaande rekenvoorbeeld kan worden opgemaakt dat de vermeende ‘versnelling’ in de temperatuurstijging (die vaak aan CO2 wordt toegeschreven) waarschijnlijk voor een groot deel het directe gevolg is van de combinatie van de volgende 2 oorzaken:
Oorzaak 1: Het gebruik van een te korte periode om de gemiddelde stijging van de temperatuur te berekenen; immers, op basis van een periode van slechts 30 jaar zorgt de 66-jarige cyclus momenteel voor een inflatoir effect omdat de cyclus in de afgelopen twee decennia op een hoog niveau heeft gezeten.
Oorzaak 2: Onderschatting van de invloed van natuurlijke cycli op de snelheid van de temperatuurstijging; er bestaat in de wetenschappelijke literatuur nog steeds veel onbegrip hierover en er is zelfs sprake van ontkenning t.a.v. de ‘pauze’ die niet alleen in de meeste mondiale temperatuur series zichtbaar is geworden, sinds de super El Nino van het jaar 1998 is deze ook zichtbaar in modellen voor de warmte inhoud van het oceaan systeem17 en de oppervlakte temperatuur bij grote meren wereldwijd18.
Rekentechnisch kan hier helaas geen inschatting worden gemaakt voor de impact van de combinatie van de 66-jarige cyclus en de ENSO cyclus sinds het begin van de industriele revolutie; want de waarden voor de 66-jarige cyclus zijn beschikbaar vanaf 1932 en de ENSO waarden zijn beschikbaar vanaf 1866. Echter, omdat het gewicht van de impact van beide cycli geleidelijk afneemt voor periodes langer dan 66 jaar en het in beide gevallen gaat om een periode die langer is dan 1 volledige oscillatie van de 66-jarige cyclus zou deze impact als nihil kunnen worden ingeschat voor de periode voorafgaand aan het jaar 1932.
VII – 30-Jarig gemiddelde: versnelling in opwarming bijna volledig verklaard door 66-jarige cyclus
Conform de definitie van het klimaat wordt op basis van het 30-jarig gemiddelde in figuur 14 een impressie gegeven van de ontwikkeling bij de HadCRUT4 temperatuur serie (blauw), de HadCRUT4 zonder de gecorrigeerde 66-jarige cyclus (rood) als ook de twee varianten waarbij ook de ENSO cyclus is verwijderd (groen en paars).
Uit de percentages blijkt dat het 30-jarig gemiddelde van de HadCRUT4 in de laatste 3 decennia aanzienlijk harder is gestegen dan in de 1970s en 1980s; echter, de versnelling die hierbij wordt waargenomen blijkt grotendeels te worden verklaard door de 66-jarige cyclus – want enkel de HadCRUT4 grafiek toont een onregelmatig verloop in de snelheid waarmee de temperatuur stijgt.
Figuur 14: Versnelling in 30-jarig HadCRUT4 gemiddelde wordt grotendeels veroorzaakt door 66-jarige cyclus.
In figuur 14 vormt binnen ieder decennium ook de helling van het verloop een indicatie voor de snelheid waarmee het 30-jarig gemiddelde stijgt. Bij het verloop van de reeks waarbij de ENSO cyclus in combinatie met een conceptuele 66-jarige cyclus is weggefilterd (paars) zijn een aantal zaken opvallend:
• Het getoonde trendkanaal (lichtpaars) is opvallend smal.
• In alle vijf decennia wordt een verloop aangetroffen waarbij tenminste een deel van het verloop overeenkomt met de helling van het lichtpaarse trendkanaal.
• 2x wordt een korte periode met een bijna vlak verkoop aangetroffen; dit betreffen de periodes ’73-’75 en ’91-’93 die 18 jaar van elkaar zijn gescheiden. Tevens is opvallend dat in de jaren 2009-2011 een minder sterke stijging wordt aangetroffen dan in alle andere periodes van 3 jaar in de grafiek. Uit figuur 13 blijkt dat voor alle drie de periode geldt dat het eerst jaar zich nog net in de bovenste helft van het trendkanaal begeeft, waarna de volgende 2 jaren zich in de onderste helft van het trendkanaal bevindt. De eerste twee van deze 3-jarige periodes spelen zich af op weg naar een dal in de zonnecyclus en de derde periode speelt zich af vanaf een dal van de zonnecyclus.
Het laatste fenomeen dat betrekking heeft op de drie periodes van 3 jaar wordt in de overige drie reeksen slechts bij hooguit 2 van de 3 periodes aangetroffen. De overige 3 reeksen lijken mogelijk onvoldoende gevoelig voor consequent oppikken van dit ‘signaal’ binnen de zonnecyclus. Dit duidt er op dat de zonnevlekken cyclus een duidelijke impact heeft op het verloop van het 30-jarig gemiddelde – dit betekent dat voor een diepere bestudering van het trendkanaal het gewenst is om ook de zonnecyclus te verwijderen.
In eerdere paragrafen werd voor drie verschillende perspectieven (zie figuur 3, figuur 12 en figuur 13) d.m.v. een visuele analyse een trendkanaal beschreven op basis van de extreme waarden in de bandbreedte. Voor ieder perspectief is ook op basis van het 30-jarig gemiddelde een waarde berekend voor de snelheid van de temperatuurstijging in de afgelopen 5 decennia, d.w.z. op basis van de jaren: 1970-2018. Dit betekent dat bijvoorbeeld de berekening voor het jaar 1970 betrekking heeft op de gemiddelde waarde in de periode 1941-1970).
Hieronder volgt een samenvattend overzicht van de waarden die staan beschreven in iedere figuur op basis van de benadering op basis van de extreme waarden, plus de aangetroffen waarde op basis van een berekende gemiddelde waarde voor de snelheid van de stijging per decennium (p/d):
• Figuur 3: stijging extreme waarden: +0,099°C p/d; stijging o.b.v. 30-jarig gemiddelde analyse: +0,089°C p/d
• Figuur 12: stijging extreme waarden: +0,073°C p/d; stijging o.b.v. 30-jarig gemiddelde analyse: +0,089°C p/d
• Figuur 13: stijging extreme waarden: +0,099°C p/d; stijging o.b.v. 30-jarig gemiddelde analyse: +0,101°C p/d
De gemiddelde waarde van de 6 beschreven snelheden bedraagt: +0,092°C per decennium; op basis van de perspectieven waarbij de ENSO cyclus eerst is verwijderd komt het gemiddelde uit op +0,090°C per decennium. Het resultaat op basis van het 30-jarig gemiddelde lijkt daarom op het eerste gezicht bij de beide analyses die zijn gebaseerd op basis van de empirische data (= de gecorrigeerde cyclus & kale cyclus) het meest representatieve resultaat te hebben opgeleverd. Dit komt neer op een trend snelheid van +0,09°C +/- 0,01°C per decennium, waarbij voor het jaar 2100 rekening mag worden gehouden met een neerwaartse correctie van 0,1°C op basis van een verwachte negatieve fase van de 66-jarige cyclus. Vervolgens zorgt de willekeur van de ENSO cyclus ook nog voor een potentiele afwijking in de orde van nog eens 0,2°C.
Het eindresultaat van deze analyse voor het jaar 2100 voor de komende 81 jaar resulteert in een verwachte temperatuurstijging van +0,65°C met een bandbreedte die kan variëren van grofweg +0,35°C tot 0,95°C t.o.v. de gemiddelde temperatuur van het jaar 2017. (op basis van de gemiddelde temperatuur van het jaar 2016 kan deze verwachting met -0,1°C worden verlaagd en op basis van de gemiddelde temperatuur van het jaar 2018 mag de verwachting met +0,1°C worden verhoogd). Dit resultaat komt vrij nauw overeen met de trend die is beschreven in figuur 5, waarbij een bandbreedte is aangetroffen t.o.v. het jaar 2017 met een ondergrens van +0,30°C en een bovengrens van +0,90°C.
Indien zou blijken dat de voorkeur dient uit te gaan naar het gebruik van de conceptuele cyclus (op basis van een sinusoïde met amplitude van 0,12°C) dan zouden de zojuist beschreven getallen m.b.t. het jaar 2100 met een waarde van +0,1°C mogen worden verhoogd.
Overigens, de hierboven aangetroffen gemiddelde bandbreedte van 0,35-0,95°C valt ook keurig binnen de bandbreedte die eerder in paragraaf II in figuur 4 wordt beschreven: 0,3-1,0°C (voor het eerste perspectief waarbij de ENSO cyclus niet is verwijderd).
De opwarming in het jaar 2100 zou beperkt kunnen blijven tot een lagere waarde wanneer in de tussentijd de verhouding tussen El Nino events en La Nina events in evenwicht zou blijven, of zou doorslaan richting meer invloed van La Ninas.
Tevens kan hierbij nog worden opgemerkt dat in het perspectief waarbij na verwijdering van de ENSO cyclus de empirische (kale) cyclus is gebruikt, de temperatuur piek die afgelopen jaren bovenop de 66-jarige cyclus is ontstaan reeds in het jaar 2015 heeft plaatsgevonden; vervolgens is in dat perspectief daarna de waarde in 2016, 2017 en ook in 2018 ieder jaar gedaald. Echter, figuur 13 maakt duidelijk dat 2015 een piekjaar vormde in de zonnecyclus dus dit opmerkelijke effect zou in dat perspectief mogelijk verdwijnen wanneer ook de zonnecyclus uit het trendkanaal zou worden gefilterd.
VIII – Vier kenmerken van de 66-jarige cyclus
1 – Er is een 66-jarige cyclus aangetroffen met een amplitude van 0,12°C op basis van: de helft van de gemiddelde afstand tussen de pieken & dalen, en vervolgens na subtractie van de breedte van het trendkanaal van de cyclus (zie figuur 12).
2 – De natuurlijke variabiliteit binnen de 66-jarige cyclus is over een periode van 70 tot 90 jaar stabiel gebleven (zie respectievelijk figuur 13 en figuur 12).
3 – De oscillatie van de 66-jarige cyclus kan worden gesimuleerd d.m.v. een sinusoïde met een amplitude van 0,12°C (zie figuur 13).
4 – De 66-jarige cyclus begeeft zich rond het jaar 2100 waarschijnlijk aan de onderzijde van het nul niveau (zie figuur 4 en figuur 13).
IX – Vijf kenmerken van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus
1 – Op basis van 3 perspectieven is voor het trendkanaal van de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus een gemiddelde stijging aangetroffen van +0,09°C per decennium (de berekening is beschreven in paragraaf VII); in het perspectief van een sinusoïde 66-jarige cyclus is de stijging ongeveer +0,01°C hoger en bedraagt ongeveer +0,10°C per decennium (zie figuur 13).
2 – Er wordt in de diverse perspectieve geen duidelijke trend waargenomen die wijst in de richting van verandering in de omvang van de natuurlijke variabiliteit. Binnen het perspectief waarbij enkel voor de 66-jarige cyclus is gecorrigeerd lijkt de variabiliteit binnen de opwarming bovenop cyclus in één eeuw tijd met ongeveer 16% toegenomen (in figuur 3 komt dit tot uitdrukking in een kleine divergentie van het opwaartse trendkanaal). Na verwijdering van de ENSO cyclus lijkt deze natuurlijke variabiliteit te zijn verdubbeld t.o.v. het eerste perspectief (zie figuur 12). Echter, in het perspectief van de conceptuele cyclus lijkt de natuurlijke variabiliteit binnen het trendkanaal daarentegen licht te zijn afgenomen. Deze trend zijn fundamenteel bezien inconsistent dus hier kunnen geen conclusies aan worden verbonden.
3 – In het eerste perspectief zitten in het huidige decennium alle super El Nino jaren in de ‘super El Nino zone’; alle La Nina jaren zitten in de ‘La Nina zone’; alle overigen jaren begeven zich tussen de ‘super El Nino zone’ en de ‘La Nina zone’ (zie figuur 3).
4 – Enkel in de beide onderzochte perspectieven waarbij ook de ENSO is verwijderd begeven de jaren 2015 t/m 2018 zich aan de bovenzijde van het trendkanaal en liggen bovendien boven alle voorafgaande jaren. Vanaf het jaar 1990 (in figuur 13 betreft dit een piekjaar in de zonnecyclus) is de temperatuur in de periode t/m het jaar 2014 slechts nog in zeer beperkte mate gestegen. De maximale stijging t.o.v. het jaar 1990 bedraagt in deze periode in beide perspectieven niet meer dan ruim +0,07°C (2015) & ruim +0,06°C (2006, 2009 & 2011).
5 – T.g.v. de Pinatubo vulkanische eruptie (categorie 6) in juni 1991 heeft de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus in de beide onderzochte perspectieven na verwijdering van de ENSO cyclus voor het laatst in 1992 de bodem van het opwaartse trendkanaal bereikt. Hierbij werd het laagste niveau bereikt sinds de 2de helft van de jaren ’70.
In beide perspectieven vond een vergelijkbare situatie plaats 28 jaar eerder in het jaar 1964 t.g.v de Agung vulkanische eruptie (categorie 5); opvallend genoeg toont het perspectief van de empirische cyclus opnieuw precies 28 jaar eerder in het jaar 1936 het voorgaande laatste moment dat de opwarming boven op de cyclus op het niveau van de onderzijde van het trendkanaal is beland. In figuur 13 is te zien dat dit gebeurde 4 jaar na de Quizapu vulkanische eruptie (categorie 6) die plaats vond in het jaar 1932 – niet getoond in figuur 13 is dat zich in de tussentijd in het jaar 1933 ook nog de Kharimkotan eruptie (categorie 5) heeft voorgedaan. Overigens, ook in 1991 vond naast de Pinatubo eruptie ook nog de Mount Hudson eruptie (categorie 5) plaats. Dit betekent dat de combinatie van 2 grote vulkanische erupties binnen een periode van één jaar enkel in de jaren ’32/’33 en het jaar 1991 heeft plaatsgevonden.
Het volgende is niet meer dan een zeer speculatief scenario: mocht een vergelijkbare gebeurtenis zich opnieuw na 28 jaar gaan aandienen dan zou zich voor oktober 2020 een vulkanische eruptie aandienen die mogelijk voldoende sterk is om daarna in 2021/2022 de opwarming bovenop de cyclus opnieuw de bodem van het trendkanaal te doen laten bereiken.
X – 66-Jarige cyclus heeft mogelijk een kosmische oorsprong
In juni 2019 werd beschreven dat de multidecadale cyclus vooral in verband wordt gebracht met het oceaan systeem, waarbij een relatief groot gewicht wordt toegekend aan de ‘Atlantic Multidecadal Oscillation’ (AMO); echter de ‘Pacific Decadal Oscillation’ (PDO) en mogelijke ook andere oceaan systemen zoals de ‘Southern Oscillation’ (SO) leggen hierbij ook gewicht in de schaal m.b.t. de amplitude van de oscillatie.
De multidecadale cyclus wordt via o.a. de roteringssnelheid van de aarde ook in verband gebracht met de zonneactiviteit. In figuur 15 wordt een theorie beschreven waarbij het hoogtepunt van de 66-jarige cyclus gepaard gaat met een zonnemaximum in combinatie met een vertraging van de roteringssnelheid van de aarde; het dieptepunt van de 66-jarige cyclus gaat daarentegen gepaard met een zonneminimum met een versnelling van de roteringssnelheid van de aarde19,20. Deze theorie sluit overigens naadloos aan bij een theorie die beschrijft dat een versnelling van de thermohaliene circulatie mogelijk een flink deel van de opwarming in de laatste decennia van de 20ste eeuw zou kunnen verklaren21.
In de wetenschappelijke literatuur wordt de 66-jarige cyclus ook in verband gebracht met de 11-jarige zonnevlekkencyclus op basis van een zestal oscillaties19,22,23.
Figuur 15: Zonneactiviteit & de 66-jarige thermische cyclus beschreven door N.A. Mörner (2010)19,20.
XI – Is de definitie van klimaat achterhaald?
De traditionele definitie van het klimaat suggereert dat natuurlijke fluctuaties in verband kunnen worden gebracht met de gemiddelde temperatuur, vochtigheidsgraad, luchtdruk, wind, bewolking en neerslag over een periode van tenminste 30 jaar24.
Sinds de jaren ’90 is duidelijk geworden dat in het oceaan systeem multidecadale oscillaties worden aangetroffen die enige invloed uitoefenen op de temperatuur wereldwijd. In dit artikel is beschreven dat in de HadCRUT4 temperatuur serie een 66-jarige cyclus wordt aangetroffen die een sturende factor vormt bij de fluctuaties in de gemiddelde jaartemperaturen wereldwijd.
De logische consequentie hiervan lijkt te zijn dat de “periode van tenminste 30 jaar” conform de klassieke definitie van klimaat volgens de World Meteorological Association (WMO), beter zou kunnen worden verlengd naar tenminste 66 jaar. Een verdubbeling naar tenminste 60 jaar zou mogelijk ook al voldoende kunnen zijn. Immers, alleen via een verlening van de genoemde tijdsduur van 30 jaar kan de impact van de multidecadale cyclus (die vermoedelijk grotendeels berust op de combinatie van de cycli in zowel de Atlantische Oceaan als de Grote oceaan, mogelijk in combinatie met de zonnevlekkencyclus) worden geneutraliseerd. Wanneer dit niet gebeurd dan vormt de multidecadale cyclus een forse complicatie bij het vaststellen van klimaatverandering.
Binnen het KNMI wordt al tenminste sinds 2012 erkend dat een 30-jarige periode in het perspectief van weerextremen te kort is om klimaatverandering te scheiden van de invloed van natuurlijke variabiliteit:1,2
“… Generally such a climatological period is defined as a 30-years period, although we note that even 30 years may be too short to capture all natural climate variability”
In dit artikel is duidelijk geworden dat dit punt naast het perspectief van de weerextremen waarschijnlijk ook een cruciale rol speelt binnen het perspectief van de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur wereldwijd. Want de impact van de natuurlijke variabiliteit van de 66-jarige cyclus wordt onvoldoende onderkend, met als gevolg dat de impact van diverse klimatologische trends momenteel wordt overschat t.g.v. het gebruik van een definitie voor het klimaat waarbij een veel te korte periode wordt gebruikt van slechts 30 jaar.
Hieronder volgt nog een illustratief voorbeeld op basis van lokaal onderzoek waaruit blijkt dat de significantie van dit onderwerp eigenlijk zelfs wordt gemaskeerd dankzij het ‘satelliet tijdperk’, waarbij het begin van de meest moderne metingen immers pas eind jaren ’70 is begonnen – ongeveer 4 decennia geleden.
Dit voorjaar (maart 2019) werd in een studie betreffende de Rode Zee een beschrijving gegeven waaruit expliciet blijkt dat ook op het vaste land lokaal rekening moet worden gehouden met de impact van multidecadale cycli. Figuur 16 betreft een illustratie uit dit onderzoek bij de Rode Zee waarin op basis van een cyclus van “nearly 70 years” (welke in verband wordt gebracht met de AMO) een projectie voor de komende decennia wordt gepresenteerd na correctie voor voor de AMO. De volgende passage vormt een citaat uit de samenvatting van deze studie25:
“High warming rates reported recently appear to be a combined effect of global warming and a positive phase of natural SST oscillations. Over the next decades, the SST trend in the Red Sea purely related to global warming is expected to be counteracted by the cooling Atlantic Multidecadal Oscillation phase. Regardless of the current positive trends, projections incorporating long-term natural oscillations suggest a possible decreasing effect on SST in the near future.”
Figuur 16: Rode Zee projectie van tijdreeksen voor zeeoppervlaktetemperatuur (SST) op basis van de superpositie van lineaire trends en het laagfrequente Atlantic Multidecadal Oscillation-signaal (rode lijn), begrensd door de 95% betrouwbaarheidsintervallen (gearceerde rode gebieden). Het jaargemiddelde SST wordt groen weergegeven. De continue zwarte lijn geeft de trend weer op basis van de historische periode (1880-2015); de zwarte stippellijn geeft de trend weer op basis van het satelliettijdperk (1985-2015). Het gearceerde blauwe gebied markeert de periode van de geprojecteerde negatieve trends.25.
In figuur 16 wordt beschreven dat de trend die wordt aangetroffen in het ‘satelliet tijdperk’ m.b.t. de temperatuur ontwikkeling van de Rode Zee, een forse overschatting oplevert t.g.v. de AMO (de bijbehorende sinusoïde oscillatie heeft met een amplitude van 0,16°C). Hierbij wordt een onderliggende lange termijn trend aangetroffen met een stijging van slechts +0,043°C per decennium, terwijl onder invloed van de AMO voor de periode 1980-2015 een trend van maar liefst +0,21°C per decennium wordt aangetroffen; hierbij is sprake van een overschatting in de orde van bijna 400%.
De beschrijving van de onderzoekers uit Saudi-Arabië toont een duidelijke parallel met de beschrijving in dit artikel voor de HadCRUT4 in het perspectief van de ontwikkeling van de mondiale temperatuur. De IPCC projectie voor de komende decennia in de orde van +0,20°C per decennium zoals weergegeven in figuur 5 en figuur 13 is een direct gevolg van het niet onderkennen van het bestaan van de multidecadale klimaat cyclus. Overigens, in het 1990/1992 klimaat rapport voorspelde het IPCC voor de 21ste eeuw zelfs nog een stijging van +0,30°C per decennium; dit kan in het perspectief van dit artikel worden herkend als een direct gevolg van het feit dat het hoogste momentum van de opwaartse fase van de 66-jarige cyclus rond de begin jaren ’90 werd bereikt.
XII – Discussie & conclusie
Samengevat is in dit artikel duidelijk geworden dat de combinatie van de 66-jarige cyclus + de ENSO cyclus verantwoordelijk is voor ruim 81% van de versnelling in de opwarming op basis van het 30-jarig gemiddelde sinds de 1970s, en ruim 69% t.o.v. de 1990s. Een vergelijking tussen de 1970s, 1990s en 2010s toont aan dat de veronderstelde versnelling in de opwarming vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan de 66-jarige cyclus. Dit impliceert tevens een overschatting t.g.v. de 66-jarige cyclus van de structurele impact voor de correlatie tussen de temperatuur en CO2 in deze periode.
Voor de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus is een trendkanaal aangetroffen met een snelheid van +0,09°C per decennium; dit is ongeveer de helft van de verwachting die door het IPCC is uitgesproken voor de eerst volgende decennia, namelijk: +0,20°C per decennium). De aangetroffen trend is vergelijkbaar met de uitkomst van +0,10°C per decennium die in een 2011 studie op basis van de trend in de zeeoppervlaktetemperatuur is gerapporteerd26. De aangetroffen trend resulteert in een projectie voor de opwarming in het jaar 2100 t.o.v. het jaar 2017 met een bandbreedte van +0,35°C tot +0,95°C, met een bijbehorend midpoint van +0,65°C.
In de 20ste eeuw is sprake geweest van een onbalans in de ENSO cyclus waarbij meer frequent en meer intense sterke El Nino periodes zijn ontstaan (t.o.v. de sterke La Nina periodes); indien de natuur deze onbalans in het klimaat systeem in de 21ste eeuw herstelt via relatief meer sterke La Nina periodes dan zou de temperatuur voorafgaand aan het jaar 2100 mogelijk door de ondergrens van het trendkanaal kunnen gaan zakken.
In de analyse van juni 2019 is beschreven dat ook bij de temperatuur series GISS (deze wordt gebruikt door de NASA) en MLOST (deze wordt gebruikt door het NOAA) in het perspectief van decennia een vergelijkbaar oscillatie patroon wordt aangetroffen waarbij de toppen 7 decennia uit elkaar liggen. Bij deze temperatuur series is de impact van de cyclus waarschijnlijk wel minder groot dan bij de HadCRUT4. Op basis van de onderlinge verschillen tussen de series in het piekjaar 1944 en het daljaar 1976 kunnen de volgende indicatieve inschattingen worden gemaakt (wanneer gebruik wordt gemaakt van een 66-jarige conceptuele sinusoïde cyclus dan kunnen de hieronder vermelde waarden voor de trendkanalen met 0,01°C worden verhoogd):
– 66-Jarige cyclus in HadCRUT4 toont een amplitude van 0,12°C; het trendkanaal: +0,090°C per decennium.
– 66-Jarige cyclus in MLOST toont een amplitude van ~0,100°C; het trendkanaal: ~+0,108°C per decennium.
– 66-Jarige cyclus in GISS toont een amplitude van ~0,094°C; het trendkanaal: ~+0,115°C per decennium.
De getoonde waarden kunnen in een perspectief worden gezet in combinatie met twee andere natuurlijke cycli die een veel kortere omloop hebben doch wel een grotere amplitude, namelijk: de ENSO cyclus (2-7 jaar; amplitude: ~0,2°C) en de zonnevlekkencyclus (9-14 jaar; amplitude: ~0,09°C). Overigens, m.b.t. vulkanisme kan volgens de huidige stand van zaken in de wetenschap in principe niet worden gesproken in termen van een cyclus (noch een ‘amplitude’).
De hierboven beschreven methodiek kan worden omschreven als een vorm van het ‘ontleden’ van de temperatuur grafiek, waarbij de ENSO cyclus en de 66-jarige cyclus uit de HadCRUT4 temperatuur serie zijn verwijderd. Overigens, ook in studies waarbij in omgekeerde richting wordt gepoogd om de temperatuur te ‘reconstrueren’, wordt gebruik gemaakt van een methodiek waarbij de ENSO cyclus eerst wordt verwijderd uit de temperatuurgrafiek. Een voorbeeld hiervan is zeer recent nog beschreven door K. Haustein et al. (augustus 2019), wiens werk eerder ook al werd gebruikt in een analyse van Carbonbrief (december 2017). Deze modellen zijn echter gebouwd op (controversiële) aannames m.b.t. de impact van aerosolen (stofdeeltjes); in dergelijke reconstructies wordt het gewicht van broeikasgassen op basis van theoretische gronden doelgericht verzwaard via de veronderstelling dat aerosolen netto voor flink wat afkoeling zorgen. Ook in de klimaatmodellen die worden gebruikt door het IPCC wordt deze aanname altijd gemaakt. Echter, de onzekerheid rond deze aanname is dusdanig groot dat tegelijkertijd kan worden gesteld dat deze aanname onvoldoende wordt gesteund door zowel “both laboratory and field studies”. Het is daarom geenszins verrassend dat het KNMI zich neutraal opstelt t.a.v. de impact van ‘aerosolen‘: “Aerosolen spelen een belangrijke maar complexe rol in onze atmosfeer, in luchtvervuiling en klimaatverandering. Welke rol ze precies spelen in ons klimaat is nog onduidelijk.” De huidige stand van zaken in de wetenschap is nog steeds dat niet kan worden uitgesloten dat de rol van het belangrijkste aerosool “black carbon“ (zwart koolstof) bepalend is voor het netto effect van aerosolen in de vorm van opwarming. Aerosolen kunnen daarom worden herkend als een speculatief element in klimaatmodellen; ze behoren immers tot de kern van de belangrijkste controverses in het klimaatdebat binnen de wetenschappelijke literatuur. Aerosolen vormen tevens een onderdeel van de controverse in het klimaat debat rondom de aard en impact van veranderingen in het wolken systeem.
In het IPCC rapport van oktober 2018 heeft het IPCC een projectie gepresenteerd voor de eerst volgende decennia in de eerste helft van de 21ste eeuw; deze projectie komt overeenkomt met een verwachte stijging van ongeveer +0,20°C per decennium (zie figuur 5 in paragraaf III).
Ondertussen slaat het IPCC alarm. Sinds de begin jaren ’90 wordt in de wetenschappelijke literatuur gesproken van “unprecedented warming” in de 20ste eeuw in de context van de afgelopen 500 jaar27. Later is bijvoorbeeld het KNMI ook gaan spreken over “versnelling” van de temperatuurstijging28:
“Na een versnelling aan het eind van de vorige eeuw verliep de opwarming langzamer over de periode 1998-2012. Vanaf het jaar 2013 is de mondiale temperatuur weer sterk gaan stijgen.”
Inmiddels spreekt het KNMI over een ‘versnelling’ van de opwarming van de Noordpool (2 a 3 keer sneller dan het wereldgemiddelde):29
“Deze versnelling van de opwarming van de Noordpool is de komende decennia merkbaar. Juist dit deel van de wereld is uiterst kwetsbaar en gevoelig voor deze veranderingen. De gevolgen zijn ook merkbaar voor de rest van de wereld. Smeltwater dat vanaf de Groenlandse ijskap via de rivieren wordt afgevoerd, vloeit naar de oceaan. Dit zal een meetbaar effect hebben op de zeespiegel in Nederland.”.
Het is hierbij opvallend dat het KNMI hierbij geenszins lijkt te hebben onderkend dat snelle opwarming in het noordpoolgebied niet geheel ongewoon is. Zo is bijvoorbeeld uit het verre verleden bekend dat het klimaat op Groenland ongeveer 25x grote fluctuaties heeft getoond, waarbij de temperatuur met wel 10-15°C opliep binnen enkele decennia, mogelijk zelfs binnen enkele jaren. Dit fenomeen staat bekend als de Dansgaard-Oeschger cyclus; hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat dergelijke temperatuur fluctuaties zich enkel hebben voorgedaan aan het einde van ijstijden in aanloop naar een interglaciaal30. Ook hebben Noorse onderzoekers aan het begin van dit decennium ontdekt dat bijvoorbeeld ten westen van Spitsbergen op de bodem van de oceaan honderden vulkanen actief zijn. Dit betreft een regio waarbij de tektonische platen van de aardkorst bij elkaar komen en in sommige zones heeft de aardkorst daar een dikte van niet meer dan enkele kilometers31. Sinds enkele jaren wordt in deze regio het hele jaar ongewoon warm oppervlakte water aangetroffen met temperaturen tot in de orde van 18.1°C in hartje winter van 2019 – zie earth.nulschool.net. Dit laatste fenomeen laat zien dat natuurlijke variabiliteit (in de vorm van vulkanisme en/of hydrothermale bronnen waarbij de warmte uit de aardkorst naar boven komt) betrokken is bij de afname van zeeijs in het noordpool gebied. Immers, in warm zeewater kan zeeijs zich vanzelfsprekend niet uitbreiden en dit speelt bovendien logischerwijs ook een rol bij de temperatuur toename op Spitsbergen. Sinds de jaren ’60 is de temperatuur op sommige delen van de eilandengroep met wel 1°C per decennium gestegen; echter, in de jaren ’50 lagen de temperaturen op Spitsbergen in sommige jaren soms zelfs hoger dan in sommige jaren van het huidige decennium het geval is geweest. Zo heeft de gemiddelde temperatuur op Spitsbergen sinds 1954 nog steeds pas in slechts 6 jaren een hogere waarde opgeleverd32.
Een opvallend element in het vocabulaire van het KNMI voor natuurlijke variaties betreft de term ‘klimaatruis‘33. Dit fenomeen wordt weliswaar onderscheiden van de zogenaamde ‘oscillaties‘ (cycli), echter de onderzoekers van het KNMI maken in een publicatie uit 1999 rondom dit begrip een belangrijke veronderstelling in het perspectief van een analyse betreffende de Noord-Atlantische Oscillatie (NAO), namelijk dat zogenaamde ‘klimaatschommelingen’ enkel een regionaal effect zouden hebben:
“Vergelijken we de jaar op jaar variaties in de wereldgemiddelde temperatuur, met die in bijvoorbeeld de temperatuurreeks van De Bilt, dan valt het op dat de schommelingen in De Bilt wel tien keer groter zijn. Dit is slechts mogelijk als grote temperatuurschommelingen in De Bilt, door die in andere gebieden worden gecompenseerd. Blijkbaar is de aard van het klimaatsysteem zodanig dat het nooit overal tegelijk te warm of te koud is. Wanneer het in een bepaald gebied warmer is dan normaal, dan zijn er tegelijkertijd gebieden waar het kouder is, waardoor regionale klimaatschommelingen nauwelijks zichtbaar zijn in de mondiaal gemiddelde klimaatvariaties. … Langjarige afwijkingen van de normale condities worden klimaatschommelingen genoemd. Indien klimaatschommelingen een zeer grote tijdschaal hebben (bijvoorbeeld de tijdschaal van honderdduizend jaar die karakteristiek is voor de afwisseling van glaciale en interglaciale perioden) of een externe oorzaak hebben (bijvoorbeeld het gevolg zijn van een toename in de hoeveelheid kooldioxide door het gebruik van fossiele brandstoffen) spreken we ook wel van klimaatverandering. Het onderscheid tussen klimaatschommeling en klimaatverandering is niet eenduidig gedefinieerd en is dus voornamelijk kwalitatief. In de praktijk leidt het door elkaar gebruiken van de twee begrippen nogal eens voor verwarring.”
In de publicatie van het KNMI uit 1999 wordt in het perspectief van de NAO beschreven dat ‘klimaatschommelingen’ zich kunnen manifesteren op een tijdschaal van decennia. Anno 2019 wordt op de website van het KNMI met geen woord gerept over de mogelijkheid dat een deel van de wereldwijde opwarming van de afgelopen decennia het gevolg zou kunnen zijn geweest van ‘klimaatschommelingen’. Dit bevestigd de indruk dat het KNMI nadrukkelijk werkt met de veronderstelling dat ‘klimaatschommelingen’ enkel een regionaal effect kunnen hebben. Ditzelfde argument wordt in de wetenschappelijke literatuur sinds 1998 op basis van ‘proxies’ gebruikt m.b.t. de (controversiële) veronderstelling dat de warme middeleeuwen en de warme Romeinse tijd slechts een lokaal (Europees) fenomeen zijn geweest34,35.
De oscillerende beweging in de HadCRUT4 temperatuur grafiek laat zien dat het gemiddelde mondiale temperatuur verloop ook een ‘klimaatschommeling’ toont – zie figuur 1 t/m 4. Overigens, de (bewerkte) IPCC grafiek in figuur 5 toont ook een kenmerk dat in verband zou kunnen gebracht met een ‘klimaatschommeling’. Want de grafiek presenteert voor alle drie de getoond emissie-scenarios een neerwaartse temperatuur verloop voor de 2de helft van de 21ste eeuw – ofschoon dit wordt toegeschreven aan een verwachte afname van de uitstoot van CO2 na het jaar 2020.
Van significant belang is ook dat uit een 2013 essay van Lüdecke & Weiss blijkt dat via Fourier analyse & Wavelet analyse op basis van de combinatie van een 65-jarige cyclus in combinatie met een ~250-jarige cyclus, de ontwikkeling van de wereldwijde temperatuur vrijwel volledig kan worden gereproduceerd36. Dit perspectief suggereert impliciet dat de opwarming bovenop de 66-jarige cyclus mogelijk in verband kan worden gebracht met een 200+ klimaat cyclus die beter bekend staat als de De Vries/Suess cyclus, welke in verband wordt gebracht met de kracht van de zon37. Prof. Carl-Otto Weiss bespreekt dit onderwerp in deze video.
Figuur 17 toont dat zowel in de temperatuurgrafiek van Centraal Engeland (wat de oudste temperatuur serie ter wereld betreft op basis van instrumentele metingen) als in grafieken die de totale zonnestraling (total solar irradiance) beschrijven, een duidelijk patroon aanwezig is met een opwaarts gerichte trend die ongeveer vijf oscillaties van 66 jaar in beslag neemt met een duur van in totaal 330 jaar (de laatste drie oscillaties bestrijken een periode van 198 jaar). Dit betekent dat de temperatuurstijging van de afgelopen decennia heeft zich ontwikkeld bovenop een opwaarts gerichte trend bij de hoeveelheid zonnestraling; deze trend heeft ruim 300 jaar in beslag heeft genomen. Overigens, uit ‘fig.8’ in figuur 17 blijkt dat er geen consensus bestaat over hoe de impact van de totale zonnestraling en de impact van de zonnevlekkencyclus zich tot elkaar verhouden. Afgaande op de meer recente data, lijkt de impact van de zonnestraling hooguit slechts iets groter te zijn dan de variabiliteit binnen de zonnevlekkencyclus – welke in de orde ligt van maximaal 0,3°C (op basis van een amplitude van hooguit 0,15°C).
Een curieus feit vormt in dit perspectief het zogenaamde ‘Maunder minimum’, waarvan bekend is dat tijdens deze periode 1645-1708 (= 63 jaar) in London geen enkele zonnevlek is waargenomen. Over het algemeen wordt aangenomen dat deze periode ongeveer 70 jaar duurde en wordt beschouwd als het dieptepunt van de zogenaamde ‘Kleine IJstijd’. Het ‘deep Maunder minimum’ duurde aanzienlijk korter: mogelijk slechts 5 zonnecycli op rij, dus ongeveer 55 jaar38; echter, volgens sommige bronnen duurde de Maunder periode 6 zonnecycli op rij, dus ongeveer 66 jaar.
Figuur 17: Opwaarts gerichte trend met vijf 66-jarige cycli in zowel de temperatuur van Centraal Engeland
als de totale zonnestraling39,40,41.
In de wetenschappelijke literatuur is een cyclus van 66 jaar inmiddels in verband gebracht met o.a. de Atlantische Multidecadale Oscilatie (AMO)42, Moesson regenpatronen19, ijskernen43 en de 11-jarige zonnevlekkencyclus19,22,23. Bovendien kan de 66-jarige cyclus logischerwijs getalsmatig ook in verband worden gebracht met zes oscillaties van de 11-jarige zonnevlekkencyclus. Hierbij kan ook het fenomeen van de Yoshimura cyclus ter overweging worden meegenomen, welke in 1979 door Yoshimura werd gedefinieerd als een 55-jarige cyclus die is gerelateerd aan de zonnevlekken cyclus en in verband wordt gebracht met de magnetische oscillatie van de zon. Overigens, voorafgaand aan de beschrijving van Yoshimura werd nog verondersteld dat het zou gaan om een 88-jarige cyclus44.
Ook staat vast dat bij het maken van inschattingen t.a.v. de opwarming gedurende afgelopen decennia, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat diverse natuurlijke factoren een significante bijdrage kunnen hebben geleverd:
• Een deel van opwarming van het oceaan systeem ontstaat via de mantel van de aardkorst via: vulkanisme, hydrothermale bronnen en geothermische bronnen. Volgens empirische metingen is de frequentie van zware aardbevingen in de categorie 6 en 7 afgelopen 50 jaar toegenomen; echter, dit wordt door experts grotendeels beschouwd als een artefact t.g.v. betere metingen45.
• De relatie tussen El Nino en global warming wordt nog steeds niet goed begrepen. Door een NASA medewerker is beschreven dat de bijdrage van El Nino in het jaar 2016 ongeveer 25% bedroeg van de opwarming sinds het begin van de industriële revolutie. Ook is duidelijk dat El Nino een bijdrage heeft geleverd levert aan het oplopen van de temperatuur in de atmosfeer. Echter, tegelijkertijd wordt verondersteld dat El Nino netto zorgt voor een afkoeling van het oceaan systeem. Bovendien zijn de experts van mening dat de warmte inhoud van het oceaan systeem een meer betrouwbare indicator vormt voor ‘global warming’. Bij dit laatste punt moet wel de kanttekening worden geplaatst dat er tegelijkertijd nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over de warmte inhoud van de diepzee. Begin 2019 werd door onderzoekers bijvoorbeeld beschreven dat de diepzee afgelopen eeuwen is afgekoeld en ongeveer 1/4 van de opwarming van de oceaan laag boven 2000 meter heeft gecompenseerd46. Er zijn inmiddels ook aanwijzingen gevonden dat een positieve fase van de Indische Oceaan mogelijk een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van ‘super El Ninos‘.
• Natuurlijke variabiliteit binnen zowel het oceaan systeem als de vegetatie vormen factoren die ook een rol kunnen hebben gespeeld bij de opwarming. Er bestaat bijvoorbeeld nog steeds grote onzekerheid over het percentage van de antropogene CO2 dat in de oceaan verdwijnt en het percentage dat in vegetatie op het land verdwijnt. Volgens het NOAA blijft ongeveer 50% van de antropogene CO2 in de atmosfeer en verdwijnt ongeveer 25% in de oceaan en 25% in de vegetatie; in het verleden zijn echter ook inschattingen gemaakt waarbij mogelijk 20-40% in de oceaan verdwijnt en 5-30% in de vegetatie47. Bovendien zijn er ook speculatieve beramingen gemaakt op basis van ruwe CO2 waarden waarbij de toename van de CO2 in de atmosfeer over een periode van 33 jaar voor slechts 1,5% wordt toegeschreven aan antropogene emissies en voor 2,3% aan de opwarming in het oceaan systeem48.
• Een andere factor betreft de afname van fosfaten in de atmosfeer wereldwijd sinds de 1980s; ‘brightening’ heeft een directe bijdrage geleverd aan de opwarming van het oceaan systeem. Het KNMI erkent bijvoorbeeld dat in Europa sinds 1976 de schonere lucht een bijdrage heeft geleverd van 10-20% van de opwarming; in Oost-Europa is de bijdrage met 50% nog veel groter49.
• Na correctie voor natuurlijke variatie werd in een onderzoek uit 2016 voor het eerst ook gesproken over een ‘pauze’ (lees: hiaat) in de groei van de CO2 in de atmosfeer50. Het gaat hierbij om de periode 2002-2014 waarbij de jaarlijkse toename van CO2 in de atmosfeer een dalende trend liet zien – welke vervolgens in 2015 met een record toename werd doorbroken. Na afloop van de ’15/’16 super El Nino daalde de jaarlijkse groei in 2017 en 2018 vervolgens weer terug naar niveaus die tijdens de ‘pauze’ in sommige jaren werden overtroffen – zie figuur 9. In de introductie werd al benoemd dat de oceaan afgelopen decennia verantwoordelijk is geweest voor tot wel 40% van de variabiliteit van CO2 in de atmosfeer; de klimaatmodellen houden ook nauwelijks rekening met deze natuurlijke factor.
Het warmte absorberend vermogen van CO2 als een broeikasgas is niet van toepassing op CO2 die door het oceaan systeem is geabsorbeerd42. Volgens de broeikas theorie wordt de opwarming van het oceaan systeem vooral door de opwarming van de atmosfeer veroorzaakt. Echter, de atmosfeer is gemiddeld koeler dan het aardoppervlak; zo bedraagt de gemiddelde temperatuur van het oppervlakte oceaanwater ongeveer 17°C, wat ruim 2°C warmer is dan de gemiddelde temperatuur in de atmosfeer waarin wij leven – welke momenteel op ongeveer 14.7°C wordt ingeschat. De broeikastheorie lijkt daarmee in strijd met de 2de wet van de thermodynamica die beschrijft:
‘Er is geen proces mogelijk dat als enige gevolg heeft dat warmte van een voorwerp met lage temperatuur naar een voorwerp met een hogere temperatuur stroomt’.
Wel bestaat er nog steeds veel onduidelijkheid over de impact van wolken in het klimaat systeem op aarde, maar het wolken systeem werkt niet als een een glazen dak zoals bij een broeikas het geval is; veel beschrijvingen voor de broeikaseffect theorie blijken gebaseerd op redeneringen die in strijd zijn met diverse wetten uit de thermodynamica en de natuurkunde51.
De complexe relatie tussen temperatuur en CO2 wordt gekarakteriseerd door complementaire terugkoppelingsmechanismen; in de meeste perspectieven wordt de relatie tussen temperatuur en CO2 gekenmerkt door een dynamiek die gepaard gaat met een tegenfase, dan wel een negatieve forcering:
– In de dagelijkse cyclus zit CO2 in een tegengestelde fase en een vertraging t.o.v. de temperatuur (via tussenkomst van de vegetatie); overdag is de temperatuur hoog en het CO2 niveau in de atmosfeer is dan relatief laag omdat deze door de vegetatie wordt opgenomen om groei te realiseren in combinatie met zonnestraling en water, terwijl ’s nachts de vegetatie de CO2 uitscheidt omdat groei dan nauwelijks mogelijk is t.g.v. een gebrek aan zonnestraling. Naast de tegengestelde fase met de temperatuur zit CO2 ook in een tegengestelde fase t.o.v. zowel de zonnestraling, luchtdruk, windsnelheid en ook met ozon52.
– In de seizoenen cyclus zit CO2 in zowel een tegengestelde fase als ook een vertraging t.o.v. de temperatuur (via tussenkomst van de vegetatie en de oceaan). In het zomerseizoen is de temperatuur bijvoorbeeld hoog en wordt CO2 omgezet bij de groei van vegetatie met als gevolg dat aan het eind van de zomer het CO2 niveau in de atmosfeer het laagste niveau bereikt binnen de seizonen cyclus. Vervolgens wordt in de loop van de herfst en de winter de CO2 weer uitgescheiden tijdens het afsterven van de seizoensvegetatie (waarbij bladeren van de boven vallen en bloemen hun vrucht verliezen). Overigens, tijdens het zomer seizoen is het water van zowel de oceanen, de meren en de rivieren vanwege de hogere temperatuur minder in staat om CO2 op te nemen; tijdens het winterseizoen nemen deze systemen juist relatief veel CO2 op. Er is dus ook sprake van een tegengestelde fase tussen het seizoensvegetatie en de H2O cyclus52.
– In het perspectief van de ijstijden cyclus volgt CO2 de temperatuur met een vertraging die kan varieren in de orde van honderden jaren (via tussenkomst van het oceaan systeem), waarbij CO2 is herkend als niet veel meer dan één van de vele factoren in de interne feedback van het klimaat systeem53.
Relevant voor dit perspectief is ook dat mist en nevel (beide kunnen worden herkend als een vorm van laaghangende bewolking) volgens het KNMI zowel overdag als ’s nachts zorgen voor een verkoelend effect; hieruit kan direct worden afgeleid dat de aanwezigheid van waterdamp op lage hoogte waarschijnlijk voor negatieve feedback zorgt in het klimaat systeem. Laaghangende bewolking zorgt enkel overdag voor verkoeling (doordat hierbij zonnestraling wordt geblokkeerd); ’s nachts zorgt laaghangende bewolking dat warmte die door het aardoppervlak wordt uitgestraald langer wordt vastgehouden. In het algemeen t.a.v. hooghangende bewolking worden gezegd dat deze wel een bijdrage levert aan opwarming. Voor het wolken systeem als geheel beschrijft de NASA dat het ongeveer -5°C verkoeling oplevert voor de aarde. Uit de klimaat brochure (2011) van het KNAW blijkt dat de netto impact van wolken wordt beschouwd als één van de meest controversiele onderwerpen in het wetenschappelijke klimaatdebat.
De analyse op het niveau van individuele jaren heeft tot twee gewijzigde inzichten geleid t.o.v. de analyse op het niveau van de decennia die in juni 2019 voor de HadCRUT4 temperatuur serie werd gepresenteerd:
1 – Er sprake van een 66-jarige cyclus (voorheen werd gesproken over een 70-jarige cyclus).
2 – De 66-jarige cyclus toont een amplitude van 0,12°C (voorheen werd gesproken over een amplitude van tenminste 0,125°C). Hierbij kan ook nog worden vermeld dat op basis van Fourier analyse in een 2012 studie is geconcludeerd dat in het perspectief van de multidecadale cyclus een amplitude mogelijk is tot 0,17°C14.
De conclusie luidt dat de definitie van het klimaat rijp is voor een herziening omdat de tijdsduur van 30 jaar die momenteel wordt gebruikt om klimaatverandering te bestuderen mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overschatting, betreffende: enzijds de structurele impact van de opwarming en anderzijds de correlatie tussen de temperatuur met CO2 die in de decennia na de 1970s is waargenomen. De opwaartse fase van de 66-jarige cyclus vormt een fenomeen dat onderdeel is van de natuurlijk variabiliteit. In de projectie van het IPCC voor het jaar 2100 is de impact van dit fenomeen niet onderkent. Het gevolg is dat de door het IPCC verwachte opwarming (welke wordt ingeschat op +0,20°C per decennium voor de resterende decennia in de eerste helft van de 21ste eeuw), met ongeveer een factor 2 wordt overschat t.o.v. van de aangetroffen gemiddelde structurele opwaartse trend van 0,09°C per decennium. Logischerwijs is dezelfde factor 2 waarschijnlijk ook indicatief voor de overschatting m.b.t. de impact van CO2.
Referenties:
1 – Change detection in hydrological records – a review of the methodology – W. Kundezewicz & A. Robson (februari 2004)
2 – KNMI: Future Weather, (2012); pagina 9 beschrijft: “Generally such a climatological period is defined as a 30-years period, although we note that even 30 years may be too short to capture all natural climate variability.”
3 – KNMI’14: Klimaat Scenarios voor Nederland (2014); pagina 6: “De twee kolommen met waarnemingen laten zien dat de toename in de winterneerslag over 30 jaar ongeveer even groot is geweest als de natuurlijke variaties gemiddeld over 30 jaar”, pagina 8: “Hoe langer de periode waarvoor een gemiddelde wordt berekend, hoe kleiner de invloed van natuurlijke variaties op dit gemiddelde is. Maar zelfs gemiddelden over 30 jaar – het ijkpunt van wat als normaal weer wordt gezien – zijn erdoor beïnvloed (zie figuur 1). Vooral voor neerslag en wind zijn natuurlijke variaties in gemiddelden over 30 jaar aanzienlijk vergeleken met de veranderingen in de 30-jaar gemiddelden volgens de klimaatscenario’s.”
4 – KNMI: Wereldgemiddelde temperatuur en CO2 nemen verder toe (november 2018); “Dit kwam in 2015 en 2016 grotendeels door een sterke El Nino, die de wereldgemiddelde temperatuur even boven de trendlijn optilt.”
5 – CarbonBrief – Interactive: How much does El Nino affect global temperature? (januari 2017)
6 – New study explains unusual 2015/16 El Nino heat budget – M. Mayer et al. (april 2018)
7 – NASA: Sheet 2: “Net impact of El Nino on the global carbon cycle is an increase in atmospheric CO2 concentrations” – A. Chatterjee et al., (maart 2018)
8 – Analysis of Temporal Signals of Climate – P. Stallinga & I. Khmelinskii (oktober 2018)
9 – A successful prediction of the record CO2 rise associated with the 2015/2016 El Nino – R.A. Betts (november 2018)
10 – The unstable CO2 feedback cycle on ocean planets – D. Kitzmann et al. (august 2015)
11 – Greenhouse gas growth rates – J. Hansen & M. Sato (september 2004); bron beschrijft 14% voor periode 1850-2003, aangepast voor 1850-2018 stijgt percentage naar 15%
12 – Decadal trends in the ocean carbon sink – T. DeVries (mei 2019)
13 – KNMI: Klimaatfluctuaties (februari 2019)
14 – Fourier analysis of measurements and Earth System Model simulations – S. Henriksson (oktober 2012)
15 – The carbon cycle response to two El Nino types: an observational study – P. Chylek et al. (januari 2018); figuur 4: CO2 loopt 7 tot 8 maanden achter t.o.v. de temperatuur
16 – Variations in atmospheric CO2 growth rates coupled with tropical temperature – W. Wang et al. (augustus 2013)
17 – State of the climate 2018 – O. Humlum (april 2019)
18 – Global lake response to the recent warming hiatus – L.A. Winslow et al. (maart 2018)
19 – Solar Variation and Climate Change – in reference to Indian Rainfall Pattern – V.K. Pandey & A. Mishra (2015)
20 – Solar Minima, Earth’s rotation and Little Ice Ages in the past and in the future: The North Atlantic-European case – M.A. Mörner (januari 2010)
21 – On the time-varying trend in global-mean surface temperature – Z. Wu et al. (juli 2011)
22 – Multi-scale harmonic model for solar and climate cyclical variation throughout the Holocene based on Jupiter-Saturn tidal frequencies plus the 11-year solar dynamo cycle – N. Scafeta (2012)
23 – The predicted size of cycle 23 based on the inferred three-cycle quasi-periodicity of the planetary index Ap – H.S. Ahluwalia (juni 1998)
24 – Wikipedia: “Het klimaat is de gemiddelde weerstoestand (temperatuur, windkracht, bedekkingsgraad en neerslag) over een periode van minimaal 30 jaar.”
25 – Natural Climate Oscillations may Counteract Red Sea Warming Over the Coming Decades – G. Krokos (maart 2019)
26 – A Significant Component of Unforced Multidecadal Variability in the Recent Acceleration of Global Warming – T. Delsole (februari 2011)
27 – Recent developments in studies of climate since A.D. 1500 – R.S. Bradley & P.D. Jones (1995)
28 – Compendium voor de Leefomgeving: Temperatuur in Nederland en mondiaal, 1906 – 2017 (april 2018)
29 – KNMI: Poolklimaat verandert het snelst
30 – Decadal-scale progression of Dansgaard-Oeschger warming events – Erhardt et al. (december 2018); citaat: “In the course of the last glacial period, ice-core records from Greenland reveal millennial-scale warming episodes, called Dansgaard-Oeschger (DO) events (Dansgaard et al., 1993; NGRIP project members, 2004). During their onset, temperatures in Greenland increased rapidly by 10-15 °C from cold stadial (GS, Greenland Stadial) to warmer interstadial (GI, Greenland 20 Interstadial) conditions within a few decades (Kindler et al., 2014; Huber et al., 2006; Severinghaus, 1999), going along with an almost doubling of the local snow accumulation (Andersen et al., 2006).”
31 – Moho and basement depth in the NE Atlantic Ocean based on seismic refraction data and receiver functions – Funk et al. (juli 2016)
32 – The recent warming on Svalbard and its relation to atmospheric circulation and sea ice cover (sheet 7) – Isaksen et al. (november 2017)
33 – De Toestand van het Klimaat – De Noord Atlantische Oscillatie – G.P. Können et al. (1999)
34 – Black Box Identification of Earth’s Climate System – P. de Larminat (juli 2019)
35 – The Politically Incorrect Guide to Climate Change – M. Morana (2018)
36 – Multi-periodic climate dynamics: spectral analysis of long-term instrumental and proxy temperature records – H.-J. Lüdecke et al. (februari 2013)
37 – Paleoclimate forcing by the solar De Vries/Suess cycle – H.-J. Lüdecke et al. (februari 2015)
38 – Redefining the limit dates for the Maunder Minimum – J.M. Vaquearo & R.M. Trigo (2015)
39 – Hadley Centre Central England Temperature (HadCET) dataset (august 2019)
40 – Magnitudes and timescales of total solar irradiance variability – G. Kopp, figuur 8 (juni 2016)
41 – Solar total and spectral irradiance reconstruction over the last 9000 years – C.-J. Wu et al, figuur 1 (november 2018)
42 – High-frequency cyclicity in the Mediterranean Messinian evaporites: evidence for solar-lunar climate forcing – V. Manzi et al. (2012, figure 9a)
43 – 8,000 years of AMO? – G. Foster (maart 2011)
44 – The solar-cycle period-amplitude relation as evidence of hysteresis of the solar-cycle nonlinear magnetic oscillation and the long-term (55 years) cyclic modulation – H. Yoshimura (februari 1979)
45 – Evidence of Variable Earth-heat Production, Global Non-anthropogenic Climate Change, and Geoengineered Global Warming and Polar Melting – J.M. Herndon (april 2017)
46 – The Little Ice Age and 20th-century deep Pacific cooling – G. Gebbie & P. Huybers (januari 2019)
47 – CARBOSCHOOLS: Wat we weten Wat we niet weten En hoe we proberen de wereldwijde milieuveranderingen beter te begrijpen: Een inleiding op onderzoeksvragen, uitdagingen en uitvoering voor ‘CarboSchools’ projecten (2006)
48 – Oceans, Ice & Snow and CO2 Rise, Swing and Seasonal Fluctuation – M.D. Nelson & D.B. Nelson (oktober 2016)
49 – KNMI: Mist en nevel afname in Europa (oktober 2009); citaat: “We schatten aan de hand van het temperatuureffect van figuur 3 en de afname van figuur 2 dat de afname van mist en nevel 10%-20% aan de opwarming van de dagtemperatuur heeft bijgedragen. In Oost-Europa is de bijdrage veel groter, tot 50%.”
50 – Recent pause in the growth rate of atmospheric CO2 due to enhanced terrestrial carbon uptake – T.F. Keenan et al. (november 2016)
51 – Role of greenhouse gases in climate change – M. Hertzberg et al. (2017)
52 – Seasonal and Diurnal CO2 Patterns at Diekirch, LU 2003 – 2005 – F. Massen et al. (maart 2007); sectie 4.1 & 4.3
53 – Breakpoint lead-lag analysis of the last deglacial climate change and atmospheric CO2 concentration on global and hemispheric scales, LU 2003 – 2005 – Zhi Liu et al. (mei 2018)
Beste lezers,
Bij de opmaak op Climategate is helaas iets misgegaan vanaf figuur 8; het gevolg is dat op smartphones de tekst van het hele artikel op Climategate helaas niet volledig in beeld wordt gebracht.
Ook bij de opmaak van het video item is iets misgegaan (het wordt hierboven enkel als een plaatje weergegeven).
Bij de oorspronkelijk bron kan het volledige artikel (inclusief de video) zonder problemen worden gelezen, zie:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/impact-co2-op-klimaat-overschat-tgv-66-jarige-cyclus-en-el-nino.htm
(Bij gebruik van het ‘Inhoud’-menu hierboven beland je overigens ook bij de bron)
Veel leesplezier toegewenst!
PS. Mocht je vragen hebben… deel ze hieronder dan gerust op het Climategate platform (wellicht dat ik zelf in staat ben om eventueel te reageren). Onderbouwde kritische feedback is ook welkom!
@Martijn,
Zo als ik al dacht, telefoon horizontaal, en alles is perfect.
Goed om te horen Theo, dank voor het aanreiken van een mogelijk oplossing.
(Het probleem betreffende de tekst buiten beeld zal zich vooral op een relatief klein formaat smartphone kunnen aandienen; wellicht dat het ongemak later op de dag hier nog kan worden verholpen want de oorzaak is inmiddels wel gevonden)
De video behorend bij mijn artikel werkt inmiddels + alle plaatjes worden nu in het juiste formaat weergegeven.
Kortom, de eerder genoemde problemen zijn verholpen!
@Martijn
Mijn complimenten.
Mooi artikel.
Merci!
Pfffffff, @Martijn,
Heel mooi, maar dat is niet zomaar even door te lezen, daar moet ik me toch even een tijd voor inplannen.
Wat ik vluchtig gezien en gelezen heb ziet er gelikt uit.
Ik kijk meestal op de tablet, maar daar ziet alles goed uit.
Misschien de telefoon eens horizontaal houden.
Toch nog even iets voor de liefhebber, waar ik weer eens mee werd bestookt.
Het gaat allemaal erg ver, is wel de moeite om eens vluchtig door te lezen.
‘Zwijgen maakt medeplichtig’
Klimaatopwarming: hoe communiceren met een klimaatscepticus.
https://www.mo.be/zeronaut/klimaatopwarming-hoe-communiceren-met-een-klimaatscepticus
Theo, mijn idee is dat er geen klimaatontkenners bestaan,hooguit onder alarmisten die de volledige verandering toeschrijven aan de mens ( zoals meneer Mann met de hockeystick)
Michiel, klimaatsprookjesverkoper,
Mann heeft in zijn studie uit 1998 geen enkel onderzoek gedaan naar de oorzaaak van de opwarming.
Uiteraard zijn er wel klimaatwetenschaps ontkenners en het blog staat er hier vol mee.
Heb je een goede reden waarom deze studie niet goed is
https://www.nature.com/articles/s41598-017-14828-5
En dat je het niet geloofd is al wel duidelijk, maar jouw geloof is totaal irrelevant
Michiel, Jo Nova heeft er een interessante pagina aan gewijd, inclusief verwijzingen:
http://joannenova.com.au/2009/12/fraudulent-hockey-sticks-and-hidden-data/
Joanne Nova
Is een blogger en verkoopt aantoonbare onzin
Ga eens kritisch lezen
@J van der Heijden 26 aug 2019 om 10:39
“Joanne Nova Is een blogger en verkoopt aantoonbare onzin”
Aangezien jij altijd van anderen verlangt dat ze hun beweringen onderbouwen met referentie naar wetenschappelijke publicaties, graag een onderbouwing van je bewering met referentie naar wetenschappelijke publicaties. Dus graag even aantonen dat ze onzin verkoopt. Niet zomaar iets beweren.
Zie maar zo de mensen die het heftigst reageren zijn het meest onzeker over hun stellingname en zoeken keer op keer bevestiging. Zij gaan ook steeds harder schreeuwen zoals Heyden ongelofelijk wat een grote bek
John,
Ik zal het voor je uitleggen.
De kaart verwijst naar Co2science.org
” See co2science.org for all the other peer reviewed studies to go with every orange dot on the map”
op co2 science.org staan geen reconstructies, maar individuele studies, het probleem daarvan is dat er misschien overal wel warme periodes en koudere periodes te vonden zijn, echter individuele locaties geven geen overzich over de globale temperatuur ontwikkeling over de afgelopen 2 millenia.
gewoon kritisch lezen en je wordt niet voor de gek gehoduen.
Ook wordt er verwezen naar Loehle 2007, en die is weer vervangen door Loehle 2008 (want Loehle 2007 had BP (= Before Present is voor 1950 verkeerd geinterpeteerd)
en ja dat is allemaal basiskennis …..
Dus ik verwacht dat mensen die serieus bezig zijn met de klimaatdiscussie dat weten.
Dus het er is geen peer revieuwed antwoord omdat geen wetenschapper zo’n kaart zou maken, als je goed zo informeren dan hoefde ik je dat niet te vertellen
Verder zijn er nog meer truckjes
https://www.youtube.com/watch?v=CY4Yecsx_-s
Joanne Nova (Codling) heeft microbiologie gestudeerd, en is wetenschapsjournalist en tv-presentator. Zij heeft op indrukwekkende wijze publiek uitgelegd dat zij eerst in het alarmistische kamp zat, totdat zij zich echt ging verdiepen in breed beschikbaar wetenschappelijk onderzoek, gecombineerd met gesprekken met serieuze wetenschappers. Het werd haar duidelijk dat de alarmistische herrie en ‘renewable’ energy een deugdelijke basis ontbeert, reden waarom zij nu actief is in het bestrijden van ongefundeerde beweringen zoals ook hier dagelijks de kop op steken.
“reden waarom zij nu actief is in het bestrijden van ongefundeerde beweringen zoals ook hier dagelijks de kop op steken.”
En waarom moet ik Joanne Nova op haar woord geloven? En waarom zou ik iemand moeten geloven die aanwijsbare onzin verspreid?
Ja dat heb je met “sceptici” geen wetenschappelijke onderbouwing, wel veel tekst en natuurlijk het beroepen op de autoriteit, in dit geval Joanne Nova met 0 relevante wetenschappelijke publicaties.
Motiveer “serieuze wetenschappers” hebben zij wel de nodige relevante wetenschappelijke publicaties op huin naam? Waarom wordt er dan verwezen naar Co2Science? Een website met een duidelijk propaganda doel (en natuurlijk krijgt Carig Idso goed betaald voor zijn “werk”)
En nee dat heeft niets met wetenschap te doen en ja dat is direct te linken aan lobbyclubs zoals Heartland
Heyden vergaloppeert zich weer eens.
Tegenover tenminste onvolledige gegevens:
“J van der Heijden 26 aug 2019 om 10:39
Joanne Nova
Is een blogger en verkoopt aantoonbare onzin
Ga eens kritisch lezen”
Heb ik wat feiten over Joanne Nova gegeven:
“Joanne Nova (Codling) heeft microbiologie gestudeerd, en is wetenschapsjournalist en tv-presentator. Zij heeft op indrukwekkende wijze publiek uitgelegd dat zij eerst in het alarmistische kamp zat, totdat zij zich echt ging verdiepen in breed beschikbaar wetenschappelijk onderzoek, gecombineerd met gesprekken met serieuze wetenschappers. Het werd haar duidelijk dat de alarmistische herrie en ‘renewable’ energy een deugdelijke basis ontbeert, reden waarom zij nu actief is in het bestrijden van ongefundeerde beweringen zoals ook hier dagelijks de kop op steken.”
Heyden is inmiddels zo bezeten en monomaan dat hij weer ongefundeerde beweringen produceert:
En waarom moet ik Joanne Nova op haar woord geloven?
> Dat heb ik niet beweerd.
En waarom zou ik iemand moeten geloven die aanwijsbare onzin verspreid?
> idem, hoewel Heyden zelf onzin verspreid en kennelijk zichzelf nog gelooft ook.
Ja dat heb je met “sceptici” geen wetenschappelijke onderbouwing, wel veel tekst en natuurlijk het beroepen op de autoriteit, in dit geval Joanne Nova met 0 relevante wetenschappelijke publicaties.
> Onzin en off-topic, ik heb geen conclusies verbonden aan de ingebrachte feiten over Joanna Nova
Motiveer “serieuze wetenschappers” hebben zij wel de nodige relevante wetenschappelijke publicaties op huin naam?
> Heyden heeft kennelijk nog altijd de beschikbare relevante informatie niet behoorlijk bestudeerd
Waarom wordt er dan verwezen naar Co2Science?
> Dat zou Heyden Joanna Nova moeten vragen
Een website met een duidelijk propaganda doel (en natuurlijk krijgt Carig Idso goed betaald voor zijn “werk”)
> Twee stellingen zonder onderbouwing in 1 zin
En nee dat heeft niets met wetenschap te doen en ja dat is direct te linken aan lobbyclubs zoals Heartland
> Nogmaals twee stellingen zonder onderbouwing in 1 zin
Joost,
jij komt met een linkje naar JoAnne Nova en die verwijst weer naar de CO2science website, de CO2science website laat wel veel studies zien die echter niet zijn samen gevat in een wereldwijde reconstructie, aangezien de timing en amplitude van de opwarming niet zijn gecontroleert naar de huidige opwarming.
De infoirmatie is dus aantoonbaar fout, daarop wijzen is het verspreiden van onjuiste informatie, de link die jij verspreide bevat dus aantoonbare onzin, omdat je op basis van de gegevens niet de conslusie kunt trekken die Joanne Nova trekt.
Het spijt me beter kan ik het niet uitleggen.
Het verspreiden van onzin door Joanne Nova (en dus door jou Joost) is dus aangetoond, nu nog jouw uitleg waarom ik Joanne Nova moet vertrouwen….. Heb je zelf haar “werk” gecontroleert?
Dar Craig Idso gewoon lekker verdient aan zijn website en zijn “werk” voor het NIPCC is algemeen bekend, ik dacht dat jij dat wel zou weten .
truthout.org/articles/leak-reveals-how-big-business-funds-climatechange-deniers/
Theo
Als psychologen de huidige resultaten van de klimaatwetenschap als feit beschouwen zijn ze wel erg goedgelovig.
What’s in a name, Mark Dom. Als argumenten ontbreken is een ‘communicatiestrategie’ ‘nodig’ .. ?
Heren, dan heb ik er nog een voor jullie.
Schijbaar word de Duitse media ook wat sceptisch.
https://www.watergate.tv/gretas-pr-segeltrip-offenbart-die-absurditaet-dieser-klimahysterikerin/
@Theo Geheel off topic, maar media is het meervoud van medium. Dus het is ….worden de media….
@Hetzler,
Dat klopt, toch spreekt men in de volksmond het vaakst media.
Daar medium ook vaak een spiritueel persoon kan zijn.
Ook een radio kan een medium zijn, die een nieuws uitzending ontvangt.
Maar als ik doel op meerdere nieuws kanalen, kan ik toch media schrijven?
Martijn, dank voor je bijdrage aan de rubriek op climategate.nl genaamd ScienceTalks. Realiseer je, dat mensen in deze maand vakantie hebben en zware winterkost overslaan. Ik ben het eens met de periode van klimaatbeoordeling die naar 60 jaar mag.
Tijdsduur van 30 jaar wordt momenteel gebruikt om klimaatalarmisme te kunnen versterken.
Re: Scheffer
Dank voor je uiting van waardering.
Overigens, In de rubriek ‘ScienceTalks’ is mijn artikel niet terug te vinden, maar ondertussen heb ik wel van Hans vernomen dat er vanuit het buitenland inmiddels al wordt gevraagd om een meer toegankelijke versie in de Engelse taal.
(Ik ben hierover niet geheel verrast want vrijwel alle illustraties in het artikel worden immers al in de Engelse taal gepresenteerd; dit zal vast geholpen hebben bij het verspreiden van de boodschap buiten onze landsgrenzen)
Dat wordt ‘overwerken’ voor sommige reactanten!
Ik ga mezelf dwingen dit respect-afdwingende artikel nogmaals te lezen.
Verder past mij bescheidenheid en van de zon genieten doet.
Een hele lap tekst.
Kun je nog eens de belangrijkste bron geven waarom je denkt dat die 66-jarige cyclus bestaat, en een belangrijke rol speelt?
Overigens, een definitie van klimaat op basis van 30-jarige gemiddelden is wel zo praktisch. Het is een overzichtelijke periode op grond waarvan je het grondgebruik kunt afstemmen. Voor extremen zul je altijd naar een langere periode moeten kijken want die zijn per definitie erg zeldzaam. Bij een definitie op basis van 60-jarige gemiddelden loop je altijd achter de feiten aan als er een systematische verandering plaatsvindt. Dat is met de definitie op basis van 30 jaar ook het geval, maar in mindere mate, en het geeft wel meer houvast.
Re: Bart Vreeken “Kun je nog eens de belangrijkste bron geven waarom je denkt dat die 66-jarige cyclus bestaat, en een belangrijke rol speelt?”
Hoi Bart Vreeken,
Dank voor je vraag; mijn antwoord op je vraag wordt beschreven in de tekst direct onder figuur 17 (in de paragraaf “XII – Discussie & conclusie’); citaat:
Bovenstaande passage bevat referentie naar 6 verschillende bronnen waarbij in het perspectief van verschillende fenomenen in de natuur een cyclus van exact 66 jaar is aangetroffen.
Tevens wil ik je wijzen op een andere passage in de tekst boven figuur 17, waaruit blijkt dat ook in een perspectief dat 100 jaar verder terug reikt in de tijd dan het perspectief dat ik in mijn onderzoek heb gebruikt, uit Fourier analyse blijkt dat een cyclus met een lengte van ~65 jaar in combinatie met een cyclus van ~250 jaar de temperatuur ontwikkeling sinds 1750 grotendeels verklaard:
Ik hoop dat je vraag afdoende is beantwoord met bovenstaande verwijzingen.
Zo niet, wellicht dat je je vraag dan iets verder kunt specificeren?
Dank, Martijn!
Maar eerlijk gezegd, de mededeling dat er 6 verschillende bronnen zijn die uitkomen op een cyclus van ‘exact’ 66 jaar maakt het er niet geloofwaardiger op. Dat soort cycli zijn nooit exact, tenzij ze een duidelijke astronomische oorzaak hebben met een constante kloksnelheid. El Nino is een terugkerend verschijnsel, maar die zou je er met een Fourier analyse nooit uitkrijgen. Het klimaataysteem van oceaan en atmosfeer is veel te chaotisch.
Re: Bart Vreeken “… Maar eerlijk gezegd, de mededeling dat er 6 verschillende bronnen zijn die uitkomen op een cyclus van ‘exact’ 66 jaar maakt het er niet geloofwaardiger op. Dat soort cycli zijn nooit exact, tenzij ze een duidelijke astronomische oorzaak hebben met een constante kloksnelheid. …”
Bart, ik heb enerzijds wel begrip voor dat je hier een opmerking maakt waarbij je wijst op het feit dat de duur van natuurlijke lange termijn cycli meestal niet de regelmaat van een klok heeft.
Echter, nadat ik er even wat dieper over het nagedacht… denk ik dat ik t.a.v. je opmerking toch het een en ander kan afdingen op basis van een aantal concrete zaken:
1) De hele paragraaf X is gewijd aan dit specifieke onderwerp want in de literatuur wordt m.b.t de multidecadale cyclus wel degelijk gespeculeerd over de mogelijkheid dat deze cyclus mogelijk een specifieke kosmische oorzaak heeft, de titel van de paragraaf luidt:
’66-Jarige cyclus heeft mogelijk een kosmische oorsprong’
(In deze paragraaf wordt het kosmische model beschreven dat door Mörner is ontwikkeld, echter hij spreekt zelf niet expliciet over een 66 jarige cyclus; dit wordt echter wel gedaan in bron 19 dat een bewerking vormt van het werk van Mörner)
2) Overigens, in het voorgaande artikel dat ik in juni presenteerde heb ik ook al gewezen op speculaties waarbij de multidecadale cyclus in verband wordt gebracht met kosmische invloeden op basis van de baan van de planeten Jupiter en Saturnus; citaat:
Het natuurkundige mechanisme m.b.t. de invloed van overige platen zou op een combinatie van zwaartekracht en geo-magnetisme gebaseerd kunnen zijn.
3) Ook kan ik nog melden dat bron 20 (Scafetta) een mathematisch model beschrijft dat dekking biedt voor een cyclus van 60-66 jaar; citaat onderaan pagina 7:
Bron: https://arxiv.org/pdf/1203.4143.pdf
4) Op basis van bovengenoemde materialen komt het er op neer dat onder aan de streep de kosmische invloed van de planeten waarschijnlijk ontstaat via krachten die het magnetisch veld van de zon beïnvloeden… welke op haar beurt mogelijk via de zonnevlekkencyclus zorgt voor een behoorlijke regelmatige beweging. Het mathematische model van Scafetta toont met een bandbreedte van 6 jaar (60-66 jaar) dat de variatie niet veel groter is dan de variatie die bij de zonnecyclus wordt aangetroffen – immers, voor deze cyclus wordt vaak gesproken over een 11 jarige cyclus… echter in werkelijkheid is ook bij die cyclus wel degelijk een bandbreedte van toepassing die varieert van 9-14 jaar.
En hetzelfde geldt immers ook voor de ENSO cyclus…want veelal wordt gezegd dat deze cyclus een duur heeft van ongeveer 7 jaar… echter in werkelijkheid is bij die cyclus sprake van een nogal grote bandbreedte van 2-7 jaar.
Kortom, deze laatste 2 voorbeelden bieden denk ik een mooi perspectief wat de waarde is van de specifieke duur van 66 jaar; dit betekent immers geenszins dat ook hierbij waarschijnlijk sprake zal zijn van een vorm van bandbreedte… op dezelfde wijze zoals dit van toepassing is op andere cycli. Bovendien, zelfs m.b.t. de seizoenen cyclus is bekend zien dat de seizoenen vooral in de loop der jaren een kleine verschuiving hebben laten zien.
Mogelijk dat de genoemde bandbreedte van Scafetta (60-66 jaar) hierbij een eerste indicatie biedt, ofschoon ik zelf de indruk heb dat de bovenkant van deze bandbreedte ook wel eens een jaartje hoger zou kunnen blijken te liggen… maar tegelijkertijd denk ik dat hierover pas na het volgende dieptepunt van de cyclus pas veel meer duidelijkheid kan ontstaan (logischerwijs vermoedelijk dus pas in de 2de helft van de 2030s)
Bart, veel dank voor je opmerking… want tijdens het formuleren van bovenstaand antwoord realiseer ik me nu dat dit een aspect vormt dat in mijn nieuwe artikel nog niet ter sprake is gebracht maar dit betreft beslist een fundamentele kwestie. Mocht ik op een later moment besluiten dat het n.a.v. de discussie hier op Climategate gepast zou zijn om een aanvullende update te presenteren voor het artikel dan ga ik dit specifieke onderwerp hierin zeker betrekken!
@Martijn Ziet er zo op het oog zeer leerzaam uit. Hier ga ik rustig voor zitten. Dank voor alle inspanningen.
Erg interessant om te lezen als leek zijnde.
Ik zag in figuur 13 twee foute jaartallen staan bij vulkaan-erupties. Hier is 2002 ipv 1902 en 2012 ipv 1912 gemeld.
Ik hoop dat het artikel in een peer-reviewed tijdschrift wordt gepubliceerd.
Dank voor de melding Maurice.
Ik heb de jaartallen bij de Santa Maria eruptie en de Novarupta eruptie inmiddels gecorrigeerd naar de 19de eeuw.
PS. De url van het plaatje staat op Climategate gelinkt naar het originele artikel; dit betekent dat nieuwe lezers niet meer zullen worden geconfronteerd met de foutjes die je hebt beschreven.
Mocht het foutje op je apparaat nu nog steeds zichtbaar zijn dan zal dit niet meer het geval zijn nadat je gecorrigeerde versie van figuur 13 hebt gedownload; deze vindt je hier:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/HadCRUT4-temperature-projection-for-the-year-2100-conceptual-cycle-vs-IPCC.jpg
In de meeste artikelen over het klimaat komt men met nauwkeurigheden van temperatuurmetingen van 0.1C en zelfs nauwkeuriger. Lokaal in een weerstation zal dat best lukken. Echter, over enig serieus oppervlak laat staan de gehele Aarde kom je daar dan niet in de buurt. Dus wat betekenen dan al die mooie grafieken, ook in dit artikel, laat staan dat er ook maar enige relatie tussen bijv. temperatuur en CO2 kan worden vastgelegd?
Ben benieuwd, Ben
@ Ben,
Er is een groot verschil tussen meten en berekenen. Met berekenen kunnen wonderen worden verricht.
Heb je ook een antwoord?
Correctie vulkanen is naar 20 ste eeuw.Het is nog vroeg.
Overigens alle lof.Chapeau!
(Is inmiddels gecorrigeerd, zie: 26 aug 2019 om 10:13)
@ Martijn,
Allereerst grote bewondering voor dit artikel. Ik zal de tijd nemen het goed te gaan lezen.
Toch al even kort ( morgen is dit al weer oud papier) een reactie
Die gekozen 30 jaar gemiddelde weer voor klimaat werd ingegeven door de menselijke behoefte binnen een mensenleven tenminste 3 echte ‘meetpunten’ te kunnen bepalen zodat iets van richting ontwikkeling van klimaat kon worden aangegeven.
Echter nu naar 60 jaar gemiddelde maakt niet zo veel uit omdat definitie arbitrair blijft en doel van inzet cq gebruik in modellen voor betere projecties niet kan worden aangetoond.
Dat laatste op grond van mijn mening over gebruik modellen waarop die AGW hysterie ( en helaas inmiddels ook beleid) is gebaseerd.
Klimaatmodellen zijn zelfs als deze de processen prima zouden simuleren (wat bij lange na nog niet het geval is) niet te verifiëren op de tijdschaal waarop wij met onderzoek naar klimaatverandering bezig zijn. Daar zijn meerdere honderden tot duizenden jaren voor nodig. O ja en terugkijkend lukt ook niet vanwege enorm tekort aan betrouwbare data. Proxies en homogeniseren ten spijt.
Tot zover mijn keiharde mening over klimaat modellen maar misschien ook goed eens te wijzen op iemand die zich daarmee heeft beziggehouden.
Top Amerikaanse klimatoloog, een expert in klimaatmodellering, legt de misvatting bloot dat huidige klimaatmodellen een realistische of betrouwbare voorspelling van toekomstige klimaatverandering bieden.
Dr. Duane Thresher stelt dat succesvol modelleren met moderne computers ‘wiskundig onmogelijk’ is.
De link naar zijn werk met uitgebreide verklaring moet men zelf maar opzoeken een kleine moeite als men een eigen mening over dit onderwerp wil toetsen.
Mvg,
Frans
Hoi Frans,
Allereerst dank voor je mooie woorden.
De belangrijkste consequentie t.g.v. een verlenging in de definitie van klimaat (van 30 jaar naar 60 jaar) zou wel het voordeel opleveren dat de overschatting in de trends m.b.t. het verleden flink zou worden gereduceerd. Bovendien zou dit mensen ook veel meer bewust maken dat de impact van de natuurlijke variabiliteit niet over het hoofd mag worden gezien bij het maken van een realistische inschatting voor de toekomst.
Een complicatie vormt wel dat het ‘satelliet tijdperk’, dat voor de temperatuurmetingen rond 1979 is begonnen, eigenlijk nog te kort is geweest om ook die metingen hiervoor volledig te corrigeren.
We zouden hierbij eigenlijk ook eens wat vaker stil moeten staan bij jouw punt betreffende het ‘arbitraire’ karakter van de definitie van het klimaat, want deze definitie is immers ontstaan in een tijd toen in de wetenschappelijke literatuur nog met geen woord werd gerept over multi-decennium cycli binnen het oceaan systeem. Afgezien van dat het bestaan van de ijstijden cyclus die betrekking heeft op duizenden jaren toen al wel bekend was… werd toen enkel gedacht aan de zonnecyclus die een duur van 9-14 jaar kent en de El Nino cyclus die een duur van slechts 2-7 jaar kent.
Dank voor je input!
Martijn van Mensvoort
Compliment voor het lijvige en goed geïllustreerde artikel. Het artikel ziet er heel gedegen en lezenswaardig uit. Ik heb nog wel wat tijd nodig om e.e.a goed tot me door te laten dringen.
Als belangstellende leek blijf ik zitten met de vraag waardoor die sterke super El Ninjo’s vandaan komen. Wat is daarvan de onderliggende oorzaak. Is het door het deels samenvallen van de effecten van de cycli die je beschrijft of moet ik de oorzaak bij de zon en ermee samenhangende kosmische verschijnselen zoeken zoals Shaviv en Svensmark betogen?
Peter,
Het blijft puzzelen.
Zie ook:
https://www.dagelijksestandaard.nl/2011/02/zon-stuurt-la-nina-en-el-nino-en-daardoor-klimaat/
Hans Labohm
Van dat puzzelen ben ik intussen wel overtuigd geraakt en hoe meer ik er hier en elders over lees doet me bedenken dat we mogelijk steeds kijken naar gevolgen in plaats van naar oorzaken. Dat we het tenslotte vooral moeten zoeken in oorzaken buiten onze aarde. Invloeden die steeds andere mechanismen in gang zetten en waar we als mens totaal geen invloed op hebben. Dat de mens iets kan veranderen aan zijn milieu is inmiddels wel duidelijk, maar aan het klimaat….
Ik zal de informatie achter je link straks, na mijn andere bezigheden nog eens doorlezen. Bedankt voor de link.
@Hans
Als je het jaartal van dit artikel ziet, vraag ik me af of dit nu nog wel geplaatst zou worden.
Als je echter goed gekeken hebt, gaat het verhaal verder via deze onderstaande link.
En sluit aan bij @Martijn zijn artikel.
https://www.eike-klima-energie.eu/2011/01/24/la-nina-und-el-nino-was-sich-dahinter-verbirgt-und-was-sie-wann-ausloest-die-sonne-ist-an-allem-schuld/
Re: Peter van Beurden “… Als belangstellende leek blijf ik zitten met de vraag waardoor die sterke super El Ninjo’s vandaan komen. …”
Peter, je stelt een hele mooie vraag… die zich geenszins gemakkelijk laat beantwoorden, maar ik kan je wel een eindje op weg helpen met het volgende
Van de ‘super El Ninos’ binnen de natuurlijke ENSO cyclus is o.a. bekend dat ze zich wel met enige regelmaat hebben aangediend sinds 1850; in het onderste deel van figuur 13 kunnen we zien dat binnen deze periode volgens de ENS ONI de grootste ‘super El Nino’ mogelijk in het jaar 1878 werd aangetroffen, zie:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/HadCRUT4-temperature-projection-for-the-year-2100-conceptual-cycle-vs-IPCC.jpg
Echter, de verhoudingen tussen de verschillende El Ninos worden sterk beïnvloed door de rekenmethode; zo is bijvoorbeeld bekend dat de multidecadale cyclus waarschijnlijk een grote rol heeft gespeelt bij het ontstaan van de 2015/2016 super El Nino; de impact hiervan zien we bijvoorbeeld terug in het plaatje dat hier door het NOAA wordt getoond – welke suggereert dat de impact van het El Nino effect bij de ‘super El Nino’ van 1982/1983 flink groter was dan in zowel 1997/1998 als 2015/2016 het geval was:
h ttps://www.esrl.noaa.gov/psd/enso/mei/
Maar één ding is wel heel duidelijk… het fenomeen van de ‘super El Ninos’ betreft geen nieuw verschijnsel dat zich pas in de recente decennia heeft aangediend, want super El Nino vormen immers de extremen binnen de El Nino Southern Oscillation (ENSO) index.
Overigens, m.b.t. de oorzaak van het ontstaan El Ninos in het algemeen is recent duidelijk geworden dat de invloed van de Indische Oceaan hierbij mogelijk over het hoofd is zien; in de laatste paragraaf beschrijf ik hierover o.a. het volgende:
In de tekst zit overigens een link verwerkt die is gericht naar het volgende artikel in Nature:
Published: 28 June 2018
‘A model for super El Niños’
h ttps://www.nature.com/articles/s41467-018-04803-7
Martijn van Mensvoort
Ook bedankt voor je links. Inmiddels heb ik je hele artikel gelezen en ook de verwijzing gevonden die je hierboven gaf. De vervolgvraag is dan natuurlijk weer waar de positieve fase van de Indische oceaan door wordt gestuurd. Mogelijk door het dieper het instralende zonlicht en de warmteopslag die dat veroorzaakt in de dieper ocenanische waterlagen en het warmte-effect dat daardoor in veel langere cycli weer aan de oppervlakte komt? Straks ga ik wel naar de informatie achter de links kijken. Bedankt voor je antwoord.
Re: Peter van Beurden “… De vervolgvraag is dan natuurlijk weer waar de positieve fase van de Indische oceaan door wordt gestuurd. …”
Ik begrijp dat je meteen de volgende stap probeert te maken, maar voorlopig heeft het verleden wel uitgewezen dat de meest knappe koppen onder de klimaatwetenschappers niet in staat zijn gebleken om de volgende El Nino ruim van te voren te voorspellen.
Vandaar dat er voortdurend wordt gespeculeerd over de ontwikkeling van de ENSO waarden. Men kan hierbij ongeveer een half jaar vooruit kijken, echter de betrouwbaarheid van de voorspellingen neemt na enkele maanden in een rap tempo af. Bovendien wordt de El Nino cyclus voor maanden afzonderlijk momenteel bepaald door een gemiddelde waarde over een periode van 3 maanden… m.a.w. men is zelfs niet in staat om direct na afloop van iedere maand de El Nino waarde voor de betreffende maand vast te stellen.
In mijn eerdere reactie heb je ook al kunnen lezen dat de knappe koppen inmiddels ook tot het besef zijn gekomen dat multidecadale variabiliteit (lees: de 66-jarige cylus) een onderliggende rol speelt bij de ENSO cyclus – echter dit vormt een analyse die enkel achteraf kan worden gemaakt.
Kortom, de natuurlijke variabiliteit rondom de ENSO cyclus wordt geenszins goed begrepen… en daarom is het nog steeds bijzonder lastig om rondom dit onderwerp definitieve antwoorden te vinden.
@ Peter,
“Als belangstellende leek blijf ik zitten met de vraag waardoor die sterke super El Ninjo’s vandaan komen. Wat is daarvan de onderliggende oorzaak. …”
Sterke of zwakke El Nino’s en La Nina’s de symptomen alsmede de gevolgen (vaak achteraf) zijn bekend echter over de onderliggende oorzaak tast men nog volkomen in het duister. Dat laatste is niet verrassend in de wetenschap van klimaatverandering maar zelfs de klimatoloog en de meteoroloog laten het afweten over een natuurverschijnsel dat met herhalingsfrequentie van jaren toch meer op het vakterrein van laatste deskundigen zou moeten liggen.
Lees de KNMI info over beide fenomenen en kom zelf tot een conclusie over het antwoord op jouw goede vraag.
Mvg,
Frans
Martijn,
Evenwichtig stuk, dat naast conclusies ook vragen zal oproepen, die je zelf ook al hebt aangegeven. ‘ Climate Science has not been settled
@Bert,
Dat is mooi geschreven, het valt me op dat de alarmisten zo stil blijven.
Ik dacht na zulk artikel begint het spelletje weer, dat valt dus gelukkig mee! :-)
En de klimaatgelovige trollen waren UPG (uit positie geluld) ;=)
Dr. Waheed Uddin et al. heeft een nieuw model ontwikkeld (ARIMA) welke rekening houdt met 8 natuurlijke cycli (niet co2). Geschiedkundig temperatuurverloop kan er vrij nauwkeurig mee gereconstrueerd worden. Kijkend naar de toekomst zal de gemiddelde temperatuur 1 graden lager zijn in 2050, als de 8 cycli blijven doen wat ze tot op heden altijd doen.
https://twitter.com/drwaheeduddin/status/1165906516798574593
@ MP.
“Dr. Waheed Uddin et al. heeft een nieuw model ontwikkeld (ARIMA) welke rekening houdt met 8 natuurlijke cycli (niet co2).”
Ja al eerder over gelezen en interessant.
“Geschiedkundig temperatuurverloop kan er vrij nauwkeurig mee gereconstrueerd worden.”
Gezien mijn mening over (geringe) waarde gereconstrueerde data (proxies en later gehomogeniseerde data) lijkt mij nadere duiding op zijn plaats van wat moet worden verstaan onder “vrij nauwkeurig”.
@ Frans Galjee
De laatse 2 letters van het ARIMA model staat voor moving average. Het is dus een goede indicator voor de moving average, en niet anomalies.
Hier een ander model wat werkt met 6 natuurlijke cycli, met een redelijke moving average temperatuur verloop reconstructie van het verleden, en vergelijkbare voorspelling richting de toekomst. Sinds ARIMA werkt met 8 cycli zal dat model waarschijnlijk iets meer “finetuned” zijn.
https://www.youtube.com/watch?v=l-E5y9piHNU
Hoi Frans & MP.,
Leuk dat jullie nog wat aanvullende materialen in de discussie betrekken m.b.t. de lange termijn klimaatcycli;
Overigens, de Youtube video die MP. zojuist deelde staat ook met een link vermeld in de laatste paragraaf van het artikel (XII – Discussie & Conclusies), zie de volgende passage:
Prof. Weiss beschrijft in de video o.a. dat hij in zijn onderzoek de ontwikkeling van de temperatuur afgelopen 300 jaar grotendeels kan verklaren op basis van de combinatie van een 65-jarige cyclus in combinatie met een 200+ cyclus; via de link in het artikel beland je in de video bij het moment waar hij dit in detail beschrijft, zie:
https://www.youtube.com/watch?v=tAELGs1kKsQ&feature=youtu.be&t=1003
PS. Weiss heeft uiteindelijk dus slechts 2 klimaat cycli nodig in zijn model… i.p.v. de 6 die MP. hierboven noemt; overigens, ook figuur 17 in mijn artikel toont een perspectief dat in grote lijnen direct aansluit op wat Prof. Weiss beschrijft… kortom, het fenomeen dat Weiss beschrijft is eigenlijk ook terug te zien in zowel de ’s werelds oudste temperatuur serie op basis van Centraal Engeland als ook in de opwaartse trend die de zon heeft getoond sinds het Maunder minimum rond de overgang van de 17de en de 18de eeuw – ofschoon de zon geenszins verantwoordelijk is voor de gehele stijging hij speelt wel een rol van betekenis in het perspectief van afgelopen 300 jaar.
Prof Weiss? Hmm.
https://tamino.wordpress.com/2013/02/25/ludeckerous/
Re: Ronald
Een blog post? Hmmm… kon je geen vergelijkbaar ‘peer reviewed’ materiaal vinden wellicht?
PS. Zonder gekheid Ronald:
Wiskundige Grant Foster bevestigd in zijn analyse op basis van veelvuldig ‘emotioneel taalgebruik’ o.a. dat de methode van Weiss ogenschijnlijk zelfs werkt op basis van slechts 1 van de 6 temperatuur grafiek. Foster claimt hierbij ook dat hij Weiss weet te overtreffen met een claim waarbij hij slecht 5 i.p.v. 6 cycli nodig zegt te hebben… ofschoon Weiss uiteindelijk slechts 2 cycli nodig blijkt te hebben.
Overigens, de genoemde 6 grafieken betreft materiaal dat met een illustratie ook in mijn voorgaande artikel van 11 juni j.l. is vermeldt, zie de paragraaf ‘Steden in Centraal Europa tonen afgelopen 2 eeuwen een normaal temperatuurverloop’:
https://www.climategate.nl/2019/06/82482/
Ik wil er verder ook nog even op wijze dat Grant Foster in dit artikel uit 2011 natuurlijke variabiliteit definieert op basis van 3 factoren:
Bron: ‘Global temperature evolution 1979–2010’
h ttps://iopscience.iop.org/article/10.1088/1748-9326/6/4/044022/pdf
Kortom… Foster heeft in zijn analyse geen rekening gehouden met de factor die afgelopen 4 decennia de meeste impact heeft gehad: de natuurlijke variabiliteit t.g.v. de multi-decennium cyclus, vandaar dat zijn trend t/m 2010 duidelijk hoger ligt dan mijn trent…. terwijl daar juist m.b.t. het jaar 2010 volgens mijn model op basis van een sinusoïde cyclus maar liefst bijna 0,24°C van de opwarming kan worden verklaard – wat volgens de hoogste trend in zijn model neerkomt op een bijdrage in de orde van minimaal 41% van de opwarming tussen 1979 en 2010 die maximaal 0,576°C bedroeg!!!
Tenslotte, Foster verwijst in het artikel wel naar een hele interessante bron:
h ttps://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/
Deze bron maakt duidelijk hoe groot de impact van vulkanisme is t.o.v. de normale situatie; wellicht dat ik dit soort data in de toekomst ook in mijn model gaan verwerken.
(Ronald, terwijl jij hoop ik alsnog op zoek gaat naar ‘peer reviewed’ materiaal dat ondersteuning biedt voor de analyse van Foster van het werk van Weiss… wil ik ook jou wel bedanken voor je eerste input in de discussie vandaag want ik vond het blog-materiaal heeft me wel op een nieuw verdiepend spoor gebracht m.b.t. de ‘aerosols optical depth’ data. Dank!!!)
MP, je vergeet nog 0,02 :-)
Maar begrijp ik het goed, is dit model zonder invloed van co2 in eerste instantie.
@ Theo. Als je de vermeende werking van co2 in een model stopt kun je niet het temperatuurverloop van het verleden reconstrueren en verliest het model voorspellend vermogen.
@MP,
Ik had het al gelezen, en @Frans was me net voor daar staat ook nog eens het antwoord.
Trouwens zo als je weet ben ik maar een kleine leek op dit gebied.
Maar modellen voor klimaat vertrouw ik toch niet echt.
Vroeger heb ik wel eens met een vleugelprofiel model gewerkt, dit model moest ook van tijd tot tijd geüpdate worden.
Alleen al door de verschillende weersomstandigheden die een vleugel te verwerken heeft.
Voorbeeld, een goed profiel dacht men meen uit het RG type, voldeed aan alle verwachtingen, behalve met regen en vocht.
En dit zijn dan maar simpele dingen tegenover het klimaat.
Haha. Nu.nl probeert zich in te dekken omdat de Great Barrier reef super gezond is, en steeds meer mensen daarachter komen.
Ze beweren nog steeds dat de Great barrier reef op een sterfbed ligt, maar claimen nu dat een drijvende vulkanische rots vlot nieuw leven kan brengen naar het rif.
https://www.nu.nl/klimaat/5983296/enorm-vlot-vulkanisch-gesteente-kan-wellicht-great-barrier-reef-redden.html?redirect=1
Hoe komen ze toch bij die onzin?
Ze moeten eens zoeken in Australië, ik meen dat een maand geleden dat ik met jou daar eens naar gegoogeld heb.
En er is ook een maandelijks speciaal YouTube kanaal wat daar info over geeft.
Er was maar een klein stukje wat achter lag, maar er waren ook stukken die het beter deden, ondanks die orkaan wat er ook nog eens overheen was gegaan.
Raar allemaal.
Inderdaad; deze is nu.nl net ontgaan of paste net niet in de dagelijkse nieuwsrubriek :
Great Barrier Reef Is In Much Better Shape Than Climate Alarmists Claim, Australian Environment Minister Confirms
ht tps://www.theaustralian.com.au/nation/politics/great-barrier-reef-is-better-than-expected-ley/news-story/6eef71906c6553453cde8575a6cca0ad
of
ht tps://www.thegwpf.com/great-barrier-reef-is-in-much-better-shape-than-climate-alarmists-claim-australian-environment-minister-confirms/
“I was expecting to see dead areas with a few patches of life,” Ms Ley said.
“I saw the exact opposite to that.”
You have been Amazon.CONNED – NASA: Amazon rainforest Is Burning At ‘Below Average’ Rates – Fires mostly farms, not forests – Bolivia’s ‘socialist’ Wildfires Ignored
https://www.climatedepot.com/2019/08/26/you-have-been-amazon-conned-nasa-amazon-rainforest-is-burning-at-below-average-rates-fires-mostly-farms-not-forests-bolivias-socialist-wildfires-ignored/
De bevindingen van Prof. Weiss had ik ook al eens ingebracht. Aangezien het er op lijkt dat het temperatuurverloop op basis van natuurlijke factoren kan worden verklaard, lijken de bevindingen van Soon, Connolly en Connolly op basis van rural temp data daar goed op aan te sluiten; een temperatuurstijging door CO2 van NB maximaal 0,12 C tussen 1881 en 2014:
https://friendsofscience.org/assets/documents/Soon_CC2015_preprint.pdf?fbclid=IwAR2Ahb-OKnJlEPGvyCNqnQ45N5jG6cUN3Nf3RlwD5hribvDTA-9OhkDbNeg
Bedank, @Martijn,
Eindelijk je pleidooi doorgenomen.
Eigenlijk toch raar dat dit alles zomaar genegeerd word. (Geen aandacht aan word geschonken).
Jij zult toch echt niet de enige zijn die het op deze wijze bekijkt?
Maar ik denk dat de gasten van het IPCC onder anderen Greenpeace hier niks van willen weten, bezwijgen er eens over na denken.
Ik heb mij er doorheen geworsteld, een imposant stuk!
De vraag die nu rijst… gaan we van deze bevindingen nog iets terug zien?
Worden nu die onzalige plannen teruggedraaid?
Krijgen we nu minder paniekberichten in de media?
Re: Cornelia
Allereerst dank voor je fraaie classificatie voor de inhoud van mijn artikel.
M.b.t. je vragen is mijn reactie als volgt:
Ad 1) André heeft zijn hulp inmiddels aangeboden om een Engelstalig vervolg te realiseren dat op ScienceTalks kan worden gepresenteerd
Ad 2) Mijn artikel gaat vooral over de onderliggende natuurkundige variabiliteit binnen het klimaat systeem; de politieke besluitvorming begeeft zich echt op een heel ander terrein.
Ad 3) Helaas lijken de media rond het klimaat meestal vooral een emotioneel apel te willen maken; mijn artikel begeeft zich eigenlijk niet echt op dat niveau… dus het zou denk ik naïef zou zijn om te hopen dat mijn artikeltje de wereld op z’n kop zou kunnen zetten. Ik zeg dit ook vanuit het volle besef dat de diepe ‘emotie’ rond het klimaat zich echt niet gemakkelijk laat bijsturen, dus het is wat dat betreft sowieso een kwestie van de lange adem.
In het algemeen ben ik vooral voor initiatieven waarbij de aandacht wordt gevestigd op de kern van de zaak, namelijk de grote onzekerheden rondom de omvang van de significante bijdrage in de opwarming van vooral de afgelopen 40 jaar t.g.v. natuurlijke variabiliteit.
Kortom… wordt vervolgd!
Echt allemaal van de pot gerukt, tot dwingen toe.
Lijkt wel een attractie park aan het worden in dit land.
https://www.trouw.nl/politiek/windmolens-blijven-een-graat-in-de-keel-ook-voor-groene-provinciebesturen~be7be5dc/
Bedank Martijn,
je neemt steeds de tijd om je bijdrages op een verhelderende- en constructieve wijze te presenteren.
Je gastbijdrage van vandaag is geen uitzondering :)
Graag gedaan Jimmy, dank voor het uiten van je waardering.
Tesla maakt er en zooitje van.
https://www.businessinsider.nl/tesla-zonnepanelen-brandgevaarlijk-dakpannen/
@Martijn Imposant stuk dat ik op mijn gemak heb doorgelezen vandaag. Met dank. Inderdaad, uit de logische vervolgvragen over het ontstaan die oceanische cycli waarvan ENSO er 1 is, blijkt wel dat het allemaal wel een stuk complexer in elkaar steekt dan men wil doen voorkomen. Science is verre van settled. Knappe prestatie om alleen al deze natuurlijke factor uitgefilterd te krijgen. En dit is er nog maar 1 van vele die de variantie kunnen verklaren.
Het stuk getuigt van bovengemiddelde professionaliteit hetgeen nieuwsgierigheid oproept over jouw precieze achtergrond.
Re: Hetzler
Hoi Hetzler,
Het doet mij vandaag vooral deugd dat – afgaande op tenminste enkele reacties – het in ieder geval gelukt is om een aantal mensen ertoe te zetten om mijn nogal uitgebreide bijdrage min of meer van A tot Z door te nemen. Daarom wil ik mijn dank ook naar jou uitspreken voor je aandacht en het noodzakelijke geduld dat je hebt kunnen opbrengen om je door het artikel te ploeteren… ondanks bijvoorbeeld het ongemak van de hoge temperatuur vandaag.
M.b.t. je belangstelling voor mijn achtergrond, zonder hierover in detail te willen treden: deze is nogal divers van aard (inclusief heel lang geleden o.a. een achtergrond in de Technische Natuurkunde); de laatste 10 jaar ben ik actief geweest als onafhankelijk onderzoeker op een geheel ander terrein.
Mijn belangstelling voor het klimaat is overigens precies 1 jaar geleden pas ontstaan toen ik een goede vriend van mij allerlei (emotionele) uitspraken hoorde doen over het klimaat – vooral n.a.v. berichten in de media… die veel te vaak niet bleken te kloppen met de feiten. Maar inmiddels ben ik hierbij ook tot het volle besef gekomen dat veel mensen die gevoelig zijn voor het ‘alarmisme’ zich in hun betrokkenheid vooral laten raken door de emotie in de verhalen, maar tegelijkertijd totaal immuun zijn geworden zijn voor de koele feiten.
Ik denk dat dit laatste punt door menigeen op het Climategate platform vast zal worden herkend.
Nogmaals dank voor je leuke reactie!
Martijn, na een dag buiten werken in het stralende zonnetje een verfrissende bijdrage. Ik moet nog veel lezen maar het betoog ziet er degelijk uit, waarbij je ook steeds de juiste nuances aangeeft. Ik moet nog veel lezen maar wil al een paar dingen kwijt.
Het ziet er naar uit dat je die 66 jarige cyclus wel hard kunt maken. Dan maakt het bij een 30-jarige klimaatdefinitie veel uit of je die 30 jaar kiest in een opgaande of juist in een neergaande lijn van de cyclus. Je krijgt een sterk vertekend beeld van opwarming of afkoeling als je daar geen rekening mee houdt.
Het tweede belang van de natuurlijke oscillaties is natuurlijk dat je geconstateerde trends niet zo maar door mag trekken naar de toekomst. Daar gaat bijv ook het artikel dat JvdHeijden aanhaalt uit Nature mee de mist in, evenals vele publicaties in de mainstream klimaatwetenschap. Als je geen weet hebt van het natuurlijke aandeel in opwarming of afkoeling zul je ook nooit het anthropogene aandeel kunnen bepalen.
Even nog een losse flodder over El Nino. Door instraling van de zon warmen de oceanen op. Die warmte onstaat in de eerste 200 meter. Vervolgens kan die warmte vele kanten op gaan via oceaanstromingen. Af en toe moeten die oceanen een boertje laten om weer wat opgelucht te raken. Dat is dan een El Nino, die warmte afgeeft en de oceanen laat afkoelen. Maar door de complexiteit van warmtetransporten in de oceanen zullen we niet snel te weten komen waar en wanneer die oprisping er komt.
Re: Aad Vermeulen
Je beschrijft het heel helder en je legt de nadruk op een belangrijk punt:
Inderdaad, de omvang van het antropogene deel van zowel opwarming als afkoeling kan niet worden bepaald zonder een beschrijving van de omvang van de omvang van het natuurlijke aandeel. Echter, op basis van allerlei eenzijdig speculatieve aannames m.b.t. vrijwel alle factoren die in de wetenschappelijke literatuur juist onderdeel vormen van de controverse – inclusief waterdamp, wolken, aerosolen EN broeikasgassen – wordt in sommige modellen geclaimd dat de broeikasgassen zelfs verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor meer dan 100% van de opwarming… het lijkt een vorm van grenzeloos speculatief denken vanuit een tunnelvisie, die langzaam maar zeker steeds verder wegdrijft van de harde feiten.
Dank voor je eerste aanvulling Aad!
@ Aad,
Ik zag je reactie op site BV op artikel van JP van Soest.
Natuurlijk wordt er veel onzin verkondigd over de wetenschap van klimaatverandering. Echter er is er maar een die exact weet wanneer er sprake is van zin en onzin of wanneer meningen gebaseerd zijn op feiten op feiten die blijkbaar alleen hij als feiten kan adresseren. En dat is JP van Soest.
De man van de basale natuurkunde (?) en vooral uitgerust met een ego die bijna barst. Alsof deze zelfverklaarde Messias van de AGW alle disciplines beheerst en boven alles een eindoordeel mag vellen.
Ja kletsen kan hij wel maar helaas heb ik hem nog zelden op een mening kunnen betrappen die tot dieper nadenken had kunnen aanzetten. Ook dit kul artikel voegt niets toe.
Dat deze ondernemer in gebakken lucht er zijn geld mee verdient is hem vergeven want dat ligt ook aan de onnozelheid van zijn klanten. Echter om op deze BV site zijn inmiddels bekende riedeltje weer te mogen afsteken zegt alles over de trieste staat van alarmisme in verval.
Ik richt mij maar tot jou op CG omdat mijn reacties op site BV onder de ban zijn geplaatst.
New Report: Electric Cars Have ‘Higher CO2 Emissions’
https://twitter.com/ClimateDepot/status/1166029209543819267
Prachtig stuk wat je hebt geproduceerd. Het blijkt nu ook te landen bij de alarmisten want het is wel er stil van die zijden. Perfect dat alle bronnen zijn vermeld en ja, da alarmisten kunnen daar eigenlijk niets mee. Een beetje sputteren maar dat is dan ook alles. Bedankt voor de uitgebreide uitleg. Toppie!!!
Door opwarming van de aarde verkruimelt de Mont Blanc langzaam.
Zover ik weet doet iedere berg dat, er hangen niet voor niets stalen netten daar waar gevaarlijke steenval is.
https://www.volkskrant.nl/wetenschap/door-opwarming-van-de-aarde-verkruimelt-de-mont-blanc-langzaam~b832735e/
Het mag duidelijk zijn dat door opwarming van de aarde verkruimeling ook voorkomt bij hersenen van VK-journalisten.
Even een uitstapje, zo bijzonder is het dus dat zo’n ding draait
https://www.rtvdrenthe.nl/media/62846/Beelden-van-de-draaiende-windmolen
Gekker kunnen we het niet maken.
Zal het een hardnekkig virus zijn, of een andere ziekte?
Gemini staat bijna geheel stil. Wat er draait draait alleen maar geld het water in. Daaaaaaag eurootjes!
Martijn,
een enorme simplificatie in jouw model is wel dat je de bijdrage van aerosol op 0 stelt. Je zegt wel dat de onzekerheid van aerosol op de mondiale temperatuur relatief groot is, maar ook die onzekerheid zet jij op 0 in jouw model; we zien het niet terug in je berekeningen.
Van stratosferisch aerosol wordt algeheel aangenomen dat deze een afkoelende werking hebben op de temperatuur aan het aardoppervlak (ook black carbon). Denk aan Pinatubo. De toename van stratosferisch aerosol vond vooral plaats in de periode 1880-1910 (dalende mondiale temperatuur) en 1960-1980 (dalende mondiale temperatuur). De tijdspanne tussen deze perioden is ~7 decennia, niet toevalligerwijs ongeveer de periode van jouw 66-jaarlijkse cyclus.
Het niet kwantificeren van de invloed van stratosferisch aerosol in jouw model, geeft een overschatting van de amplitude van jouw 66-jarige cyclus. IPCC stelt die op ~0.
Re: Ronald “… Martijn,een enorme simplificatie in jouw model is wel dat je de bijdrage van aerosol op 0 stelt. …”
Ronald, ik heb in mijn reactie zojuist 26 aug 2019 om 21:48 een eerste houvast gevonden hoe ik de invloed van vulkanisme via de ‘aerosol optical thickness’ relatief gemakkelijk in mijn model zou kunnen verwerken.
Overigens, ik heb in mijn analyse in het artikel op sommige punten wel degelijk diverse incidentele correcties uitgevoerd die zijn gekoppeld aan categorie 6 en 5 vulkaanuitbarstingen.
Dus jouw claim dat ik in mijn model de invloed van alle aerosolen “op 0” zou hebben gezet is onjuist.
In mijn introductie tekst heb ik bijvoorbeeld beschreven dat “minder gebruik van sulfaten (aerosolen)” een factor kan vormen die een rol kan spelen bij het ontstaan van het opwaarts gerichte trendkanaal.
En in deze alinea van paragraaf XII ”Discussie & conclusie’ beschrijf ik expliciet dat ik me bewust ben dat de invloed van een schonere lucht een aanzienlijke factor van het opwaartse trendkanaal dat ik heb gevonden:
En dus werk ik ook m.b.t. de invloed van de bijbehorende onzekerheidsmarge geenszins op basis van een aanname waarbij ik deze “op nul” zet.
PS. Ik zie zojuist dat de data voor de ‘aerosol optical depth’ zelfs gemakkelijk in mijn model kan worden geïntegreerd, zie:
https://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/tau.line_2012.12.txt
Daarmee kan ik nu al aangegeven dat in een toekomstige meer geavanceerde versie van mijn modelletje waarschijnlijk zowel TSI (zon) als ook de ‘aerosol optical depth’ moeten kunnen worden verwerkt; ik moet voor die laatste factor alleen nog wel op zoek naar een bron waarmee ik heb gewicht van die factor kan bepalen.
(Overigens, denk ik dat de GISS grafiek voor jou wellicht ook wat stof tot bezinning kan opleveren; want die grafiek toont natuurlijk wel een heel ander beeld t.a.v.. de verhoudingen tussen aerosolen en de vulkanisme factor zoals beschreven in het CarbonBrief verhaal waarnaar ik in mijn artikel ook heb gerefereerd – enkel om het bestaan van dat soort speculatieve modellen te hebben benoemd)
Martijn,
In mijn ogen ben je tot nog toe niet in staat gebleken het (stratosferisch) aerosol effect op de temperatuur te kwantificeren. Ik zie slechts vage teksten zoals: “In mijn introductie tekst heb ik bijvoorbeeld beschreven dat “minder gebruik van sulfaten (aerosolen)” een factor kan vormen die een rol kan spelen bij het ontstaan van het opwaarts gerichte trendkanaal.” Dat moet concreter.
Overigens zijn jouw AOD linkjes slechts geldig voor 550nm golflengte. Als je het goed wilt doen moet je het gehele elektromagnetische spectrum van de zon meenemen. Het GISS plaatje kun je dus niet 1-op-1 vergelijken met de presentatie in Carbonbrief. Ik vermoed eigenlijk dat je vrij weinig kennis hebt van aerosolen en met name hun impact op de mondiale temperatuur. Maar goed, je kunt niet alles weten natuurlijk. Maar om de effecten dan maar onder het tapijt te vegen is wetenschappelijk onvoldoende.
Het lijkt me goed daar in de Engelstalige versie aandacht aan te besteden
Ronald, ik neem aan je geen betere bron hebt dan het ‘AOD linkje’.
PS. Boven de GISS grafiek staat o.a. de volgende tekst vermeld:
En verder naar onder wordt het volgende beschreven:
Het beschreven proces van ‘interpolatie’ duidt er op dat de verhoudingen op 750 nm niet heel anders zullen zijn; met je woorden wek je de indruk dat je wellicht denkt aan verschillen zoals deze bijvoorbeeld in het energie spectrum van zonlicht worden aangetroffen… maar lijkt me in het perspectief van aerosolen veel minder realistisch; bovendien, er worden wereldwijd nauwelijks metingen verricht dus als je de weinige empirische data die er wel is op basis van veronderstellingen gaat afwijzen… dan doe je uiteindelijk wellicht vooral jezelf te kort.
Bron van de citaten:
https://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/
De verhoudingen bij verschillende golflengten verschillen wel degelijk. Verdiep je maar eens in de Mie theorie.
Zoek je empirische data?
Zoek op AERONET en je vindt vele jaren aan remote aerosol data, gemeten vanaf de grond.
Zoek op CALIPSO en je vindt ruim 12 jaar aan wolken/aerosol data gemeten vanuit de ruimte.
Dat alles bij verschillende golflengten.
Dit is een vakgebied op zich. Je kunt niet alles overzien, Martijn. “Klimaat” is zeer groot met vele aspecten en deelvakgebieden. Als je het goed wilt doen, zul je op zeker moment moeten bouwen op de expertise van anderen en die overnemen in je eigen verhaal. Daarmee kom je verder dan zaken waar je geen weet van hebt onder het tapijt te schuiven.
Ronald, even voor de duidelijkheid:
de GISS data presenteert een overzicht voor de periode 1850 tot 2012.
Je hebt vanavond laat een paar artikeltjes gedropt + enkele termen… maar echt concreet wordt het verder allemaal niet.
Met een dataset van 1 of 2 decennia (tot hooguit 4 decennia) kan ik denk ik niet zo gek veel.
Ik vind het ook opvallend dat je in het perspectief van aerosolen spreekt over ‘golflengte’.
PS. Overigens, in dit andere verhaal van de NASA treffen we 1 grafiek aan waarin het verband wordt getoond tussen dezelfde data waar ik eerder al naar verwees en de temperatuurontwikkeling:
https://earthobservatory.nasa.gov/features/Aerosols
Zie deze figuur:
https://earthobservatory.nasa.gov/ContentFeature/Aerosols/images/temperature_aerosols_1850-2000.png
Er staat lager op de pagina ook een leuk verhaaltje over ‘Measuring Aerosols’, waarin jouw termen ook allemaal worden genoemd…. maar veel belangrijker is de volgende passage, die ons ook hier brengt bij het punt dat de netto effecten van aerosolen op het klimaat geenszins worden begrepen dankzij zeer hoge onzekerheidsmarges:
Die tekst klopt als een bus, Martijn en is ook de motivatie geweest voor NASA om de A-train te lanceren. The A-train meet tegelijkertijd aan wolken en aerosolen. ESA komt met een nog geavanceerdere satelliet: EarthCare.
De tekst die je aanhaalt gaat over de troposfeer, men heeft het immers over de impact van aerosolen op wolkenvorming. De onduidelijkheid daarover en dus op de troposferische temperatuur is groter dan de impact van stratosferisch aerosol op de troposferische temperatuur. In de stratosfeer zijn, op uitzonderlijke perioden na, geen wolken.
Jouw NASA link meldt: “Climatologists predicted global temperatures would drop as a result of that global sulfate infusion. They were right: Following the eruption, global temperatures abruptly dipped by about a half-degree (0.6°C) for about two years. And Pinatubo isn’t a unique event. Large, temperature-altering eruptions occur about once per decade.”
Zo zie je maar, stratosferisch aerosol negeren in jouw modelletje genereert een grote bias in jouw uitkomsten.
Re: Ronald “… De tekst die je aanhaalt gaat over de troposfeer, men heeft het immers over de impact van aerosolen op wolkenvorming. …”
Ronald, het is wel goed dat je dit hier benoemt want het NASA grafiekje dat ik gisteren deelde betreft enkel het aerosol effect in de stratosfeer – waarover eigenlijk geen grote twijfels bestaan omdat de impact van vulkanisme overheersend is. Aerosolen kunnen t.g.v. vulkanisme immers jarenlang in de stratosfeer verblijven, wat voor afkoeling zorgt. Voor dit effect is een dataset beschikbaar die eigenlijk boven alle twijfel staat.
Maar als we praten over de invloed van aerosolen in de troposfeer dan praten we over een perspectief waarbij deeltjes in principe gemiddeld slechts enkele dagen in de atmosfeer verblijven… omdat ze bijvoorbeeld via regen daarna weer uit de troposfeer verdwijnen. Dit specifieke onderwerp raakt dus de controverse rondom wolken.
Hieronder volgen enkele materialen die illustratief zijn voor de enorme onzekerheidsmarges:
– In AR4 (2007) bleek nog expliciet sprake dat in verschillende perspectieven de modellen tegenstrijdige gegeven opleverde:
https://images.slideplayer.com/24/6998747/slides/slide_26.jpg
(SPRINTARS & GISS_1 tonen een netto opwarmend effect)
– Later zijn de modellen iets opgeschoven richting meer negatieve waarden, zie bijvoorbeeld figuur 4 in deze studie (2013):
h ttps://www.atmos-chem-phys.net/13/1853/2013/acp-13-1853-2013.pdf
– Echter, uit deze studie blijkt dat het effect voor de periode sinds 1950 door het IPCC mogelijk met tot een factor 3 wordt overschat waarbij de IPCC bandbreedte wordt omschreven als: -0.1 W/m2 to -1.9 W/m2 (let op Ronald, het midpoint ligt een factor 3 boven het gemiddelde van de 2013 studie hierboven)… wat in deze studie resulteert in een bandbreedte tussen -1.0 W/m2 and -0.3 W/m2.
h ttps://www.mpimet.mpg.de/en/communication/news/focus-on-overview/new-study-cooling-by-aerosols-weaker-and-less-uncertain/
(Overigens, bij bovenstaande getallen praten we natuurlijk over het totale effect over de periode sinds 1850 of 1950 dus het gaat hierbij geenszins over een gemiddeld effect per jaar. Gezien de enorme verschillen tussen de modellen (zonder dat hierbij de onzekerheidsmarges van de individuele modellen ter sprake wordt gebracht)… en het feit dat vulkanisme ook in dit perspectief voor enige invloed moet hebben gezorgd, lijkt de kans heel reëel dat in heel wat jaren dit effect mogelijk meestal een bijdrage zou kunnen hebben geleverd in de opwarming)
– In deze 2018 studie wordt bijvoorbeeld voor de periode 2001-2015 gesproken over dat het effect een bijdrage heeft geleverd aan de opwarming; citaat uit de abstract:
En een citaat uit de conclusies:
h ttps://www.atmos-chem-phys.net/18/13265/2018/
Kortom Ronald, uit deze studie blijkt ook dat de impact ‘zwarte koolstof’ wordt onderschat in de modellen… kort door de bocht: de ” modellen voor de impact van aerosolen in de troposfeer zijn nog steeds niet realistisch.
(Vermoedelijk speelt hierbij een rol dat de onderzoekers doelgericht uitgaan van allerlei eenzijdige aannames die erop zijn gericht om de broeikasgassen in het zadel te houden… maar er ontstaat hierbij een beeld van de werkelijkheid waarbij de natuurlijke variabiliteit eigenlijk onder het tafelkleed is geschoven)
Martijn,
“waarover eigenlijk geen grote twijfels bestaan omdat de impact van vulkanisme overheersend is. Aerosolen kunnen t.g.v. vulkanisme immers jarenlang in de stratosfeer verblijven, wat voor afkoeling zorgt. Voor dit effect is een dataset beschikbaar die eigenlijk boven alle twijfel staat.”
Wow, het kostte wat moeite, maar je hebt het eruit weten te persen.
Je kunt dan nu door naar de volgende ronde. Probeer daarin het verband te leggen tussen de dalende temperatuur trends in jouw “natuurlijke oscillatie” en de perioden van verhoogd vulkanische activiteit. Tip. Tussen die periodes zit zo’n …….. 70 jaar.
Re: Rnoald
Ronald, ik zit me inmiddels af te vragen of je mijn artikel überhaupt wel helemaal hebt gelezen? Want zelfs in figuur 12 kun je zien dat ik in mijn analyse wel degelijk rekening heb gehouden met stratosferisch effect t.g.v. vullkanisme, zie:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/HadCRUT4-66-jarige-klimaat-cyclus-plus-opwarming-bovenop-cyclus-na-verwijdering-ENSO-cyclus.jpg
De impact van overige aerosolen spelen in het stratosferisch effect dan ook nauwelijks een rol, want op dat niveau in de atmosfeer is immers de rol van de sulfaten dominant.
Dit blijkt ook keurig uit de GISS data die ik gisteren hier in de discussie ter sprake bracht:
h ttps://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/
Dit is betreft dus juist het perspectief waarmee ik tijdens het schrijven van het artikel volop rekening heb gehouden, zonder hierbij de stap te hebben gemaakt om hiervoor ook data te gebruiken. Ik wist immers dat vulkanisme DE factor is en ik heb op basis van categorie 6 vulkanisme dit element een duidelijke plek gegeven in mijn model.
Dit kun je terugzien in figuur 2, figuur 3, figuur 4, figuur 8, figuur 10, figuur 11, figuur 12 en figuur 13.
MIjn erkenning dat dit fenomeen boven alle twijfel staat zou dus geen verrassing mogen zijn.
Maar blijkbaar is het dit voor jou toch een verrassing… en ik kan hiervoor maar 1 reden bedenken: namelijk dat je blijkbaar zelf niet hebt beseft dat alle twijfels en grote onzekerheidsmarges m.b.t. de aerosolen volledig zijn gericht op hun rol in de troposfeer.
Martijn, ik heb je continu gewezen op de koelende werking van stratosferisch aerosol, maar je wilde er niet aan. Je kwam o.a. met de opwarmende werking van black carbon om te kunnen verdedigen dat het effect van aerosol 0 is, wat jou betreft en zoals toegepast in jouw model. Je bent nu eindelijk zover dat wilt toegeven dat stratosferisch aerosol een koelende werking heeft.
Hoe speelt die koelende werking kwantitatief door in de afleiding van jouw 66-jarige cyclus? Ik zie daarvan niets terug, ook niet in jouw figuur 12. Daar zie ik slechts een pijltje.
Ronald, even voor de duidelijkheid: in onze lange email discussie heb je nooit specifiek gesproken over aerosolen direct gekoppeld aan de ‘stratosfeer’.
Je hebt het wordt ‘stratosfeer’ slechts in 1 enkele alinea laten vallen… maar hierbij sprak je alleen over “geo-engineering middels stratosferische injectie”.
Gisterenavond reageerde ik in mijn eerste reactie in jouw richting 26 aug 2019 om 22:31 direct met het GISS linkje dat de data bevat maar mee ik in mijn artikel in grote lijnen wel degelijk rekening heb gehouden.
Overigens, in het Carbonbrief model zien we heel duidelijk dat ook zij de impact van vulkanisme volledige loskoppelen van de ‘aersolen’; zie al hun grafieken:
https://www.carbonbrief.org/analysis-why-scientists-think-100-of-global-warming-is-due-to-humans
Kortom, mijn keuze om de factor van vulkanisme los te koppelen van de term ‘aerosolen’ heeft ook alles te maken met de traditie om vulkanisme in modellen als een aparte factor te behandelen – ondanks dat het formeel bezien wel degelijk tot het onderwerp van de ‘aerosolen’ behoort.
Gisteren spraken we nog veel minder expliciet over deze kwestie mede omdat jij zelf in je eerste bijdrage ook direct aan Pinatubo refereerde en dus jij ook zelf direct de koppeling maakte met vulkanisme – wat keurig past in het perspectief dat ik in mijn artikel heb beschreven.
Overigens, volgens mij was ik hierover in mijn vorige post zojuist ook al glashelder… maar uit je reactie blijkt voor mij geenszins dat jij overziet wat we precies wel en niet hebben besproken; vandaar dat ik hier nu ook nog even naar onze email conversatie heb gerefereerd – zal verder niet meer nodig zijn, lijkt me.
PS. In mijn reactie vanochtend ’27 aug 2019 om 10:41′ (ik had gereageerd op je 1ste inbreng gisterenavond had gereageerd waarin je zelf ook weer meteen zelf de koppeling met vulkanisme maakte) heb ik zelf vanochtend wel een scheve schaatst geschaatst, want wat ik daar beschreef over een gebrek aan empirische data geldt natuurlijk enkel voor de aerosols in de troposfeer (vooral voor de periode voorafgaand aan het satelliet tijdperk) en heeft dus niet betrekking op de stratosfeer zoals ik in die post beschreef.
Ja, haha, hebben wij even heerlijk langs elkaar heen zitten praten. In de reacties onder het artikeltje van Mann en Ball van een paar dagen geleden heb ik het geregeld over stratosferisch aerosol gehad, een aantal keer vet gedrukt. Hoe komt aerosol in de stratosfeer? Juist, middels vulkanisme (en wellicht geo-engineering in de toekomst). Dus die link lijkt me glashelder.
Maar goed, die kou is uit de lucht.
Blijft staan, de laatste alinea in mijn vorige reactie:
Hoe speelt die koelende werking kwantitatief door in de afleiding van jouw 66-jarige cyclus? Ik zie daarvan niets terug, ook niet in jouw figuur 12. Daar zie ik slechts een pijltje.
Mooi Ronald dat ‘die kou’ uit de lucht is! :-)
In mijn artikel heb ik enkel ‘kwalitatieve’ checks gebruikt om te voorkomen dat vulkanisme het eindresultaat significant zou kunnen beïnvloeden. Uit zowel de illustraties als de tekst blijkt dat dit voornamelijk op het niveau van de categorie 6 vulkanen heeft plaatst gevonden + via enkele opportune aspecten die ik aan categorie 5 vulkanen heb weten te koppen (met het laatste ben ik terughoudend geweest vanuit het besef dat het verschil tussen een categorie 6 en categorie 5 vulkaan zich op een logaritmische schaal toont – dit blijkt overigens ook uit de pieken in de NASA grafiek + data die ik gisteren deelde)
Zonder gebruik van een volledige data-reeks is een ‘kwantitatieve’ check logischerwijs niet mogelijk.
Ik heb gisterenavond al meteen aangegeven dat ik in een nieuwe vervolgstudie wel zal gaan aansturen om dit effect ook getalsmatig in de analyse mee te nemen – dus in een volledige kwantitatief perspectief. Echter, omdat ik reeds op een kwalitatief niveau hiermee rekening heb gehouden is mijn inschatting dat dit effect waarschijnlijk minder impact zal hebben dan de impact van de zonnecyclus omdat bij de zonnecyclus sprake is van een continue effect dat vooral tussen 1850 en 1960 een duidelijke bijdrage levert in de opwarming.
Heb ik je vraag betreffende het kwantitatieve effect met dit antwoord voldoende helder beantwoord?
Prima Martijn,
laten we het erop houden dat dit een goed begin is dat een vervolg behoeft om het plaatje verder in te kleuren.
Live stream van The Heartland Institute, met diverse presentaties, welke de “UN collectivist climate and sustainability program” verwerpen.
https://www.youtube.com/watch?v=naTVziGVk64
@Hdj We hebben het er vaker over gehad. Positieve correlatie zegt niet zo veel. Ten eerste: is er een causaal verband? Ten tweede: is het mogelijke causale verband maar dan oorzaak en gevolg andersom? Ten derde: wordt deze correlatie niet door een heel andere factor veroorzaakt?
Kennelijk heb jij het verhaal niet voldoende doorgelezen of begrepen, anders had je dit niet gevraagd.
HdJ is op zoek (kersen plukken) naar punten waar hij denkt Martijn op te kunnen pakken. Ga er bij HdJ nooit vanuit dat hij reageert met goede bedoelingen. Dat blijkt ook weer uit het feit dat HdJ stelt dat Martijn toegeeft dat er een duidelijke relatie bestaat tussen AGW en CO2.
Overigens, @Martijn, mijn complimenten met jouw uitstekende artikel!
Re: Joop
Dank voor je complimenten! :-)
PS. Ik kon zelf in eerste instantie smakelijk lachen om die eerste inbreng van Henk, maar zijn grap kan gemakkelijk worden herkend als een voorbeeld waarbij 1 element uit de context wordt verwijderd in combinatie met een suggestie m.b.t. de inhoud van de rest van het Climategate platform die de waarheid natuurlijk geen recht doet.
Kortom, zijn inbreng was niet meer dan een grappige provocatie. Maar Henk heeft aangekondigd dat hij wat meer tijd nodig heeft om meer gegrond te kunnen reageren dus ik kijk met belangstelling uit naar wat Henk n.a.v. mijn artikel wellicht op een later moment alsnog gaat aanleveren.
(Overigens, ik begrijp wat je bedoeld met ‘kersen plukken’ in deze context; ik heb reden om aan te nemen dat Henk zelf ook best begrijpt dat er natuurlijk iets niet klopt in zijn ludieke eerste reactie die de waarde had van niet veel meer dan een provocerend binnenpretje van Henk veronderstel ik)
@Martijn,
De eerste reactie zet de toon.
Be prepared.
Re: Joop
Dank dat je mij aanspoort om op mijn hoede te blijven; zal ik zeker doen… maar ik kijk op dit moment ook uit naar wat de aangekondigde feedback op een later moment gaat opleveren.
:-)
De effecten van aerosols zijn tijdelijk. Het Pinatubo effect was al na twee jaar uitgewerkt en het is niet bekend of de temperatuur daarna weer het niveau bereikte wat het zou hebben gehad als die eruptie niet had plaatsgevonden. Ik meen daar ook een artikel over te hebben gelezen dat ik nu niet paraat heb.
Spaceshuttle lidar data maten verhoogd aerosol in de stratosphere in 1994, 3 jaar na Pinatubo.
Re: Ronald “Spaceshuttle lidar data maten verhoogd aerosol in de stratosphere in 1994, 3 jaar na Pinatubo.”
Volgens mij wordt dat door deze grafiek ook bevestigd Ronald, echter we praten hierbij ogenschijnlijk wel over een veel lager niveau dan in 1992 en 1993 het geval was:
https://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/
PS. De bijbehorende data voor de ‘aerosol optical depth’ vind je hier in de 2de kolom:
h ttps://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/tau.line_2012.12.txt
(Het niveau lag in 1994 ongeveer 3 tot 5 keer zo hoog dan voorafgaand aan de Pinatubo uitbarsting in 1991)
Ronald, ik had het over het temperatuureffect, niet of er nog aerosols aanwezig zijn na 2 jaar. Roy Spencer heeft daar een interessant stukje over geschreven.
https://i0.wp.com/www.drroyspencer.com/wp-content/uploads/Pinatubo-revisited-SAGE-tau-and-ERBE.gif
Martijn,
bekijk deze maar eens
h ttps://link.springer.com/chapter/10.1007/978-3-642-60612-0_39 of deze
https://agupubs.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.1029/97JD03429
(Ronald, kun je even toelichten waarom je denkt dat die 2 artikeltjes informatie zouden bevatten die relevant is; je begon over een relatieve impact van aerosols in het jaar 1994… dit heb ik kunnen bevestigen… maar deze oude artikeltjes lijken over een ander onderwerp te gaan, dus wil je even toelichten wat je precies voor ogen hebt gehad om deze te delen wat dit lijkt niet te gaan over de veranderingen in de loop der jaren, toch?)
De artikeltjes laten zien dat er een dikke stratosferische aerosol laag was ten tijde van de metingen in 1994.
“The stratospheric aerosol in 1994 was dominated by the lingering presence of sulfate aerosols resulting from the eruption of Mount Pinatubo (15N, 121E) in June 1991”
Drie jaar na dato dus, oftewel stratosferische aerosolen hebben een lange verblijftijd en daarmee gedurende een lange tijd een koelende werking voor de troposfeer middels absorptie en weerkaatsing van zonlicht (in de stratosfeer).
Re: Ronald
Een blog post? Hmmm… kon je geen vergelijkbaar ‘peer reviewed’ materiaal vinden wellicht?
PS. Zonder gekheid Ronald:
Wiskundige Grant Foster bevestigd in zijn analyse op basis van veelvuldig ‘emotioneel taalgebruik’ o.a. dat de methode van Weiss ogenschijnlijk zelfs werkt op basis van slechts 1 van de 6 temperatuur grafiek. Foster claimt hierbij ook dat hij Weiss weet te overtreffen met een claim waarbij hij slecht 5 i.p.v. 6 cycli nodig zegt te hebben… ofschoon Weiss uiteindelijk slechts 2 cycli nodig blijkt te hebben.
Overigens, de genoemde 6 grafieken betreft materiaal dat met een illustratie ook in mijn voorgaande artikel van 11 juni j.l. is vermeldt, zie de paragraaf ‘Steden in Centraal Europa tonen afgelopen 2 eeuwen een normaal temperatuurverloop’:
https://www.climategate.nl/2019/06/82482/
Ik wil er verder ook nog even op wijze dat Grant Foster in dit artikel uit 2011 natuurlijke variabiliteit definieert op basis van 3 factoren:
Bron: ‘Global temperature evolution 1979–2010’
h ttps://iopscience.iop.org/article/10.1088/1748-9326/6/4/044022/pdf
Kortom… Foster heeft in zijn analyse geen rekening gehouden met de factor die afgelopen 4 decennia de meeste impact heeft gehad: de natuurlijke variabiliteit t.g.v. de multi-decennium cyclus, vandaar dat zijn trend t/m 2010 duidelijk hoger ligt dan mijn trent…. terwijl daar juist m.b.t. het jaar 2010 volgens mijn model op basis van een sinusoïde cyclus maar liefst bijna 0,24°C van de opwarming kan worden verklaard – wat volgens de hoogste trend in zijn model neerkomt op een bijdrage in de orde van minimaal 41% van de opwarming tussen 1979 en 2010 die maximaal 0,576°C bedroeg!!!
Tenslotte, Foster verwijst in het artikel wel naar een hele interessante bron:
h ttps://data.giss.nasa.gov/modelforce/strataer/
Deze bron maakt duidelijk hoe groot de impact van vulkanisme is t.o.v. de normale situatie; wellicht dat ik dit soort data in de toekomst ook in mijn model gaan verwerken.
(Ronald, terwijl jij hoop ik alsnog op zoek gaat naar ‘peer reviewed’ materiaal dat ondersteuning biedt voor de analyse van Foster betreffende het werk van Weiss… wil ik ook jou wel bedanken voor je eerste input in de discussie vandaag want ik vond het blog-materiaal heeft me wel op een nieuw verdiepend spoor gebracht m.b.t. de ‘aerosols optical depth’ data. Dank!!!)