Een bijdrage van Martijn van Mensvoort.
Samenvatting
Reconstructies voor de wereldwijde temperatuurontwikkeling tonen een opwaarts gerichte oscillatie voor de periode vanaf de 1880s t/m de 1980s. Deze oscillatie is in verband gebracht met natuurlijke variabiliteit en de bijbehorende temperatuurstijging tussen de 1910s en 1940s is meestal in verband gebracht met toegenomen activiteit van de zon.
Zowel de impact van de 11-jarige zonnecyclus [Schwabe cyclus] op de temperatuur als het betrokken natuurkundige mechanisme zijn onvoldoende begrepen.
Hier wordt voor de 22-jarige magnetische zonnecyclus [Hale cyclus] een zeewateroppervlaktetemperatuur impact beschreven van 0,215 °C (0,238 ± 0,05 °C per W/m2); voor de 11-jarige cyclus is de temperatuur impact lager: 0,122 °C (0,135 ± 0,03 °C per W/m2).
Ook wordt voor de zeewateroppervlaktetemperatuur [HadSST3] en de minima van de totale zonnestraling [LISIRD TSI] een parallel verloop beschreven na toepassing van een correctie op basis van de 22-jarige cyclus. De correctie heeft betrekking op twee categorieën zonneminima: (1) primaire minima ontstaan tijdens de fase met de magnetische polen in de oorspronkelijke positie en (2) secundaire minima ontstaan tijdens de fase wanneer de polen van positie zijn gewisseld.
Na toepassing van de correctie toont de combinatie van de primaire en secundaire minima voor de periode 1890-1985 een hoge zonnegevoeligheid: 1,143 ± 0,23 °C per W/m2 op basis van een verklaarde variantie van 91%. De impact van lange termijn fluctuaties van de zon blijkt 4,8x groter dan tijdens het korte termijn verloop van de 22-jarige cyclus en 8,4x groter dan tijdens de 11-jarige cyclus. Dit impliceert dat de zon voor een opwarming van 1,07 °C heeft gezorgd tussen het Maunder minimum (eind 17de eeuw) en het meest recente zonneminimum jaar 2017; dit betreft ruim meer dan de helft van de tussentijdse temperatuurstijging van ongeveer 1,5 °C. Het resultaat maakt duidelijk dat de 22-jarige cyclus een cruciale factor vormt om de relatie tussen de activiteit van de zon & temperatuurontwikkeling beter te begrijpen. Het negeren van zowel de 22-jarige cyclus als de versterkende factor voor het TSI signaal van de zon aan top van de atmosfeer leidt tot een onderschatting van de invloed van de zon in klimaatverandering in combinatie met overschatting van de impact van antropogene factoren en broeikasgassen zoals CO2.
INHOUD
Samenvatting
Introductie
Resultaten
• Totale zonnestraling (TSI) & temperatuur correleren hoger tijdens minima dan tijdens maxima
• Temperatuurprofiel voor de 22-jarige & 11-jarige zonnecyclus
• Primaire & secundaire TSI minima tonen hoge correlatie met zeewateroppervlaktetemperatuur
• Na correctie tonen meerjarige TSI minima vergelijkbaar verloop met zeewateroppervlaktetemperatuur
Discussie & Conclusie
Methode
Referenties
Introductie
In 2006 is in een Nederlands wetenschappelijk rapport van het KNMI in samenwerking met het NIOZ vastgesteld dat voorafgaand aan het jaar 1950 de invloed van de mens op de temperatuur verwaarloosbaar klein is geweest1. Dit maakt de periode voorafgaand aan het jaar 1950 bij uitstek geschikt om de invloed van de zon op de temperatuur te bestuderen.
In het huidige onderzoek wordt de invloed van de zon op de zeewateroppervlaktetemperatuur bestudeerd voor de periode 1890-1985. Dit tijdsbestek bevat 3 periodes waarin de temperatuurtrend van richting is veranderd en het bevat in totaal 10 zonneminima jaren. Volgens experts is voorafgaand aan het jaar 1880 onvoldoende data beschikbaar voor een betrouwbare inschatting van de mondiale zeewater oppervlaktetemperatuur van het zeewater; pas na het jaar 1950 is voor de meeste regionen van de wereld de onzekerheidsmarge afgenomen tot een laag niveau2. Tegelijkertijd is van belang dat onder de experts consensus bestaat dat de warmteinhoud van het oceaan systeem waarschijnlijk de beste indicator vormt voor de mondiale opwarming3; logischerwijs vormt de opwarming van de oppervlaktetemperatuur van het zeewater daarom waarschijnlijk een meer relevante indicator dan de opwarming van de atmosfeer. In dit onderzoek wordt voor de zeewateroppervlaktetemperatuur de HadSST3 dataset gebruikt.
Over de invloed van de zon op het klimaat bestaat controverse die betrekking heeft op een breed terrein van aspecten. Voor het temperatuureffect van de 11-jarige zonnecyclus [Schwabe cyclus] variëren de schattingen van minder dan 0,05 °C (nauwelijks registreerbaar)1 tot ruim 0,25 °C4. Echter, op basis van dezelfde hoeveelheid energie wordt bij langere termijn perspectieven een groter temperatuureffect verwacht. Voor een cyclus van 200 jaar is het temperatuureffect 2 tot 4 keer groter dan bij de 11-jarige cyclus t.g.v. met name opeenhoping van energie binnen het oceaan systeem1; voor nog langere periodes is de impact 5 tot 10 keer groter5,6.
De controverse betreft ook het aandeel van de zon in de opwarming van ~0,8 °C in de 20ste eeuw: beschikbare schattingen variëren van 7% (0,056 °C) tot 44-64% (0,35-0,51 °C)7. De samenstelling van de historische dataset voor de totale zonnestraling [TSI] vormt een belangrijk onderdeel van de controverse8. Sinds de jaren ’90 staat zelfs de wetenschappelijke legitimiteit ter discussie in relatie tot de werkwijze die betrokken onderzoeksgroepen hebben gebruikt; onder experts staat de kwestie bekend als de ACRIM-PMOD controverse9. Hierbij zijn grote verschillen van inzicht ontstaan m.b.t. de constructie methode voor de TSI. De veel gebruikte methode van Lean et al. (1995)10 berust op 2 magnetische componenten en resulteert in een beeld waarbij de hoogste TSI waarden eind jaren ’50 worden bereikt; terwijl bijvoorbeeld de methode van Hoyt & Schatten (1993)11 berust op 5 magnetische componenten waarbij de hoogste TSI waarden pas aan het begin van de 21ste eeuw worden bereikt. Dit verklaart waarom de diverse inschattingen m.b.t. de invloed van de zon op het klimaat zowel getalsmatig als fundamenteel in hoge mate verschillen; getalsmatig manifesteert de controverse zich in impact verschillen die oplopen tot in de orde van grootte van bijna een factor 10.
Binnen de klimaatwetenschap bestudeert men de invloed van de zon o.a. m.b.v. de 11-jarige zonnecyclus. Edoch, fundamenteel bezien staat sinds het begin van de vorige eeuw vast dat de 22-jarige zonnecyclus [Hale cyclus] de oorsprong vormt van de 11-jarige cyclus12. Dit is van belang omdat twee opeenvolgende 11-jarige cycli gepaard gaan met structurele verschillen; een voorbeeld hiervan vormt de Gnevyshev-Ohl regel13 die betrekking heeft op het aantal zonnevlekken tussen 2 opeenvolgende maxima.
Het is daarom opmerkelijk dat de 22-jarige cyclus binnen de klimaatwetenschap nauwelijks een rol speelt. In de rapporten van het IPCC wordt de 22-jarige Hale cyclus zelfs überhaupt niet besproken14. Uit beschrijvingen elders in de wetenschappelijke literatuur blijkt dat waarschijnlijk veelal is verondersteld dat de manifestaties van de 22-jarige cyclus niet gevoelig zouden zijn voor de polariteit verandering; echter, het is onduidelijk waarop dergelijke aannames zijn gebaseerd. Want in 2008 is bijvoorbeeld op basis van de 22-jarige cyclus vastgesteld dat sinds het Maunder minimum de koudste fase van de cyclus plaatsvindt (onder invloed van kosmische straling) tijdens de minima die ontstaan wanneer de polariteit positief is, d.w.z. wanneer de magnetische zonnepolen zich in de oorspronkelijke positie bevinden15.
In dit onderzoek is daarom onderscheid gemaakt tussen twee categorieën zonneminima: (1) primaire minima, welke ontstaan tijdens de fase waarbij de magnetische polariteit positief is met de polen in de oorspronkelijke positie; en (2) de secundaire minima, welke ontstaan tijdens de fase waarbij de magnetische polariteit negatief is en de polen van positie zijn gewisseld. Dit is van cruciaal belang omdat trend analyses gericht op de impact van de radiatieve forcering van de zon meestal zijn gebaseerd op zonneminima jaren, omdat rekening dient te worden gehouden met de fase van de zonnecyclus. De reden hiervoor betreft concreet het feit dat de minima zowel “meer stabiel” als “meer relevant” zijn dan de maxima14. In termen van de betrokken natuurkundige processen blijkt dit bijvoorbeeld uit dat het aantal zonnevlekken en zonnefakkels relatief klein is tijdens de minima; dit betreft de twee magnetische componenten in de methode van Lean die ook de grondslag vormen van de LISIRD TSI dataset die in dit onderzoek is gebruikt. Dit komt omdat de maxima gepaard gaan met relatief grote fluctuaties waarover bovendien meer onzekerheid bestaat dan bij de minima omdat het resultaat bij de maxima sterker dan bij de minima afhankelijk is van de magnetische componenten die bij de reconstructie zijn gebruikt10,11. Dit verklaart tevens de relevantie van de keuze om in dit onderzoek het perspectief van de zonneminimum jaren als belangrijkste referentiepunt te gebruiken bij het bestuderen van de klimaatimpact van de 22-jarige magnetische zonnecyclus.
Resultaten
Hier is gebruik gemaakt van de LISIRD TSI dataset16; dit betreft geen “officiële” TSI doch deze dataset bevat in de ogen van de auteur (LASP hoofdonderzoeker Dr. Greg Kopp) wel de beste waarden die beschikbaar zijn voor de experts. Voor het pre-satelliettijdperk maakt de LISIRD gebruik van de SATIRE-T TSI dataset in combinatie met enkele “verfijningen”17 en voor het satelliettijdperk (vanaf 1978) is de LISIRD gebaseerd op de Community-Consensus TSI Composite18. Voor de zeewateroppervlaktetemperatuur is gebruik gemaakt van de HadSST3 dataset van het Hadley Centre19.
Op basis van de Hale cyclus wordt eerst de correlaties tussen de TSI en de zeewateroppervlaktetemperatuur beschreven. Op basis van de periode rond de minima jaren 1890 t/m 1985 volgt een temperatuurprofiel waarmee de zonnegevoeligheid tijdens het verloop van de 22-jarige Hale cyclus is berekend (+ het profiel voor de 11-jarige Schwabe cyclus). Daarna volgt op basis van de minima jaren een beschrijving van de zonnegevoeligheid voor het lange termijn perspectief. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen: (1) primaire minima ontstaan tijdens de fase met de magnetische polen in de oorspronkelijke positie; (2) secundaire minima ontstaan tijdens de fase wanneer de polen van positie zijn gewisseld.
• Totale zonnestraling (TSI) & temperatuur correleren hoger tijdens minima dan tijdens maxima
Figuur 1 beschrijft voor de TSI en de zeewateroppervlaktetemperatuur een stabiele correlatie (r = 0,42) met dezelfde omvang voor zowel de periode 1890-1985 als de periode 1880-2018. Echter, bij zowel de minima als de maxima van de zonnecyclus liggen de correlaties op een aanzienlijk hoger niveau; conform de verwachting15 is de impact van het effect voor de individuele fasen het grootst bij de minima.
Bovendien blijken de correlaties bij zowel de primaire & secundaire minima als bij de primaire & secundaire maxima een nog hoger niveau te bereiken t.o.v. de alle jaren tezamen. Voor de periode 1880-1985 worden bij zowel de primaire minima als de secundaire minima zelfs zeer hoge correlaties aangetroffen met bijna dezelfde waarde; bij de primaire en secundaire maxima worden dezelfde correlatie waarde aangetroffen. Hieruit blijkt dat tijdens het verloop van de 22-jarige cyclus de fluctuatie van de TSI-temperatuur correlatie een hoge mate van regelmaat toont.
De structureel hogere correlaties bij de primaire en secundaire minima series (t.o.v. de combinatie van beide series) is gerelateerd aan de Gnevyshev-Ohl regel; de impact is in figuur 1 bij zowel de TSI minima als de TSI maxima zichtbaar gemaakt met behulp van de onderbroken groene curves.
Figuur 1: De individuele fasen van de zonnecyclus tonen correlaties voor de LISIRD TSI totale zonnestraling en HadSST3 zeewateroppervlaktetemperatuur die aanzienlijk hoger liggen t.o.v. de waarden voor de gehele cyclus. Bovendien tonen de minima structureel hogere correlatie waarden t.o.v. de maxima. Bij de TSI is sprake van een structurele impact t.g.v. de 22-jarige magnetische zonnecyclus welke tot uitdrukking komt in relatief hoge primaire TSI minima (P) en maxima (Ps); dit structurele fenomeen is in overeenstemming met de Gnevyshev-Ohl regel, welke in de literatuur enkel betrekking heeft op de maxima van de zonnevlekkencyclus13.
• Temperatuurprofiel voor de 22-jarige & 11-jarige zonnecyclus
Het HadSST3 zeewateroppervlaktetemperatuur profiel voor de 22-jarige zonnecyclus is bepaald op basis van de periode 1882-1988. Deze periode omvat respectievelijk: 5 secundaire maxima, 5 primaire minima, 5 primaire maxima en 5 secundaire minima; de gemiddelde waarden hebben hierbij als een afzonderlijk referentiepunt gefungeerd. Vervolgens is ook de gemiddelde waarde bepaald voor de jaren rond elk van deze 4 referentiepunten. Hierbij ontstaan 4 referentieprofielen waarbij het temperatuurverschil binnen ieder profiel 0,20-0,27 °C bedraagt binnen een 7 tot hooguit 11 jaar met een gemiddelde waarde van 0,236 °C. Bij elk van de 4 referentieprofielen is vervolgens de trend verwijderd. Tenslotte is op basis van de jaren direct rond de 4 referentiepunten het temperatuurprofiel samengesteld. Vooral de jaren rond de minima referentiepunten zijn hiervoor gebruikt omdat de jaren rond de beide maxima referentiepunten een minder consistent beeld tonen t.o.v. de overige 3 referentieprofielen (in de sectie methode wordt de gebruikte procedure in detail beschreven). Het profiel voor de 11-jarige Schwabe cyclus is geheel samengesteld op basis van het profiel van de Hale cyclus; hierbij hebben enkel de minima van het Hale profiel gefungeerd als referentiepunt.
Het resultaat voor het profiel van de Hale cyclus is weergegeven in figuur 2. De lengte van het Hale profiel bedraagt slechts 21 jaar omdat de gemiddelde lengte van de Hale cycli in de periode 1890-1985 ongeveer 21 jaar bedraagt; de Hale cycli waren in deze periode gemiddeld dus relatief kort. Binnen het Hale cyclus profiel wordt het grootste temperatuurverschil aangetroffen tussen de primaire minimum en de fase die 8 jaar na de primaire minima volgt. Het temperatuurverschil tussen de temperatuurpiek en het primaire minimum bedraagt 0,215 °C. Het temperatuurverschil tussen het primaire minimum en het secundaire minimum bedraagt 0,059 °C. Het primaire maximum ligt 4 jaar na het primaire minimum en het secundaire maximum ligt 5 jaar na het secundaire minimum. Het secundaire maximum valt tevens samen met de hoogste temperatuur waarde binnen het verloop van het secundaire minimum naar het primaire minimum.
Figuur 2: Het temperatuurprofiel voor de Hale cyclus op basis van de periode 1882-1988 (welke 5 primaire minima en 5 secondaire minima omvat) toont een maximale impact voor de zeewateroppervlaktetemperatuur van 0,215 °C. Tijdens het eerste deel van de Hale cyclus zijn de fluctuaties groter dan tijdens het tweede deel. Het temperatuurprofiel voor de Schwabe cyclus toont een maximale impact voor de zeewateroppervlaktetemperatuur van slechts 0,122 °C.
Uit figuur 2 blijkt dat het eerste deel en het tweede deel van de Hale cyclus een asymmetrisch temperatuurverloop tonen; tijdens het eerste deel zijn de fluctuaties meer frequent en de amplitude is hoger t.o.v. het tweede deel. De temperatuur piekt relatief laat in het eerste deel en piekt relatief vroeg in het tweede deel. Bovendien toont het profiel van de Hale cyclus een oscillatie met fluctuaties die 2 tot 7 jaar in beslag nemen, wat exact overeenkomt met de variatie die wordt beschreven voor de duur van de ENSO cyclus; dit is niet geheel verrassend want het is bekend dat er sterke statistische relaties bestaan tussen ENSO en de activiteit van de zon20.
Voor de periode 1882-1988 toont de gemiddelde radiatieve forcering tussen alle aangrenzende maxima en minima een waarde van 0,86 W/m2. In combinatie met het gemiddelde maximale temperatuurverschil binnen het profiel van 0,215 °C resulteert dit in een zonnegevoeligheid binnen de Hale cyclus van 0,25 °C per W/m2 aan de top van de atmosfeer (TOA); omgerekend naar het aardoppervlak resulteert dit een waarde van 1,43 °C per W/m2 (via een omrekeningsfactor van 0,175: 25% op basis van de bolvormige aarde in combinatie met 70% albedo). Echter, hierbij is nog geen rekening gehouden met de impact van een versterkende factor voor het TSI signaal van de zon; in de sectie discussie & conclusie wordt op basis van een versterkende factor met een waarde 6x berekent dat de zonnegevoeligheid voor de Hale cyclus aan het aardoppervlak 0,238 °C per W/m2 bedraagt. Voor de 11-jarige cyclus is een aanzienlijk lagere zonnegevoeligheid gevonden aan het aardoppervlak: 0,135 °C per W/m2. Binnen het conceptuele denkkader van het IPCC is zowel de 22-jarige Hale cyclus als de versterkende factor genegeerd14.
Voor de volledigheid is in figuur 2 ook het temperatuurprofiel weergegeven voor de 11-jarige Schwabe cyclus (welke direct is afgeleid van het profiel voor de Hale cyclus). Een opvallend kenmerk bij het profiel voor de Schwabe cyclus is dat het 2 pieken bevat; dit is in overeenstemming met het feit dat voor de 11-jarige zonnevlekkencyclus ook 2 maxima zijn beschreven die ontstaan in een tijdsbestek van 2 tot 4 jaar. De literatuur beschrijft dat de eerste piek is gerelateerd aan UV straling en de tweede piek houdt verband met geomagnetische verstoringen (+ aurora verschijnselen)21.
• Primaire & secundaire TSI minima tonen hoge correlatie met zeewateroppervlaktetemperatuur
In figuur 3 wordt in het bovenste deel beschreven dat voor de periode 1890-1985 zowel bij zowel de primaire minima als de secundaire minima een hoge correlatie met een verklaarde variantie van 91% is aangetroffen voor de TSI en de zeewateroppervlaktetemperatuur. Het gaat hierbij om dezelfde correlaties die voor de minima in figuur 1 staan vermeld; echter, in figuur 3 is de TSI schaal aangepast om de dynamiek ook visueel te tonen. Voor beide minima perspectieven afzonderlijk volgt de temperatuur de richting van de trend bij de TSI; enkel bij de eerste overgang van de secundaire minima bewegen beide factoren in tegengestelde richting.
Opvallend is dat wanneer het onderscheid tussen de primaire en secundaire minima niet wordt gemaakt dan tonen 6 van de 9 overgangen een tegengestelde beweging tussen de TSI en de temperatuur. Dit beeld is duidelijk inconsistent met het beeld dat bij de primaire en secundaire minima afzonderlijk.
In de introductie is beschreven dat sinds het Maunder minimum de temperatuur tijdens de minima van de primaire fase het laagste niveau bereikt. T.a.v. het betrokken natuurkundige mechanisme is bekend dat tijdens de negatieve fase van de zonnecyclus de aanvoer van kosmische straling (welke in verband wordt gebracht met wolkvorming22) meer sensitief is omdat de aanvoer dan meer via de evenaar van de zon ontstaat, terwijl tijdens de positieve fase de aanvoer meer via de polen verloopt15. Dit impliceert dat op basis van de aanvoerrichting van kosmische straling kan worden gesteld dat de relatie tussen de TSI en de temperatuur direct afhankelijk is van de polariteit van de zon. Tijdens de negatieve fase (deze begint rond het primaire maximum, welke zich aandient in de loop van de overgang van het primaire minimum naar het secundaire minimum) is relatief weinig energie nodig voor een temperatuurstijging, terwijl tijdens de positieve fase (deze begint rond het secundaire maximum) meer energie nodig is voor dezelfde temperatuurstijging. Dit betekent dat er logischerwijs een structurele correctie nodig is om de relatie tussen de TSI en de temperatuur te kunnen beschrijven en beter te begrijpen – ofschoon het gebruik van een correctie in principe overbodig is bij een vergelijking tussen jaren die zich in dezelfde fase van de 22-jarige cyclus begeven.
Figuur 3: (boven) HadSST3 zeewateroppvervlaktetemperatuur uitgezet t.o.v. de LISIRD TSI (+1360 W/m2) waar enkel bij de primaire en secundaire minima een zeer hoge correlatie wordt aangetroffen op basis van de periode 1890-1985; (onder) na een correctie van +0,142 W/m2 gericht op de secundaire TSI waarden wordt ook bij de combinatie van de minima een zeer hoge correlatie aangetroffen. M.b.v. een regressieanalyse is de zonnegevoeligheid aan de top van de atmosfeer (TOA) voor deze periode vastgesteld op: 1,20 °C per W/m2 m.b.t. de LISIRD TSI waarden boven 1360 W/m2 op basis van een verklaarde variantie van 91%. De verhouding van de schalen is hierop afgestemd en hierbij zijn de waarden voor het minimum jaar 1912 gebruikt als referentiepunt. Voor de primaire en secundaire minima afzonderlijk bedraagt de zonnegevoeligheid (TOA) respectievelijk: 1,10 °C per W/m2 en 1,22 °C per W/m2. Beide figuren zijn weergegeven met schaalverhoudingen gebaseerd op het resultaat inclusief de correctie. De zonnegevoeligheid aan het aardoppervlak levert waarden in dezelfde orde van grootte op (~95%) na rekening te hebben gehouden met correcties voor de vorm van de aarde (~25%), albedo (~70%) en een versterkende factor (~6x) voor het TSI signaal.
In het onderste deel van figuur 3 is een correctie toegepast op de secundaire TSI waarden. De gebruikte correctie heeft tot gevolg dat de correlatie voor de combinatie van de primaire en secundaire minima waarden op exact de gemiddelde waarde beland als de waarde voor beide minima afzonderlijk. Het gevolg is dat in het onderste deel van figuur 3 ook de verklaarde variantie voor de combinatie op dezelfde waarde beland als voor beide minima afzonderlijk, namelijk: 91%, terwijl in het bovenste deel van figuur 3 de verklaarde variantie slechts 57% bedraagt. Bovendien bewegen de TSI en de temperatuur na de correctie bij alle 9 overgangen in dezelfde richting. De zonnegevoeligheid bedraagt 1,20 °C per W/m2 aan de top van de atmosfeer (TOA), wat omgerekend naar het aardoppervlak een waarde oplevert van 6,86 °C per W/m2 (via een omrekeningsfactor van 0,175: 25% op basis van bolvormige aarde in combinatie met 70% albedo). Hierbij is nog geen rekening gehouden met de invloed van een versterkende factor voor het TSI signaal; in de discussie wordt uitgegaan van een versterkingswaarde van 6x; dit resulteert in een zonnegevoeligheid aan het aardoppervlak die slechts iets lager is dan aan de top van de atmosfeer, namelijk: 1,143 °C per W/m2.
De zonnegevoeligheid van 1,20 °C per W/m2 TOA (voor het aardoppervlak: 1,143 °C per W/m2) voor de periode 1890-1985 in combinatie met de zonnegevoeligheid tijdens de 22-jarige zonnecyclus van 0,25 °C per W/m2 TOA (voor het aardoppervlak: 0,238 °C per W/m2) impliceert dat de lange termijn zonnegevoeligheid 4,8x hoger is dan tijdens het korte termijn perspectief. Bij een vergelijking met de 11-jarige cyclus is de lange termijn zonnegevoeligheid 8,4x hoger.
Volgens de LISIRD TSI dataset is de totale zonnestraling tussen het Maunder minimum (1360,274 W/m2 TOA) en het meest recente primaire minimum jaar 2017 (1361,215 W/m2 TOA) gestegen met 0,941 W/m2 TOA. Op basis van de langetermijn zonnegevoeligheid van 1,143 °C per W/m2 en rekening houdend met zowel de vorm van de aarde (25%), albedo (70%) en de versterkende factor (6x) voor het TSI signaal bedraagt de temperatuurstijging aan het aardoppervlak 1,07 °C (op basis van het TSI signaal van 1,20 °C per W/m2 TOA ligt de waarde iets hoger: 1,13 °C).
De omvang van de correctie met een waarde van ruim 0,1 W/m2 betreft bij benadering ruim één tiende van de gemiddelde fluctuatie van de TSI tijdens een 11/22 jarige zonnecyclus. Dit betreft dezelfde orde van grootte die bij de structurele variaties bij de zonnevlekkencyclus worden aangetroffen op basis van de Gnevyshev-Ohl regel13.
• Na correctie tonen meerjarige TSI minima vergelijkbaar verloop met zeewateroppervlaktetemperatuur
De correctie methode gericht op de secundaire TSI minimum waarden is ook toegepast op de waarden rond de minima op basis van het 3-jarig, 5-jarig, 7-jarig, 9-jarige en 11-jarig gemiddelde. Uit figuur 4 blijkt dat de omvang van de correctie bij het 3-jarig t/m het 9-jarig gemiddelde iets kleiner (0,110-0,138 W/m2) uitpakt dan de waarde van de minima jaren (0,142 W/m2), doch het gaat wel consequent om dezelfde orde van grootte. Bij het 11-jarige gemiddelde wordt een nog kleinere correctie waarde aangetroffen (0,100 W/m2); echter, omdat hierbij overlap ontstaat tussen diverse periodes wordt het resultaat voor de 11-jarige periode verder buiten beschouwing gelaten.
Figuur 4: Na toepassing van een correctie gericht op de secundaire minima tonen de 1-jarige, 3-jarige, 5-jarige, 7-jarige en 9-jarige periodes rond de minima een vergelijkbaar beeld. De eerste 5 waarden van zowel de LISIRD TSI als de HadSST3 liggen lager dan de laatste 5 waarden. Bij de eerste 5 waarden toont het 1912 minimum altijd de laagste waarde en het 1933 minimum toont de hoogste waarde; bij de laatste 5 waarden toont het 1976 minimum altijd de laagste waarde.
Figuur 4 toont voor de 1-jarige t/m de 9-jarige minima bij de eerste vijf waarden bij zowel de TSI als de zeewateroppervlaktetemperatuur een lager niveau dan bij de laatste vijf minima. Tevens tonen de eerste vijf waarden altijd het laagste niveau bij het jaar 1912 en het hoogste niveau bij het jaar 1933; bij de laatste vijf waarden toont het jaar 1976 altijd het laagste niveau.
Enkel de 1-jarige t/m 5-jarige minima tonen na de toepassing van de secundaire correctie bij alle 9 overgangen dezelfde richting van de trend voor de LISIRD TSI en de HadSST3 zeewateroppervlaktetemperatuur. Bij de 7-jarige en 9-jarige minima tonen 8 van de 9 overgangen dezelfde richting; hierbij toont enkel de overgang tussen 1943 en 1954 een tegengestelde richting. Figuur 1 biedt een verklaring hiervoor want het 1958 maximum (+ de direct omringende jaren) vormt de grootste uitschieter in de LISIRD TSI dataset. Dit fenomeen verklaart direct waarom in figuur 4 bij het 7-jarig en 9-jarig gemiddelde bij het 1954 minimum de hoogste gemiddelde TSI waarde wordt aangetroffen, terwijl bij het 1-jarig t/m 5-jarig gemiddelde zowel bij de TSI als de temperatuur het hoogste niveau bij het jaar 1943 wordt aangetroffen.
Bij de 1-jarige t/m 9-jarige minima wordt na toepassing van de correctie gericht op de secundaire minima een verklaarde variantie gevonden binnen de bandbreedte van 89-93%. Bij het oplopen van de lengte van de minima periode fluctueert de waarde van de verklaarde variantie hierbij dus slechts enkele procenten van de 91% verklaarde variantie die bij de 1-jarige minima consequent is aangetroffen bij zowel de primaire als secundaire minima, als ook bij de combinatie van beide minima na de correctie.
Discussie & Conclusie
In dit artikel is de impact van de zon op het klimaat onderzocht op basis van de 22-jarige magnetische zonnecyclus. De zonnegevoeligheid is hierbij in 3 vormen beschreven: in termen van de TSI aan de top van de atmosfeer; deze waarde is vervolgens omgerekend naar het aardoppervlak via een correctie voor de bolvormige aarde (~25%) en de albedo factor (~70%); tenslotte is ook gecorrigeerd voor een versterkende factor die de temperatuur impact van het TSI signaal aan de top van de atmosfeer vergroot. Voor een berekening van de temperatuur impact van de zon over een bepaalde periode is het niet strikt noodzakelijk om de omrekening naar het aardoppervlak te maken wanneer rekening wordt gehouden met de fase verschillen binnen de 22-jarige cyclus. Voor een beschrijving van de zonnegevoeligheid aan het aardoppervlak in termen van de radiatieve forcering is dit echter wel noodzakelijk; daarom wordt hier nu eerst dieper ingegaan op de impact van de versterkende factor (zonder in te gaan op de mogelijke betrokken natuurkundige mechanismen).
Al sinds de jaren ’90 is door experts gespeculeerd over de impact van een versterkende factor voor het TSI signaal van de zon aan de top van de atmosfeer. In de literatuur is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de omvang van de versterkende factor in theorie mogelijk zou kunnen variëren in de orde van 2x tot 10x23. Over de exacte omvang bestaat echter geen consensus; feitelijk bestaat daarom ook over dit onderwerp controverse. De schattingen blijken o.a. afhankelijk van de TSI dataset waarmee is gewerkt24. Op basis van data die betrekking heeft op de 20ste eeuw zijn schattingen beschikbaar die variëren van 2x-3x24, 3x23, 4x-6x25 tot 4x-8x26; het IPCC erkent dat grote onzekerheid bestaat m.b.t. de radiatieve forcering van de zon24. De meest gedetailleerde schattingen zijn beschreven op basis van de 11-jarige zonnecyclus; hierbij liggen de waarden voor de versterkende factor relatief hoog: 5x-7x27. Voor zover bekend zijn er geen beschrijvingen waaruit blijkt dat er concrete redenen zijn om aan te nemen dat ook de omvang van de versterkende factor van het TSI signaal fluctueert. Daarom is hier de aanname gemaakt dat er sprake is van een stabiele versterkende factor met een waarde van 6x in combinatie met een bandbreedte van 5x-7x. Dit impliceert dat de zonnegevoeligheid voor het aardoppervlak iets lager is t.o.v. de waarde gemeten aan de top van de atmosfeer. Nadat met alle factoren rekening is gehouden komt het resultaat via de gekozen versterkingswaarde (6x) uit op 95% van TOA waarde; indien de versterkende waarde iets lager zou zijn dan wordt bij het aardoppervlak nagenoeg dezelfde waarde aangetroffen als op basis van de TSI aan de top van de atmosfeer (bij een versterkende waarde van 5,7x wordt vrijwel exact dezelfde waarde aangetroffen). De bandbreedte voor de versterkende factor wordt hier gebruikt om een indicatie te geven m.b.t. de onzekerheidsmarge van de zonnegevoeligheid specifiek voor het perspectief van het aardoppervlak nadat met alle factoren rekening is gehouden.
Voor de drie onderzochte perspectieven zijn m.b.t. de zonnegevoeligheid de volgende waarden gevonden:
• 11-jarige cyclus:
– Zonnegevoeligheid op basis van TSI aan top van atmosfeer: 0,142 °C per W/m2
– Zonnegevoeligheid omgerekend naar aardoppervlak (25% & 70%) zonder versterkende factor: 0,81 °C per W/m2
– Zonnegevoeligheid omgerekend naar aardoppervlak met versterkende factor (5-7x): 0,135 ± 0,03 °C per W/m2
• 22-jarige cyclus:
– Zonnegevoeligheid op basis van TSI aan top van atmosfeer: 0,25 °C per W/m2
– Zonnegevoeligheid omgerekend naar aardoppervlak (25% & 70%) zonder versterkende factor: 1,43 °C per W/m2
– Zonnegevoeligheid omgerekend naar aardoppervlak met versterkende factor (5-7x): 0,238 ± 0,05 °C per W/m2
• Periode 1890-1985:
– Zonnegevoeligheid op basis van TSI aan top van atmosfeer: 1,20 °C per W/m2
– Zonnegevoeligheid omgerekend naar aardoppervlak (25% & 70%) zonder versterkende factor: 6,86 °C per W/m2
– Zonnegevoeligheid omgerekend naar aardoppervlak met versterkende factor (5-7x): 1,143 ± 0,23 °C per W/m2
Uit dit overzicht blijkt dat de zonnegevoeligheid bij het aardoppervlak zeer sterk afhankelijk is van de omvang van de versterkende factor. De waarde van de zonnegevoeligheid bij het aardoppervlak stijgt wanneer de versterkende factor daalt. Dit geldt ook voor de albedo factor want een lagere albedo waarde leidt tot hogere resultaat bij de berekening voor de zonnegevoeligheid voor het aardoppervlak.
Bovenstaande impliceert dat de zonnegevoeligheid voor het lange termijn perspectief ruim 4x (4,8x) hoger is dan tijdens het korte termijn perspectief van de 22-jarige magnetische zonnecyclus; bij een vergelijking met het perspectief van de 11-jarige zonnevlekkencyclus ligt de waarde voor het lange termijn perspectief ruim 8x (8,4x) hoger. Deze waarden liggen ongeveer 2x hoger dan de verhoudingen tussen de tijdspannes die in de literatuur t.o.v. van de 11-jarige zonnecyclus zijn beschreven1,5,6. Het resultaat bevestigt bovendien eerdere beschrijvingen gebaseerd op periodes die verder teruggaan in de tijd waarbij de temperatuur impact in dit onderzoek tijdens de 22-jarige cyclus 76% groter is dan tijdens de 11-jarige cyclus; in een studie van Scafetta & West28 werd een 54% hogere waarde voor de 22-jarige cyclus (0,17 ± 0,06 °C per W/m2) t.o.v. de 11-jarige cyclus (0,11 ± 0,02 °C per W/m2). Tevens bevestigt de betreffende literatuur dat de wisseling van de magnetische polariteit hierbij een sleutelrol speelt15.
In AR5 2013 beschrijft het IPCC een temperatuur effect voor de 11-jarige cyclus met fluctuaties in de orde van 0,03-0,07 °C (gemiddelde waarde ~0,05 °C)14; het temperatuurprofiel voor de 11-jarige cyclus in figuur 2 toont fluctuaties met een gemiddelde waarde van 0,122 °C die ruim 2x hoger ligt dan de beschrijving van het IPCC.
Op basis van de lange termijn zonnegevoeligheid is berekend dat de zon sinds het Maunder minimum verantwoordelijk is geweest voor een temperatuurstijging van ongeveer 1,1 °C. Schattingen voor de totale opwarming sinds het Maunder minimum liggen in de orde van 1,5 °C29. Schattingen voor het temperatuurverschil tussen een passieve en actieve zon liggen in de orde van 1 °C5 tot 2°C. Sinds het begin van het Holoceen 11.700 jaar geleden heeft de activiteit van de zon tussen het Maunder minimum en het begin van de 21ste eeuw de hoogste verandering in activiteit getoond30. Tevens is een schatting beschikbaar die beschrijft dat de toename van de activiteit van de zon sinds het ontstaan van het leven op aarde ongeveer de helft tot 2/3 van de temperatuurtoename kan verklaren31,7. Deze reeks van schattingen toont een consistent geheel met de beschreven lange termijn zonnegevoeligheid op basis van de periode 1890-1985.
Omdat de zonneminima jaren niet samenvallen met het begin en het einde van de 20ste eeuw is het niet mogelijk om op basis van de minima een exacte berekening te maken voor het aandeel van de zon in de zeewateroppervlaktetemperatuur opwarming die tussen 1900 en 2000 is ontstaan, die ongeveer 0,416 °C bedraagt. Een indicatieve berekening kan in dit perspectief wel worden gemaakt op basis van de secundaire minima in de periode 1902-2008 (deze periode omvat bijna de gehele 20ste eeuw). Voor het aandeel van de zon bedraagt het percentage hierbij 62,1% van de 0,671 °C opwarming die tussen 1902 en 2008 bij de zeewateroppervlaktetemperatuur is ontstaan; het percentage 62,1% zit niet ver onder de bovengrens van 69% die Scafetta & West beschrijven voor de periode 1900-200532. M.b.t. de periode 1890-2017 levert de zon een aandeel van 58,2% in de opwarming van 0,928 °C. Beide percentages begeven zich rond de 60% en zitten vlak onder de bovengrens van 64% van de bandbreedte die in de introductie is beschreven voor de opwarming in de 20ste eeuw7.
Voor de 21-ste eeuw levert een vergelijking tussen de primaire minimum jaren 1996 en 2017 een opmerkelijk beeld op want op basis van de zonnegevoeligheid van 1,2 °C per W/m2 wordt zelfs de gehele temperatuurstijging (103,6%) door de zon verklaard. Echter, een vergelijking tussen de primaire minimum jaren 1954 en 2017 levert voor het aandeel van de zon een percentage dat ruim de helft lager ligt (46,4%).
Energetisch bezien presenteert de zonnegevoeligheid voor het lange termijn perspectief aan het aardoppervlak met een waarde van 1,143 ± 0,23 °C per W/m2 een maat voor de evenwicht klimaatgevoeligheidsparameter (λ). De temperatuurimpact hiervan is vergelijkbaar met een klimaatgevoeligheid voor de verdubbeling van CO2 met een bandbreedte van 3,38-5,08 °C (op basis van: 3,7 W/m2 x 1,143 ± 0,23 °C per W/m2); het midpoint van deze bandbreedte ligt bij de waarde 4,23 °C, welke onder de bovengrens ligt van de bandbreedte die het IPCC hanteert voor de klimaatgevoeligheid: 1,5-4,5 °C14. Een relevante kanttekening hierbij ontstaat op basis van de periode 1912-1965.
Op basis van de dynamiek in het onderste deel van figuur 3 toont de periode 1912-1965 een bijna perfecte correlatie (+ verklaarde variantie van 99%) tussen de minima waarden van LISIRD TSI en de HadSST3 zeewateroppervlaktetemperatuur. Wanneer de berekening op basis van de periode 1912-1965 zou worden gemaakt dan daalt de zonnegevoeligheid van 1,20 °C per W/m2 naar een 1,05 °C per W/m2 (op basis van een ongewijzigde correctie gericht op de secundaire minima van 0,142 W/m2). De opwarming sinds het Maunder minimum zou op basis van de periode 1912-1965 uitkomen op 0,99 °C en de zonnegevoeligheid zou op basis van de versterkende factor (6x) uitkomen op 1,00 ± 0,20 °C per W/m2, wat energetisch bezien vergelijkbaar is met een klimaatgevoeligheid voor een verdubbeling van CO2 met een bandbreedte van 2,96-4,44 °C. Deze bandbreedte komt overeen met de bovenzijde van de bandbreedte van het IPCC. De verklaarde variantie van 99% voor de 53-jarige periode 1912-1965 biedt hierbij nauwelijks ruimte voor andere invloeden dan de zon; dit suggereert dat de zon zeer waarschijnlijk tenminste t/m 1965 verantwoordelijk is geweest voor het temperatuurverloop. Op basis van de periode 1912-1965 is de zonnegevoeligheid voor het lange termijn perspectief ruim 4x (4,2x) hoger dan het korte termijn perspectief van de 22-jarige cyclus en ruim 7x (7,4x) hoger dan het korte termijn perspectief van de 11-jarige cyclus.
De gebruikte correctie maakt duidelijk dat er sprake is van een tegengesteld temperatuureffect rond het fenomeen dat is gerelateerd aan de Gnevyshev-Ohl regel; bovendien blijkt het fenomeen zelf in de periode vanaf 1880 van toepassing op zowel de TSI maxima als de TSI minima (zie figuur 1).
De omvang van de correctie blijkt min of meer onafhankelijk van de lengte van de minima periode waarop de berekening is gebaseerd; de bandbreedte varieert van 0,110-0,148 W/m2 voor de waarden op basis van 1 t/m 9 jarige periodes rond de TSI minima. Dit betekent dat er sprake is van een structureel temperatuureffect dat qua orde van grootte bij benadering overeenkomt met de gemiddelde impact van de fluctuaties op basis van de Gnevyshev-Ohl regel. De richting van het temperatuureffect kan worden verklaard op basis van het sensitiviteit verschil voor de invloed van de kosmische straling tijdens de positieve en negatieve fase van de Hale cyclus15. Tijdens de negatieve fase blijkt het klimaat meer gevoelig voor de aanvoer van kosmische straling dan tijdens de positieve fase. Het secundaire minimum valt midden in de negatieve fase (zie figuur 5) waardoor de invloed van het wegvallen van kosmische straling t.g.v. het poloïdale maximum dan relatief groot is, met als gevolg: relatief hoge temperaturen tijdens de secundaire TSI minima. Zowel het mechanisme dat betrokken is bij het ontstaan van het temperatuureffect t.g.v. de wisseling van de magnetische zonnepolen, als ook de omvang van de bijbehorende impact van het temperatuureffect is hiermee in grote lijn beschreven.
Het is mogelijk dat de temperatuurontwikkeling direct samenhangt met de achtergrond zonnestraling [background solar irradiance, ofwel: BSI]; dit betreft de straling van de zon exclusief de invloed van zonnefakkels en zonnevlekken. Het gaat hierbij om een dynamische component bovenop het basisniveau in het signaal van de zon. De onzekerheidsmarges voor het basisniveau (sinds 2008 ingeschat op ongeveer 1361 W/m2) zijn aanzienlijk lager dan voor de TSI fluctuaties die ontstaan t.g.v. magnetische activiteit in de vorm van zonnefakkels [TF] en zonnevlekken [TS]. Onderstaande formule33 beschrijft dat de TSI [T(t)] de som vormt van de verschillende componenten. In de formule zitten slechts 2 magnetische componenten verwerkt (conform de methode van Lean10); hierbij ontbreekt een dynamisch BSI element dat fluctueert in het verloop van de tijd bovenop de component van het basisniveau [TQ]:
T(t) = TQ + △TF(t) + △TS(t)
Voor de periode 1890-1985 toont de LISIRD TSI dataset hoge correlaties met de NRLTSI2 dataset (0,903), IPCC AR5 dataset (0,938) en Satire S&T dataset (0,944); tussen de overige 3 TSI datasets worden in deze periode onderlinge correlaties aangetroffen die vallen binnen de bandbreedte 0,927-0,998. Voor de periode 1985-2012 toont de LISIRD TSI dataset vooral een hoge correlatie met de NRLTSI2 dataset (0,961), echter de correlaties met IPCC AR5 dataset (0,846) en Satire S&T dataset (0,868) zijn duidelijk lager; tussen de overige 3 TSI datasets worden in deze periode onderlinge correlaties aangetroffen die vallen binnen de bandbreedte 0,941-0,984. Voor de gehele periode 1890-2012 toont de LISIRD ook vergelijkbare correlaties met de overige datasets (0,916-0,926) t.o.v. de datasets onderling (0,925-0,995).
De conclusie luidt dat de zon verantwoordelijk is voor het ontstaan van de klimaat oscillatie met opwaarts gerichte helling. Op basis van de 22-jarige cyclus laten de hoge verklaarde varianties in de bandbreedte 89-93% voor de diverse minima periodes rond de 1890-1985 (99% voor de 1912-1965 minima) weinig ruimte voor een grote invloed van andere factoren, zoals bijvoorbeeld CO2. Wanneer de 22-jarige cyclus wordt genegeerd dan is het niet mogelijk om dit sterke verband tussen de activiteit van de zon en de temperatuur te merken, laat staan te beschrijven.
In de klimaatmodellen van het IPCC wordt geen rekening gehouden met temperatuureffecten die ontstaan t.g.v. de wisselingen van de magnetische zonnepolen binnen de 22-jarige cyclus; hetzelfde geldt voor de invloed van een versterkende factor voor de impact van het TSI signaal aan de top van de atmosfeer. Klimaatmodellen houden ook geen rekening met de dynamiek die ervoor zorgt dat de zonnegevoeligheid binnen de 11-jarige TSI cyclus aanzienlijk lager is dan in het multidecadale lange termijn perspectief. Bij het bepalen van korte termijn trends is in klimaatmodellen meestal ook geen rekening gehouden met de impact van de opwaartse fase van de multi-decennium cyclus, welke op basis van dit onderzoek direct in verband kan worden gebracht met de Gleissberg cyclus minima van de zon34. Het ontbreken van deze reeks van 4 factoren in klimaatmodellen wijst in de richting van een forse structurele onderschatting van de impact van de zon op het klimaat, wat leidt tot een overschatting van de invloed van CO2 en andere natuurlijke broeikasgassen.
Fundamenteel is van belang dat de grootste temperatuureffecten t.g.v. de wisseling van de magnetische polen kunnen worden verwacht rond de zonneminima omdat tijdens deze periodes de omvang van het poloïdale magnetische veld de hoogste omvang bereikt – zie figuur 5. Een kanttekening hierbij vormt de waarneming dat de invloed van de mens op het klimaatsysteem met name blijkt uit de aantasting van de ozonlaag t.g.v. gebruik van kunstmatige broeikasgassen (vooral CFK’s); ondanks de relatief grote invloed van de zon dient de impact van anthropogene invloeden daarom wel te worden onderkend.
Figuur 5: De amplitude van het poloïdale magnetische veld is het grootst tijdens de jaren rond de TSI minima; het veld verandert van polariteit tijdens de TSI maxima (bron: WSO35). De blauwe en rode grafiek betreft respectievelijk de activiteit van de magnetische noordpool en de geïnverteerde zuidpool; de zwarte grafiek betreft de gemiddeld magnetische activiteit (de dikke lijn betreft het afgevlakte gemiddelde). De LISIRD TSI staat vermeld in lichtblauwe kleur aan de onderzijde.
Methode
De Excel data file beschrijft voor de periode 1880-2019 de LISIRD TSI dataset en de HadSST3 dataset + alle correlaties (op basis van Pearson correlatie coefficient) en verklaarde varianties (op basis van R2 methode via lineaire regressie) die in figuur 1 t/m 4 staan vermeld. De getoonde data zit als volgt in de excel file verwerkt:
• Figuur 1: LISIRD TSI (kolom C), HadSST3 (kolom D); kolommen I t/m AW tonen de data + de correlaties m.b.t. de periodes 1880-2018 en 1880-1985 voor respectievelijk: de maxima, primaire maxima, secundaire maxima, minima, primaire minima & secundaire minima.
• Figuur 2: Temperatuurprofiel Hale cyclus (kolom CW), temperatuurprofiel Schwabe cyclus (kolom CX); in de kolommen BB t/m CS wordt de onderliggende rekenmethode gepresenteerd waarop het temperatuurprofiel voor de Hale cyclus is gebaseerd. Bij elk van de 4 referentieprofielen die hierbij ontstaan is de trend verwijderd op basis van een helling die overeenkomt met een temperatuurstijging van 0,0028 °C per jaar (= 0,28 °C per 100 jaar); een hogere of lagere waarde leidt ertoe dat het tweede primaire minimum in figuur 2 niet exact op de waarde nul eindigd. Het Hale profiel vormt een samenstelling uit 4 series data rond de TSI minima en maxima jaren, waarbij het profiel van de primaire minima jaren in 2 delen is opgesplitst (kolom BX en kolom CN bevat daarom dezelfde data). Enkel de waarden gelabeld met een * zitten in het Hale profiel verwerkt. Het Schwabe profiel is afgeleid van het Hale profiel.
• Figuur 3: [TOP] LISIRD (kolom DY), HadSST3 (kolom DZ); [BODEM] LISIRD met gecorrigeerde secundaire minima (kolom EG), HadSST3 (kolom EH). De correctie waarde betreft de laagste waarde waarbij voor de combinatie de gemiddelde correlatie waarde wordt gevonden van de primaire en secundaire data.
• Figuur 4: 1-jarig gemiddelde LISIRD gecorrigeerd (kolom FH), HadSST3 (kolom FI); 3-jarige gemiddelde LISIRD gecorrigeerd (kolom GG), HadSST3 (kolom GH); 5-jarige gemiddelde LISIRD gecorrigeerd (kolom HF), HadSST3 (kolom HG); 7-jarige gemiddelde LISIRD gecorrigeerd (kolom IE), HadSST3 (kolom IF); 9-jarige gemiddelde LISIRD gecorrigeerd (kolom JD), HadSST3 (kolom JE); 11-jarige gemiddelde LISIRD gecorrigeerd (kolom KC), HadSST3 (kolom KD). De correctie waarde betreft voor iedere minima periode de laagste waarde waarbij voor de combinatie de gemiddelde correlatie waarde van de primaire en secundaire data wordt gevonden.
Download: Excel data file
Figuur A: Het magnetisch veld van de zon & het magnetisch veld van de aarde.
Referenties:
1. de Jager, C., Versteegh G.J.M. & van Dorland, R. Climate Change Scientific Assessment and Policy Analysis – Scientific Assessment of Solar Induced Climate Change, Rapport KNMI & NIOZ, 14 (2006).
2. Smith, T.M. & Reynolds, R.W. Extended Reconstruction of Global Sea Surface Temperatures Based on COADS Data (1854-1997), J. Clim., 16, 1495-1510 (2003).
3. Cheng, L., Zhu, J., Abraham, J., Trenberth, K.E., Fasullo, J.T., Zhang, B., Yu, F., Wan, L., Chen, X. & Song, X. 2018 Continues Record Global Ocean Warming, Adv. Atmos. Sci., 36, 249-252 (2019).
4. Camp, C.D. & Tung, K.K. Surface warming by the solar cycle as revealed by the composite mean difference projection, Geophys. Res. Lett., 1-5 (2007).
5. Shavif, N.J. The Role of the Solar Forcing in the 20th century climate change, International Seminar on Nuclear War and Planetary Emergencies, 44, 279-286 (2012).
6. Shavif, N.J. On climate response to changes in the cosmic ray flux and radiative budget, J. Geophys. Res, 110, A08105 (2005).
7. Scafetta, N. Discussion on common errors in analyzing sea level accelerations, solar trends and global warming, Pattern Recogn. Phys., 1, 37-57 (2013).
8. Solanki, S.K., Krivova, N.A. & Haigh, J.D. Solar Irradiance Variability and Climate, Annu. Rev. Astron. Astrophys., 51, 311-351 (2013).
9. Scafetta, N., Willson, R.C., Lee, J.N. & R.C. Wu, D.L. Modeling Quiet Solar Luminosity Variability from TSI Satellite Measurements and Proxy Models during 1980-2018, Remote Sens., 11 (21), 2569 (1-27), (2019).
10. Lean, J., Beer, J. & Bradley, R. Reconstruction of solar irradiance since 1610: Implications for climate change, Geophys. Res. Lett., 22 (23), 3195-3198 (1995).
11. Hoyt, D.V., & Schatten, K.H. A Discussion of Plausible Solar Irradiance Variations, 1700-1992, J. Geophys. Res., 98 (A11), 18,895-18,906 (1993).
12. Hale, G.E. On the probable existence of a magnetic field in sun-spots, ApJ, 28, 315-343 (1908)
13. Zolotova, N.V. & Ponyavin, D.I. The Gnevyshev-Ohl Rule and Its Violations, geomagn aeronomy+, 55 (7), 902-906 (2015).
14. IPCC, 2013: Climate Change 2013: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change [Stocker, T.F., D. Qin, G.-K. Plattner, M. Tignor, S.K. Allen, J. Boschung, A. Nauels, Y. Xia, V. Bex and P.M. Midgley (eds.)]. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA, 1535 pp. (2013). Citaat pagina 689: “The year 1750, which is used as the preindustrial reference for estimating RF, corresponds to a maximum of the 11-year SC. Trend analysis are usually performed over the minima of the solar cycles that are more stable. For such trend estimates, it is then better to use the closest SC minimum, which is in 1745. … Maxima to maxima RF give a higher estimate than minima to minima RF, but the latter is more relevant for changes in solar activity.”
15. Hiyahara, H., Yokoyama, Y. & Masude, K. Possible link between multi-decadal climate cycles and periodic reversals of solar magnetic field polarity, Earth Planet. Sci. Lett., 272, 290-295 (2008).
16. Lasp Interactive Solar Irradiance Datacenter: Historical Total Solar Irradiance Reconstruction, Time Series, author: Greg Kopp
17. Kopp, G., Krivova, N., Wu, C.J. & Lean, J. The Impact of the Revised Sunspot Record on Solar Irradiance Reconstructions, Sol. Phys., 291, 2951-2965 (2016).
18. Dudok de Wit, T., Kopp, G., Frölich, C. & Schöll, M. Methodology to create a new total solar irradiance record: Making a composite out of multiple data records, Geophys. Res. Lett., 44 (3), 1196-1203 (2017).
19. Met Office Hadley Centre observations datasets: HadSST3.1.1.0 Data [annual globe] (2019).
20. Narsimha, R. & Bhattacharyya, S. A wavelet cross-spectral analysis of solar-ENSO-rainfall connections in the Indian monsoons, Appl. Comput. Harmon. Anal., 28, 285-295 (2010).
21. Gnevyshev, M.N. Essential features of the 11-year solar cycle, Sol. Phys., 51, 175-183 (1977).
22. Svensmark, H. Cosmic rays, clouds and climate, Europhys. News, 46 (2), 26-29 (2015).
23. Stott, P.A., Jones, G.S. & Mitchell, J.F.B. Do Models Underestimate the Solar Contribution to Recent Climate Change?, J. Clim., 16, 4079-4093 (2003).
24. Haigh, J.D. The Sun and the Earth’s Climate, Living Rev. Sol. Phys., 46 (2), 26-29 (2007).
25. Ziskin, S. & Shavif, N.J. Quantifying the role of solar radiative forcing over the 20th century, Adv. Space Res., 50, 762-2776 (2012).
26. Holmes, R.I. Thermal Enhancement on Planetary Bodies and the Relevance of the Molar Mass Version of the Ideal Gas Law to the Null Hypothesis of Climate Change, Earth Sciences., 7 (3), 107-123 (2018).
27. Shavif, N.J. Using the oceans as a calorimeter to quantify the solar radiative forcing, J. Geophys. Res. Solid Earth, 113 (2008).
28. Scafetta, N. & West, B.J. Estimated solar contribution to the global surface warming using the ACRIM TSI satellite composite, Geophys. Res. Lett., 32, L18713: 1-4 (2005).
29. PAGES 2k Consortium Consistent multi-decadal variability in global temperature reconstructions and simulations over the Common Era (Supplementary Materials), Nat Geosci., 12 (8), 643-649 (2019).
30. Usoskin, I.G., Solanki, S.K. & Kovaltsov, G.A. Grand minima and maxima of solar activity: new observational constraints, Astron. Astrophys., 471, 301-309 (2007).
31. Karof, C. & Svensmark, H. How did the Sun affect the climate when life evolved on the Earth? – A case study on the young solar twin κ1 Ceti, Astron. Astrophys., 471, 301-309 (2007).
32. Scafetta, N. & West, B.J. Is climate sensitive to solar variability?, Phys. Today, 61 (3), 50-51 (2008).
33. Coddington, O., Lean, J.L., Pilewskie, P., Snow, M. & Lindholm, D. A solar irradiance climate data record, Bull. Amer. Meteor., 1265-1282 (2016).
34. The Wilcox Solar Observatory: Solar Polar Field Strength [.gif] (2020).
35. Feynmann, J. & Ruzmaikin, A. The Centennial Gleissberg Cycle and its association with extended minima, J. Geophys. Res. Space Physics,, 19, 6027-6041 (2014).
Errata:
De bandbreedtes beschreven in zin 4 van de ‘Samenvatting’ behoren de volgende waarden te tonen (conform de waarden die o.a. worden beschreven in de ‘Discussie & Conclusie’):
(Inmiddels zijn de genoemde waarden gecorrigeerd; met dank aan Hans Labohm voor de inspanning)
Het artikel op mijn website is voorzien van de volgende sub-titel (maar deze ontbreekt hier):
Reuze interessant. Ik zou daarnaast ook een toegankelijkere versie maken, deze is lastig te volgen. Zorg dat de massa aan wetenschappers ook gefascineerd raakt. De kern van de boodschap is niet heel moeilijk dus dat moet haalbaar zijn.
Dank voor je suggestie C. Van Rijn.
De samenvatting heeft de functie om de inhoud toegankelijk te maken voor een breder publiek..
Dit artikel is overigens doelbewust geschreven in een wetenschappelijk format met de intentie om de Engelse versie uiteindelijk aan te bieden voor een publicatie in een peer-reviewed tijdschrift. Ik ben me bewust dat er behoefte is aan meer toegankelijk materiaal maar da’s makkelijker gezegd dan gedaan, mede omdat het onderwerp van de zonnecyclus op zichzelf al een complexe materie betreft – o.a. omdat de fluctuaties in de output van de zon ontstaat uit een complex van magnetische cycli die bovendien uit fase lopen met elkaar.
(Meer algemeen kan worden gesteld: in de klimaatwetenschap wordt meestal enkel aandacht besteed aan de 11-jarige cyclus; echter dit betreft slechts een verschijningsvorm van de onderliggende 22-jarige magnetische cyclus. Uit de gepresenteerde analyse blijkt dat de langetermijn temperatuurontwikkeling wordt gedomineerd door de 22-jarige cyclus, maar niet door de 11-jarige cyclus, Dit verklaart grotendeels waarom de invloed van de zon op de temperatuur onvoldoende wordt begrepen, met als gevolg dat deze wordt onderschat wanneer de aandacht enkel wordt gericht op de 11-jarige cyclus)
Martijn, misschien kan Henny Lamers je ondersteunen bij de peer reviews. Succes
Hallo Rob Spoelstra,
Dank voor je suggestie.
Ik heb even een blik geworpen op de website van Henny Lamers.
Afgaande op de inhoud van zijn website krijg ik de indruk dat hij zich niet heeft bezig gehouden met onderzoek gericht op de invloed van de zon op het klimaat, zie:
https://www.hennylamers.nl/?s=klimaat
(Mocht ik me vergissen dan hoor ik het graag hoor)
Verander Martijn van Mensvoort in Maurice de Hond en verander KNMI in RVM.
Verander v. Oldenburborgh in v. Dissel en je krijgt….., je krijgt precies hetzelfde fenomeen!
Het fenomeen wat zich voordoet wanneer briljante onderzoekers met unieke eigenschappen, die niet tot de incrowd der gesettelde eerbiedwaardige wetenschappers behoren, een visie presenteren die conflicteert met de hunne.
Een visie die hout snijdt en een visie die opzien baart.
De CO2 waarden volgen de temperatuur en de conditie van de ozonlaag vormt een ontbrekend sluitstuk, wil je de invloed van de zon begrijpen.
De aerosols zijn de belangrijkste coronabesmettingsbron en de luchtvochtigheid is van essentieel belang.
Zowel Martijn als Maurice botsen tegen een bastion van vooringenomenheid en weerbarstigheid en moeten veel van hun energie gebruiken om een weerklank te vinden. Niets of niemand ziet het als zijn plicht om briljante, out of the box inzichten, de aandacht te geven die ze verdienen. Die de mensheid verdient. Alles wordt ondergeschikt gemaakt aan gesettelde belangen die moeten leiden tot een waardevast pensioen!
“Einstein was shown a German newspaper that claimed “One hundred German physicists claim Einsteins theory of relativity is wrong.” Einsteins reply was supposedly, “If I were wrong, it would only take one.”
“Wanneer de 22-jarige cyclus wordt genegeerd dan is het niet mogelijk om dit sterke verband tussen de activiteit van de zon en de temperatuur te merken, laat staan te beschrijven”
Het is al jaren duidelijk dat het VN-IPCC een gepolitiseerde tunnelvisie uitdraagt, ideologisch gepredestineerd op CO2-reductie. Daar passen de invloeds factoren van de zon met zonneminima en -maxima en de hoogte van poloïdale magnetische velden niet in.
Het artikel verdient een goede plaats in een wetenschappelijk discours / magazine. Complimenten weer aan de opsteller. ‘Ga dit nog eens rustig bestuderen.
Ik raad u dan aan om het verhaal op http://klimaatcyclus.nl/ te lezen. Ook van Martijn! Topsite!
Merci Scheffer; je citaat doet me realiseren dat het woordje “op (te merken)” in de betreffende zin ontbreekt.
Ik verwacht binnen enkele weken mijn poging af te ronden om deskundigen op het terrein van de zon aan boord te krijgen m.b.t. het kernpunt van mijn analyse.
Ik heb inmiddels vernomen dat één van de experts in de kringen van Kees de Jager in ieder geval mijn onderzoek (na een eerste analyse) zeer binnenkort meer uitgebreid zal gaan beoordelen; aanvankelijk veronderstelde dat dit juist in Nederland lastig zou kunnen gaan worden.
Mocht dit proces mijns inziens niet concreet genoeg worden komende weken, dan ben ik van plan om deze zomer nog op eigen houtje een poging te gaan wagen; want er heeft zich inmiddels een laagdrempelige mogelijkheid aangediend bij een specifiek (peer reviewed) wetenschappelijk discours / magazine.
PS. Vanzelfsprekend is kritische feedback op de inhoud van dit nieuwe artikel ook hier weer zeer welkom want wellicht dat dit kan leiden tot aanscherping van de beschrijving in de uiteindelijke Engelstalige versie die zal worden aangeboden voor een peer reviewed publicatie.
Misschien kunnen onze zuiderburen nog een steentje bijdragen.
http://www.sidc.be/
Ik ben niet onder indruk van curve fitting waarbij je 90% van de data verwerpt.
Dat is wel gebruikelijk in de klimatologie: uurgegevens verworden tot dag-, maand-, kalenderjaar- en 30 kalenderjaren gemiddelden.
Dat is in het laatste geval 1: 262800 oftewel 0.0004%
Verkeerde analogie Boels, ik raad je aan ook kritisch te blijven op wat uit eigen gelederen komt. Lees wat Willis Eschenbach op WUWT schreef over zonneinvloed.
Martijn moet een uittreksel voorleggen aan peer review.
Wat is er verkeerd aan de analogie?
Als ik kijk naar uurgegevens vanaf 16 uur is de mogelijke invloed van UHI redelijk aanneembaar te maken.
Over de inspanningen van Martijn schreef ik eerder dat ik het knap vond dat hij de doorsnee klimatologie bestrijdt met zelfde middelen.
Dat doet niets af aan mijn gevoel dat het klimaat niet met globale middeling is te doorgronden en de m.i. al te gemakkelijke overstap van natuurwetenschap (waarnemingen, oorzaak en gevolg) naar de formele wetenschap van de statistiek (stochastisch, willekeurig).
Middeling is geen verwerping Boels, daar gaat je analogie fout.
Een zonneminimum dat eens in de elf jaar optreedt is geen bruikbaar fysisch model, tenzij het een proxy is voor een ander mechanisme. Correlatie alleen is geen causatie, ik wil een mechanisme weten, daarom zat Wegener tachtig jaar op de wetenschappelijke reservebank.
@Hans Erren:
Middeling is geen verwerping..
Wel als de onder- en bovengrenzen worden weggelaten; dan kunnen gemiddelden van ongelijke datasets hetzelfde zijn.
Bovendien zijn datasets gebonden aan de meetlokatie.
NB: datasets van getallen geproduceerd door modellen zijn geen fysische waarnemingen.
Zou men een mondiale dataset construeren van het aantal wormen per kubieke meter dan krijgt men de lachers op de hand.
Doet men dat met temperaturen dan wordt de hele wereld op z’n kop gezet.
Re: Hans Erren
Hans, ik vrees dat je een factor over het hoofd ziet.
Ik ben er afgelopen 2 maanden pas achter gekomen dat het eigenlijk al lang bekend is dat de zonnegevoeligheid (lees: de impact van de zon op de temperatuur) sterke afhankelijk is van de fase waarin de zonnecyclus zich begeeft.
Anders gezegd: de zonnecyclus zorgt in essentie voor een forse complicatie omdat gedurende de 22-jarige (en 11-jarige) cyclus een groot deel van de energie fluctuaties worden verwerkt in het oceaan systeem met als gevolg dat bij de overgang tussen verschillende fasen van de cyclus de relatie tussen de TSI en de temperatuur heel anders werkt dan wanneer we fluctuaties bekijken voor jaren waarin de zonnecyclus zich in dezelfde fase begeeft.
Dit impliceert dat eenvoudige correlatie analyses per definitie tot relatief veel lagere waarden leiden omdat de zonnecyclus in feite het verband tussen de output van de zon en de temperatuur flink verstoort. Dit verklaart waarom bij alle individuele fasen van de 22-jarige zonnecyclus aanzienlijk hogere correlatie waarden worden gevonden dan wanneer alle jaren op één hoop worden gegooid… en er in feite helemaal geen rekening wordt gehouden met de cyclus.
Inmiddels is voor mij glashelder dat mensen die beweren dat juist wel rekening wordt gehouden met de cyclus door alle jaren op een hoop te gooien in feite zichzelf voor de gek houden. Immers, stel dat de zonnecyclus uit een binair systeem zou bestaan met enkel een primaire fase en een secundaire fase waarbij de TSI output van de zon in de secundaire fase gepaard zou gaan met een lagere output en een hogere temperatuur… dan zou de correlatie tussen de TSI en de temperatuur ‘nul’ zijn… zelfs wanneer zowel de primaire fase als de secundaire fase afzonderlijk een perfecte correlatie zou tonen tussen de TSI en de temperatuur.
Let op… ik kan het ook beschrijven met een prachtig eenvoudig getalsmatig voorbeeld:
– Stel de primaire fase zou bestaan uit (correlatie 1,00):
1890’s: TSI=0; T=0
1910’s: TSI=1; T=1
1930’s: TSI=2; T=2
1950’s: TSI=1; T=1
1970’s: TSI=0; T=0
– En stel de secundaire fase zou bestaan uit (correlatie 1,00):
1900’s: TSI= -0,5; T=0,5
1920’s: TSI= 0,5; T=1,5
1940’s: TSI= 1,5; T=2,5
1960’s: TSI= 0,5; T=1,5
1980’s: TSI= -0,5; T=0,5
In dat geval zou chronologisch bezien bij de helft van de overgangen een tegengesteld effect zichtbaar zijn tussen de TSI en de temperatuur waardoor de correlatie voor de gehele data set 0,80 zou bedragen… terwijl de correlatie voor de primaire en secundaire data afzonderlijk een perfecte correlatie zou opleveren:
– Voor de combinatie geldt dus (correlatie: 0,80)
1890’s: TSI=0; T=0
1900’s: TSI= -0,5; T=0,5
1910’s: TSI=1; T=1
1920’s: TSI= 0,5; T=1,5
1930’s: TSI=2; T=2
1940’s: TSI= 1,5; T=2,5
1950’s: TSI=1; T=1
1960’s: TSI= 0,5; T=1,5
1970’s: TSI=0; T=0
1980’s: TSI= -0,5; T=0,5
Kortom, in dit geval zou via een correctie van +1 W/m2 gericht op alle secundaire waarden de perfecte correlatie tussen de TSI en de temperatuur ook bij de combinatie worden aangetroffen; immers, na de correctie ontstaat het volgende resultaat:
– Stel de primaire fase zou bestaan uit (correlatie 1,00):
1890’s: TSI=0; T=0
1910’s: TSI=1; T=1
1930’s: TSI=2; T=2
1950’s: TSI=1; T=1
1970’s: TSI=0; T=0
– En stel de secundaire fase zou bestaan uit (correlatie 1,00):
1900’s: TSI= 0,5; T=0,5
1920’s: TSI= 1,5; T=1,5
1940’s: TSI= 2,5; T=2,5
1960’s: TSI= 1,5; T=1,5
1980’s: TSI= 0,5; T=0,5
Of wel… na de correctie ontstaat ook een perfecte parallel voor de combinatie van beide reeksen:
– Stel de primaire fase zou bestaan uit (correlatie 1,00):
1890’s: TSI=0; T=0
1900’s: TSI= 0,5; T=0,5
1910’s: TSI=1; T=1
1920’s: TSI= 1,5; T=1,5
1930’s: TSI=2; T=2
1940’s: TSI= 2,5; T=2,5
1950’s: TSI=1; T=1
1960’s: TSI= 1,5; T=1,5
1970’s: TSI=0; T=0
1980’s: TSI= 0,5; T=0,5
Hieruit blijkt dat de impact van de primaire en secundaire fase afzonderlijk in feite genoeg is om te concluderen dat er een perfecte correlatie tussen de TSI en de temperatuur … MOET bestaan!!!
Zelfs wanneer de het onderliggende natuurkundige mechanisme niet begrijpen, want dit sluit naadloos aan bij het punt dat Nicola Scafetta in deze video van anderhalve minuut maakt:
https://www.youtube.com/watch?v=lvk2nAM42vE&
Mensen die bij dit voorbeeld meer waarde hechten aan de correlatie van 0,80 zonder correctie dan aan de correlatie van 1,00 met correctie… enkel omdat ze de correctie niet begrijpen, die etaleren in feite vooral dat ze niet in staat zijn om numeriek de data te doorgronden, want bij dit voorbeeld zal denk ik iedereen behoren te onderkennen dat het hier volkomen ongepast zou zijn om te claimen dat de 0,80 correlatie in dit geval meer representatie zou zijn voor het verband tussen TSI en temperatuur.
Re: Hans Erren “Ik ben niet onder indruk van curve fitting waarbij je 90% van de data verwerpt.”
Da’s makkelijk gezegd, maar dit argument is om 2 fundamentele redenen zeer waarschijnlijk niet valide:
1 – De relatie tussen TSI en temperatuur blijkt (sterk) afhankelijk van de omvang van het tijdspanne waarop de analyse is gericht: hoe langer het tijdspanne des te groter wordt de temperatuur impact op basis van dezelfde hoeveelheid energie. Want: zonnegevoeligheid periode 1890-1985 > zonnegevoeligheid 22-jarige cyclus > zonnegevoeligheid 11-jarige cyclus.
2 – Figuur 4 beschrijft dat op basis van meerjarige minima periodes het resultaat bij benadering een vergelijkbaar beeld oplevert t.o.v. het resultaat bij de 1-jarige minima, want de verklaarde varianties tonen bij de 1-jarige t/m 9-jarige minima periodes een bandbreedte die varieert in de orde van 89% tot 93%.
PS. Het eerste argument wijst in de richting van dat een eenvoudige correlatie analyse op basis van jaargemiddelde waarden in potentie mogelijk zelfs als een fundamentele misvatting kan worden herkent, welke direct samenhangt met de constatering dat binnen de klimaatwetenschap de relatie tussen de zonnecyclus en de temperatuur onvoldoende wordt begrepen. Door de aandacht te richten op de minima wordt deze complicatie geneutraliseerd en de meerjarige minima periodes bevestigen grofweg de relevantie.
Hier herhaal je dus gewoon “als ik 90% van mijn data weggooi, dan heb ik een goede correlatie”
Re: Hans Erren “Hier herhaal je dus gewoon “als ik 90% van mijn data weggooi, dan heb ik een goede correlatie””
Nee hoor, want via mijn 2de punt in mijn reactie verwijs ik naar figuur 4 welke bijvoorbeeld impliciet beschrijft dat ook bij de 9-jarige minima periodes (waarbij 87,4% van de jaren wordt gebruikt en dus slechts 12,6% van de data wordt genegeerd) ook een vergelijkbare hoge correlatie (0,944) wordt aangetroffen die resulteert in een verklaarde variantie van 89,1%.
Echter, punt 1 is meer van belang: de zonnegevoeligheid is niet constant, want deze blijkt gedurende het verloop van de 11-jarige cyclus aanzienlijk lager dan tijdens het verloop van de 22-jarige cyclus… en t.o.v. het perspectief van 1 eeuw is het verschil nog groter.
Punt 1 maakt duidelijk dat de relatie tussen de TSI en de temperatuur niet op basis van een eenvoudige correlatie kan worden beschreven zonder dat hierbij rekening wordt gehouden met het verschil in dynamiek die ontstaat bij de faseveranderingen van de zonnecyclus.
Overigens, ook de correlatie data in figuur 1 maakt dit duidelijk want bij een vergelijking tussen de gehele periode en de periode 1880-1985 worden bij de minima correlaties waarden aangetroffen die zowel bij de minima als de maxima duidelijk hoger zijn dan voor alle jaren samen. Opvallend is hierbij ook dat voor de periode 1880-1985 niet alleen bij de primaire minima en secundaire minima bijna exact dezelfde hoge correlatie wordt aangetroffen… dit geldt ook voor de primaire maxima en secundaire maxima.
Kortom, er wordt een hoge mate van consistentie aangetroffen tussen de primaire en secundaire delen van de betreffende fases van de cyclus.
Dit betekent in feite dat alle fasen afzonderlijk moeten worden bestudeerd om de impact van alle fasen tezamen op een intelligente verantwoorde manier te beschrijven… echter, het onregelmatig verloop van de zonnecyclus zorgt hierbij voor complicaties die niet gemakkelijk kunnen worden omzeilt (om deze reden heb ik bijvoorbeeld geen eenvoudige betrouwbare analyse kunnen maken op basis van 11-jarige minima periodes omdat hierbij overlap ontstaat tussen de verschillende periode).
Uit mijn analyse blijkt vervolgens dat de minima (welke in AR5 als zowel de “meest stabiele” als “meest betrouwbare” fase wordt beschreven) in feite volstaan om het verband tussen zon en temperatuur te beschrijven. Ik kan dit illustreren met het volgende voorbeeld:
Wanneer er sprake zou zijn geweest van een situatie waarin de minima ten alle tijden een perfecte correlatie zouden tonen voor de TSI en de temperatuur dan zou het dwaas zijn om aan andere fase überhaupt enige waarde toe te dichten wanneer de correlatie daar altijd zeer klein zou zijn… want in dat geval zou duidelijk zijn dat de minima een perfecte indicator zouden vormen voor de invloed van de zon echter we zouden in dat geval wel telkens ongeveer 11 jaar moeten wachten op de volgende indicatie.
(Dit laatste hypothetische voorbeeld gebruik ik hier enkel ter illustratie om duidelijk te maken dat het beslist niet ondenkbaar is dat we mogelijk beter niet zonder onderscheid alle jaren in de analyse hoeven mee te nemen om zicht te krijgen op hoe de relatie tussen zon en temperatuur precies werkt)
Martijn,
Ik zie dat je nu de een beetje (eenvoudigere) versie hebt geschreven.
Maar als het IPCC natuurlijke zaken niet mee gaat nemen dan vind ik dat een kwalijke zaak.
Ik verwacht ook niet dat het IPCC een andere koers gaat varen, een heel nieuwe economie is er door ontstaan, en die zal kosten wat kost blijven bestaan dat is inmiddels wel duidelijk geworden.
Is toch ook opvallend hoe de media de boel nog erger op aan het krikken is dan het in werkelijkheid is, het ene catastrofaal bericht volgt het ander op.
Nieuwe wetten worden stilletjes achter de ruggen van de burgers ingevoerd en ga zo maar door.
Ik moet dan steeds denken aan National park waar alle gletsjers in 2020 verdwenen zouden zijn.
Het enige wat verdwenen is zijn de borden waar dat op vermeld stond.
Hoi Theo,
De invloed van de zon wordt weliswaar meegenomen in de beschrijvingen van het IPCC echter dit gebeurd op een tamelijk oppervlakkige manier waarbij de 22-jarige magnetische Hale cyclus (inclusief de bijbehorende wisseling van de polariteit, welke fundamenteel bezien een essentieel onderdeel vormt van deze cyclus) geheel over het hoofd wordt gezien.
Het bovenste deel van figuur 3 maakt duidelijk dat de verklaarde variantie van de temperatuur op basis van de zon daalt van 91% naar 57% wanneer geen rekening wordt gehouden met de wisseling van de polariteit… en dit heeft grote consequenties voor de invloed die aan overige factoren kan worden toekent.
Immers, de 91% verklaarde variantie bij zowel de primaire als secundaire minima suggereert dat er weinig ruimte overblijft voor andere factoren.
Terwijl bij de 57% op basis van de (niet gecorrigeerde) combinatie van beide de indruk doet ontstaat dat de zon slechts een beperkt deel van de variantie kan verklaren.
Deze eenvoudige analyse maakt denk ik aannemelijk dat de 11-jarige Schwabe cyclus niet volstaat om de invloed van de zon op het klimaat/de temperatuur ontwikkeling voldoende te doorgronden.
Het IPCC wekt de indruk dat men niet beseft dat de 22-jarige Hale cyclus noodzakelijk is om tot een complete beschrijving te komen van de invloed van de zon op het klimaat. Uit mijn analyse blijkt dat dit onvermijdelijk leidt tot een onderschatting van de invloed van de zon, met direct tot gevolg… het ontstaan van ruimte om meer gewicht toe te kennen aan andere factoren – waardoor netto een effect ontstaat met een impact in het kwadraat.
Een onderschatting van het versterkende effect voor het TSI signaal van de zon aan de top van de atmosfeer met een factor 2 (tot 6) leidt via een kwadratisch effect in termen van de gewichten in potentie tot verschillen tussen de zon en andere factoren in de orde van een factor 4 (tot 36).
Kortom, de impact van de onderschatting t.g.v. het negeren van de 22-jarige cyclus heeft via het kwadratische effect consequenties met een impact die gemakkelijk erg hoog kan oplopen.
Martijn,
Bedankt voor de uitleg, het meeste had ik al begrepen.
Wat men leest is inderdaad dat ze uitgaan van de 11 jarige cyclus.
Deze alleen zal inderdaad niet veel zoden aan de dijk zetten.
De laatste cyclussen zijn wel steeds korter en minder krachtiger geweest kwa zonnevlekken en SFI waardes.
De laatste cyclus was uiterst slecht te noemen.
Heden hadden we normaal gesproken al een opwaartse lijn moeten zien, echter de zonnevlekken zijn nog steeds 0 en de SFI stelt al helemaal niets voor.
Tot nu toe kloppen de berekeningen van Valentina Zharkova nog.
http://www.hamqsl.com/solar.html
Maar een onderschatting van de TSI met een factor 2 tot 6 is inderdaad veel.
Re: Theo “Maar een onderschatting van de TSI met een factor 2 tot 6 is inderdaad veel.”
Onze vriendelijke behulpzame discussie partner Prof. Guido van der Werf werkt in zijn 2014 AMO studie met een TSI data set voor de zon waar hij een maximaal temperatuur impact van nauwelijks meer dan 0,02 °C aan toekent, zie het blauwe lijntje in figuur 1c:
http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.1026.6491&rep=rep1&type=pdf
Indertijd toen ik in juni 2019 met zijn studie werd geconfronteerd had ik nog geen flauw benul van dit detail; ik sprak in mijn eerste artikel op climategate al wel veelvuldig over de zon maar dit vormde voor mij nog slechts een abstractie want ik kon het enkel concreet associëren met de zonnevlekkencyclus omdat ik daarover iets had gelezen maar ik was op dat moment nog helemaal niet bezig met de datasets die beschikbaar zijn voor de zon.
Maar wanneer we het 0,02 °C temperatuureffect voor de 11-jarige cyclus van van der Werf vergelijken met het temperatuureffect dat ik beschrijf in figuur 2 van 0,122 °C voor de 11-jarige cyclus; en 0,215 °C voor de 22-jarige cyclus … en als we dit vervolgens vertalen naar de quadratische impact die ik zojuist heb beschreven wanneer de invloed van de zon wordt onderschat dan worden we geconfronteerd met getallen die nog veel hoger liggen dan de getallen die ik zojuist beschreef in mijn vorige reactie.
In mijn analyse verklaart de zon onmiskenbaar het ontstaan van de multi-decennium cyclus met een hoge nauwkeurigheid.
Terwijl in de visie van van der Werf wordt de invloed van de zon geheel losgekoppeld van de multi-decennium cyclus… zonder dat hiervoor enig argument wordt gegeven (in het 2014 artikel wordt voor de data set voor de zon verwezen naar AR5 (2013) van het IPCC echter het temperatuureffect is ongeveer een factor 2,5 kleiner dan in AR5 wordt beschreven; enkel wordt erkend dat de impact van de zon in hun onderzoek vermoedelijk te laag is).
Ik kan me nauwelijks voorstellen dat van der Werf niet op de hoogte is dat ook de andere onderzoekers zoals Prof. Nicolas Scafetta & Prof. Nir Shaviv die inmiddels al bijna 2 decennia analyses hebben gepresenteerd waarbij de zon op een soortgelijke wijze m.b.t. andere TSI data sets in verband wordt gebracht met de multi-decennia cyclus zoals in mijn analyse is gebeurd op basis van de LISIRD.
Aanvankelijk dacht ik 1 jaar geleden nog dat van der Werf zich met zijn collega A.J. (Han) Dolman zich met hun aandacht voor de multi-decennium cyclus zich een beetje in een soort van midden positie zouden kunnen bevinden … echter inmiddels zie ik dit heel anders, want zijn veronderstelling dat het temperatuureffect van de 11-jarige zonnecyclus slechts 0,02 °C zou bedragen is in feite nog veel lager dan het IPCC en Rob van Dorland van het KNMI beschrijven. Dus dit betreft in mijn ogen een typische aanname van een klimaat modelleur die de zon in feite vrijwel volledig buitenspel zet met zo’n veronderstelling zonder enig poging te doen om zo’n aanname te verantwoorden.
PS. In het 2014 artikel van van der Werf en Dolman wordt overigens ook naar geen enkele referentie verwezen die nadrukkelijk betrekking heeft op de zon. Er wordt enkel verwezen naar studies van onderzoekers als Judith Lean, wiens werk in feite centraal staat in het denkkader van het IPCC als het gaat om de invloed van de zon.
Martijn,
Inderdaad dat grafiekje is erg mager.
Ik kan me ook voorstellen dat je dit gebeuren mateloos irriteert.
Ik denk dat hij ook wel weet hoe het zit hoor, maar ze gaan zich niet meer op dat ijs begeven met de kans op uitsluiting, niet meer mee geteld worden.
Het enige wat nu nog moet gebeuren is dat je een peer reviewed artikel krijgt, zo alleen zou je iets aan de kaak kunnen stellen, en ik hoop dat je dat lukt.
Misschien wel via de weg die je hierboven bij Scheffer al aan haald.
Ja Theo, ik ben het me je eens dat ik er op moet gaan aansturen dat er komende maanden een peer reviewed publicatie wordt gerealiseerd. Komende maand ga ik nog even kijken hoe de experts op mijn nieuwe artikel gaan reageren… en mocht er geen concrete belangstelling ontstaan waarbij men initiatief toont dan ga ik zelf aansturen om het op eigen houtje te proberen (want er heeft zich een unieke mogelijkheid aangediend die Hans Labohm mij onder de aandacht heeft gebracht maar dit dient wel voor 1 december te gaan gebeuren).
Overigens, ik irriteer me geenszins aan de aannames die anderen gebruiken… ik probeer dit de dingen vooral onder de aandacht te brengen en in perspectief te zetten. Ik vind het eigenlijk stiekem zelfs vermakelijk dat ‘onze’ hoogleraren hun visie bouwen op aannames die in zekere zin op basis van de empirische data eigenlijk weinig realistisch zijn.
(Theo, ik moet zelfs bekennen dat ik nog eerder geneigd ben om druk te maken over dat er binnen Clintel in mijn ogen nauwelijks aandacht lijkt te zijn voor het werk binnen de kringen rond Prof. Nicolas Scafetta en Prof. Nir Shaviv… maar dit vereist denk ik wel enige inspanning gericht op het getalsmatige perspectief; in feite heb ik zelfs alle begrip voor de kritiek van van der Werf op het getalsmatige aspect in de presentaties van Clintel want ik heb zelf de indruk gekregen dat het er sterk op lijkt dat betrokkenen te weinig affiniteit toen met dit aspect van het debat met als resultaat dat het een theatraal apel wordt dat in feite vooral op emotie drijft)
Mocht je dit gemist hebben https://www.youtube.com/watch?v=xs49ZGMXBrU
Sterk interview van Guus Berkhout door Flavio Pasquino.
Gezien de volhardende gedrevenheid van de knappe koppen onder de sceptici zoals Martijn en o.a. de oprichters van Clintel en deze site, is het in ieder geval voor mij geruststellend dat er keihard gewerkt wordt om in ieder geval de klimaatwetenschap weer als een integer instituut op de kaart te zetten.
Somberen en roepen dat het toch allemaal geen zin hebt is dodelijk.
Weer een knappe prestatie die laat zien hoeveel belangrijke factoren nog niet voldoende begrepen zijn. Ook hier zal, hopelijk, gezonde wetenschappelijke discussie over volgen. Wat het vooral laat zien, is dat de claim dat de wetenschap eruit is, ongegrond is. Dit is de grote verdienste van dit artikel, en die vorige. Zo zou het moeten zijn i.p.v. al dat gebral.
Dank voor je uiting van waardering Hetzler.
Op het allerhoogste niveau is eigenlijk al sinds de eind jaren ’90 sprake van een soort van machtsstrijd waarbij zelfs de wetenschappelijke validiteit van de methode die door het IPCC is omarmd in feite wordt ontkend door de meest ervaren onderzoekers op het terrein van de satellietdata betreffende het signaal van de zon (dit gaat om onderzoekers uit meerdere onderzoeksteams).
En inderdaad, zoals je weet erkend de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) bijvoorbeeld in haar klimaatbrochure uit 2011 dat er controverse bestaat rondom diverse aspecten van het klimaat – inclusief de invloed van de zon.
Voor hen die niet bekend zijn met de inhoud van de KNAW klimaatbrochure, zie:
https://www.knaw.nl/shared/resources/actueel/publicaties/pdf/klimaatverandering-wetenschap-en-debat
Martijn van Mensvoort
Over de machtsstrijd met betrekking tot andere invloeden dan CO2 kan ook Henrik Svensmark je wel wat vertellen. Als je ziet met welk dedain die jaar in jaar uit werd bejegend door hooggeleerde heren, hoop ik niet dat jou iets soortgelijks ten deel valt.
Overigens dank voor de heldere maar voor mij toch moeilijke uiteenzetting. Die versterking van 6x kan ik maar moeilijk vatten. Lezen en herlezen lost dat probleem mogelijk op.
Ook mij lijkt de zon me de belangrijkste factor in het geheel van de geleidelijke opwarming. Daarbij uitgaande van de onderzoeken van Shaviv en Svensmark en die van jou nu dus.
Peter, in mijn vorige artikel heb ik m.b.v. het werk van Svensmark een blik getoond waarop de factor 6 (via een bandbreedte van 5 tot 7) is gebaseerd waarbij de 11-jarige cyclus een sleutelrol speelt, zie figuur 14:
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/Svensmark-the-sun-has-a-large-effect-over-the-11-year-solar-cycle.jpg
(Bron: http://klimaatcyclus.nl/klimaat/zon-zorgde-voor-1,1-graad-Celsius-opwarming-sinds-17de-eeuw.htm )
PS. Dit is overigens de factor die binnen het raamwerk van het IPCC wordt gebruikt om aan de 11-jarige zonnecyclus een heel klein temperatuur effect toe te schrijven omdat men meent dat de hoeveelheid energie gemeten op basis van de TSI boven aan de atmosfeer het gehele effect zou behoren te beschrijven… terwijl metingen in het oceaan systeem tot veel hogere waarden (5-7 maal hoger) worden aangetroffen.
Martijn van Mensvoort
Uiteraard heb ik je vorige artikelen gelezen. Maar dank voor de verwijzing om me via de link nog eens in die versterkingsfactor te verdiepen. Ik meen me te herinneren dat ook Svensmark er problemen mee had de versterking van het effect van de kosmische straling en het effect ervan op de vergroting van de condensatiekernen met als gevolg meer wolkvorming, bewezen en geaccepteerd te krijgen.
Ik bewonder je vasthoudendheid het bewijs te leveren dat de zon een véél groter effect heeft dan er tot op heden aan wordt toegedicht.
Dank Peter, komend half jaar moet gaan blijken of mijn inspanningen ook gaat leiden tot een bijdrage in de peer reviewed literatuur.
De Engelse versie (waarbij de titel afwijkt van de Nederlandse versie) acht ik zelf nu al geschikt hiervoor, maar wellicht dat er komende maand nog wat aan wordt bijgeschaafd; mogelijk dat de ‘Methode’ sectie nog wat aanvulling verdient (ofschoon deze sectie primaire voldoet om de beschreven resultaten te kunnen reproduceren).
Het nieuwe artikel zal komende dagen/weken ook weer aan deskundigen op het terrein van de zon worden voorgelegd.
Mocht de feedback geen concrete aanleiding geven voor een nieuwe analyse dan wel stappen in de richting van een soort van samenwerking, dan zal ik op eigen houtje een poging gaan wagen om een peer reviewed publicatie te realiseren.
PS. De problemen rond het werk van Svensmark over de invloed van kosmische straling hebben geen betrekking op dat hierbij ook wordt gewerkt een soort van van versterkende factor; de problemen rond zijn beschrijving gaan vooral over dat de omvang van het effect wordt betwist en tegengesproken door andere analyses. Wel is het zo dat zijn beschrijving een mechanisme beschrijft dat de versterkende factor voor het TSI signaal aan de top van de atmosfeer kan verklaren.
(Maar wellicht dat dit eigenlijk ook is waar je op doelde Peter)
@Hans Labohm,
Ik weet niet hoe het komt, maar ik kom al wekenlang niet meer op deze site via het 4g netwerk.
Ik heb al andere personen gevraagd of het hun lukt, resultaat de ene wel de andere weer niet terwijl hun nog nooit eerder op deze site waren geweest, wifi waar dan ook geen probleem.
Misschien dat anderen hier ook last van hebben?
Theo,
Wordt aan gewerkt.
Oké, bedankt Hans, misschien is dat ook de oorzaak van iets mindere activiteit.
Anti-racisme, klimaat- en milieugroeperingen, het zijn dezelfde mensen met dezelfde belangen en ideologieën. Greenpeace roept op om BLM te steunen, evenals FFF en honderden andere milieubewegingen dat doen.
Het zal een onmogelijke taak zijn deze fanatieke ideologen te laten twijfelen aan hun oordeel, laat staan ze van het tegendeel te overtuigen. Het gaat hun niet om de feiten, maar om de bestaande economische en politieke structuren te veranderen naar een internationale socialistische heilstaat. De PVDA zingt niet voor niets nog steeds de Internationale tijdens bijeenkomsten.
Johan D.
Met alle begrip over het verzet tegen de achterstelling van sommige bevolkingsgroepen wereldwijd vind ik het dwaas van welke NGO dan ook, op te roepen BLM te steunen. Beter zou het zijn te concluderen dat ALL LIVES MATTERS. BLM steunen, roept al gauw op tot sektarisch geweld.
Weer een nieuwe baan.
https://www.facebook.com/945767585525760/posts/2557287004373802/?app=fbl
Over politici: In Duitsland willen Die Grünen bij monde van Ludwig Hartmann dat goedkoop vlees (‘Billigfleisch’) en speciaal kenmerk krijgt zodat de consument kan zien dat het om ‘Billigfleisch’ gaat.
Ze zijn nog niet op het idee gekomen dat goedkoop vlees het duidelijkst te herkennen is aan: de prijs!
En dit soort onbenullen willen mij doen geloven dat 97% van de klimatoleugen gelijk hebben.
Helaas, ondanks alle teksten, grafieken en wishful thinking van Martijn gaat de opwarming van de aarde gestaag door. Van een cyclus is weinig terug te vinden. Als we heel precies gaan kijken lijkt er zelfs nog een versnelling van de opwarming te zijn. Dat is wel verontrustend.
Ik heb de satellietdata van UAH (sinds 1979) in twee (bijna) gelijke delen verdeeld: 1979 – 2000 en 2001 – 2020. Ik ben uitgegaan van jaargemiddelden over de periode juni – mei, zodat de meest recente data nog mee kunnen doen.
http://www.logboekweer.nl/Actueel/UAHtemMei.PNG
Met een rechte trendlijn vinden we over de eerste helft van de data een stijging van 0,14 graden per decennium; over de tweede helft is dat 0,16. De vraag is of dat een significant verschil is; de opwarming verloopt nu eenmaal met horten en stoten (el Nino’s, Hiatus). Maar er is geen aanleiding om de aandacht voor klimaatverwarming te laten verslappen.
Ik had het graag anders gezien. Ik heb ook twijfels bij veel van de voorgestelde maatregelen. Bij alles moeten we ons blijven afvragen of het middel niet erger is dan de kwaal. Besparen op energieverbruik blijft de meest voor de hand liggende aanpak.
Hoi Bart,
In figuur 1 zien we dat ook bij de LISIRD zonneminima in de periode tussen primaire minima 1996 en 2017 (+0,315 W/m2) duidelijk sprake is van een versnelling t.o.v. de periode tussen de secundaire minima 1985 en 2008 (+0,143 W/m2).
Dus ook het signaal van de zon toont volgens de LISIRD minima voor de afgelopen decennia een duidelijke versnelling waarbij de waarden in het satelliet tijdperk enkel zijn opgelopen tijdens de 2 volledige cycli die zich in de tussentijd bij het perspectief van de minima hebben voltrokken (rekening houdend met de 22-jarige cyclus zonder gebruik te hoeven maken van een correctie) en daarnaast tonen de LISIRD TSI minima vanaf 1985 een oplopende reeks waarbij sprake is van een versnelling in 2 stappen na de eerste opgaande overgang tussen 1985 naar 1996.
Kortom, de relevantie van je opmerking dat er geen sprake is van een cyclus in het satelliet tijdperk ontgaat mij geheel… want zowel de HadSST3 temperatuur als de LISIRD TSI tonen een opwaarts verloop voor die periode.
(Overigens Bart… in jouw benadering op basis van de periode juni t/m mei waarbij je kiest om de meest actuele UAH data mee te nemen wordt je wel iedere maand met een andere dynamiek geconfronteerd; ik tel maar liefst 4 jaren die dan warmer zijn geweest dan 1998… wat op zichzelf interessant is om vast te stellen… echter aan het eind van dit jaar is de kans best groot dat opnieuw alleen 2016 warmer is geweest dan 1998. Want als we de eerste 5 maanden van 2020 vergelijken met de eerste 5 maanden van 1998 dan blijkt 1998 toch ook weer warmer geweest dan 2020 tot nu toe, namelijk: gemiddeld 0,596 °C voor de eerste 5 maanden van 1998 versus 0,544 °C voor de eerste 5 maanden van 2020)
Ik zat zojuist nog even opnieuw te kijken naar de UAH data set + de wijze waarop Bart Vreeken een beeld schetst dat suggereert dat het jaar 1998 inmiddels ook bij die data set al weer zou zijn ingehaald door andere jaren, zie:
De UAH data set:
https://www.climate4you.com/GlobalTemperatures.htm#Quality%20class%201:%20Satellite%20record%20of%20recent%20global%20air%20temperature%20change
De variant van Bart:
http://www.logboekweer.nl/Actueel/UAHtemMei.PNG
In feite komt het erop neer dat Bart de piek van het jaar 1998 min of meer precies in 2 heeft gesplitst… m.a.w. zijn beschrijving berust eigenlijk op een vorm van cherry-picking omdat zijn weergave weliswaar klopt maar zodra je de periode 1 of meer maanden gaat verschuiven dat wordt de impact van het 1998 direct weer meer prominent zichtbaar.
Om hier verder maar te zwijgen over het feit dat Bart werkt volgens een principe waarbij bijvoorbeeld 7 maanden van het jaar 2019 representatief worden voorgesteld voor het jaar 2020… waaruit blijkt dat zijn beschrijving eigenlijk weinig realistisch is in termen van een representatieve vergelijkende beschrijving voor de individuele jaren.
Conclusie: eigenlijk heeft Bart de UAH piek van het jaar 1998 in zijn benadering onder het tafelkleed laten verdwijnen… zonder op dit effect te wijzen, want uit de relatief brede piek bij het jaar 1998 (die hebben we eigenlijk ook niet bij het jaar 2016 gezien, enkel 2010 komt enigszins in de buurt) blijkt dat het jaar 1998 toch echt wel een bijzonder hoge temperatuur heeft opgeleverd die in principe enkel in 2016 werd overtroffen.
PS. Er worden voor dit najaar inmiddels lichte La NIna omstandigheden voorzien… en daarmee wordt de kans eigenlijk al behoorlijk groot dat uiteindelijk mogelijk GEEN ENKELE temperatuur dataset voor het jaar 2020 een nieuw record gaat opleveren. Dit laatste is natuurlijk voorlopig slechts een vorm van speculatie maar ik doe dit wel met de wetenschap dat bijvoorbeeld juni 2020 volgens de CFSR data set heel duidelijk opnieuw een duidelijke lagere anomalie zal gaan opleveren dan zowel april en mei 2020, waarmee inmiddels 4 maanden op rij een daling is ontstaan die een parallel toont die slechts iets zwakker is dan de daling die na de El Nino van 2015/2016 is ontstaan.
Wat een flauwe reactie, Martijn.
Ik doe helemaal niet aan cherry-picking, ik gebruik alle satelietdata die er beschikbaar zijn. Van de dataset die door klimaatsceptici het meest geaccepteerd wordt. Van Roy Spencer, die zelf ‘klimaatscepticus’ is.
Ik ben er helemaal niet op uit om de piek van 1998 weg te moffelen, daar gaat het hier niet om. Het gaat erom of de opwarming binnen de periode van satellietdata versneld.
En ik beweer niet dat 7 maanden van 2019 representatief zijn voor 2020. De jaartallen onderaan zijn geen kalenderjaren, maar het jaar waarin de maand mei valt van de periode juni-mei. Op die manier kunnen ook de meest recente maanden worden meegenomen. (de maanden december 1978 – mei 1979 vind je dan niet meer terug).
Kijk maar eens in WoodForTrees als je de trendlijn berekent voor twee periodes van UAH op basis van de maandgegevens (tot 2000 en vanaf 2000). Dan vind je het zelfde: in de tweede periode verloopt de trendlijn steiler.
Bart, je loopt hier voorbij aan het feit dat in jouw grafiek de dynamiek van de globe data beslist een ander beeld oplevert dan de grafiek met de maand data; ik heb je ook uitgelegd waarom dit het geval is… en dat dit effect komende maanden weer zal gaan verdwijnen in aanloop naar het eind van dit jaar.
Op mijn punt m.b.t. de nog sterker stijgende trend bij de zon op basis van de LISIRD heb je helaas niet gereageerd; je wekt nadrukkelijk de indruk dat je enkel het punt wilt benadrukken dat bij de UAH sprake is van een toename in de trend,
De waarde van het gebruik van korte termijn trendlijnen is getalsmatig in feite arbitrair en discutabel op basis van de definitie van het klimaat… metname wanneer je deze toepast op een manier waarbij de trend over een periode in het verdere verleden iedere maand weer veranderd. In feite gebruik je in je analyse een methode die leidt tot instabiele resultaten.
PS. Ik zou het interessant vinden op van je te vernemen hoe de beide trendlijnen er uitzien wanneer je uit zou gaan van data t/m december 2019 want dan heb je ook een beeld beschreven dat vergelijkbaar is met de jaar data. Overigens, het zou ook interessant zijn om nog even te vernemen hoeveel steiler het 2de deel van de grafiek loopt bij WoodForTrees… maar nogmaals, de LISIRD toont voor de versnelling een aanzienlijk hogere waarde dan het geringe verschil dat je voor de 2 periodes beschrijft.
Martijn, ik heb het ook uitgerekend op basis van maanden. Ook dan is de stijging in de eerste helft van de data wat minder dan in de tweede helft van de data. Volgens Excel resp. 0,0013 graden per maand en 0,0014 graden per maand.
Voor de stijging per decennium moet dat met 120 vermenigvuldigd worden. Dan wordt het 0,156 graden resp 0,168 graden per decennium. Probleem is dat Excell te weinig decimalen levert; we weten daarmee niet hoeveel dat verschil voorstelt. Sowieso is het maar de vraag hoe significant het is.
Wat we wel kunnen zeggen is dat de opwarming zeker niet afvlakt, zoals het ten tijde van de ‘hiatus’ leek. De ‘hiatus’ is inmiddels meer dan goedgemaakt. En daarmee gaan de meetwaarden beter lijken op de voorspelling van de klimaatmodellen.
Je kunt in excel het aantal decimalen dat wordt weergegeven aanpassen. Maar het is even zoeken waar het zit. (En je zult zien dat het voor jouw toepassen toevallig dan niet kan).
Punt blijft nog steeds dat de mondiaal gemiddelde temperatuur een 1 dimensionale tijdserie is een dat er vast duizenden predictors zijn die, met wat massage, er een fantastische correlatie mee hebben.
Bart, dank voor de getallen en de antwoorden op mijn vragen (de verschillen tussen het 1ste en 2de deel zijn op basis van het perspectief van de maandwaarden nog kleiner).
Mijn opmerking dat bij de LISIRD ook sprake is van een veel sterkere opgaande trend heeft vanzelfsprekend betrekking op de minima, die dus niet alleen in de periode 1890-1985 een zeer hoge correlatie met de temperatuur tonen … voor de periode 1985-2017 geldt dit dus ook. Wanneer we hierbij accepteren dat een goede vergelijking op basis van de 22-jarige cyclus enkel mogelijk is op basis van de primaire waarden en de secundaire waarden dan wordt mijn analyse voor de zeewatertemperatuur in feite ook bevestigd wanneer we enkele naar het satelliettijdperk en de UHA kijken.
Ik vind het opmerkelijk dat je opnieuw helemaal niet praat over de zon; je claim dat iets zou hebben beschreven waar “de meeste mensen op Climategate.nl voor wegkijken” lijkt mij ongegrond… want in feite negeer je de zon + je negeert de jaardata + je negeert de definitie van het klimaat die ons verteld dat een solide afweging dient plaats te vinden op basis van periodes van tenminste 30 jaar … en dus is het eigenlijk niet verstandig om je aandacht enkel te richten op basis van korte termijn trends. Vervolgens claim je dat je niet bezig bent met cherry-picking, maar ik zie je eigenlijk ook zelfs geen enkele poging doen om deze claim te onderbouwen. De weerstand die je toont m.b.t. mijn observatie dat in jouw plaatje data voor jaren wordt gepresenteerd die voor meer dan de helft betrekking hebben op het voorgaande jaar vind ik ook opvallend.
Re: “En ik beweer niet dat 7 maanden van 2019 representatief zijn voor 2020.”
Niet met woorden, maar wel met je juni-mei grafiek (eigenlijk had de eerste waarde in je grafiek het jaar 1979 moeten zijn en het laatste jaar 2019 want de UAH seriee begint notabene in december 1978):
http://www.logboekweer.nl/Actueel/UAHtemMei.PNG
Tenslotte, de afzwakking van de trend is wel duidelijk zichtbaar in het verloop van de dal-fasen in de oscillatie op basis van het 37 maands gemiddelde (want die dal-fasen liepen duidelijk op t/m het jaar 2000 en daarna hebben we eigenlijk geen duidelijk hogere dal-fase zien ontstaan… met de kanttekening dat wel is te voorzien dat deze komende jaren waarschijnlijk wel alsnog zichtbaar zou kunnen gaan worden nadat de dal-fasen rond de jaren 2000, 2008 en 2012 op ongeveer hetzelfde niveau lagen):
https://www.climate4you.com/GlobalTemperatures.htm#Quality%20class%201:%20Satellite%20record%20of%20recent%20global%20air%20temperature%20change
Re: Voorbijganger “Punt blijft nog steeds dat de mondiaal gemiddelde temperatuur een 1 dimensionale tijdserie is een dat er vast duizenden predictors zijn die, met wat massage, er een fantastische correlatie mee hebben.”
Ik herken in je woorden een poging om de suggestie te wekken dat de correlatie met de zon op toeval zou kunnen berusten.
In mijn artikel heb ik voor het eerst o.a. gerefereerd naar het werk van Hoyt & Schatten waarin op basis van een groter aantal magnetische kenmerken van de zon duidelijk wordt dat het signaal van de zon en de temperatuur ook buiten het perspectief van de minima een zeer sterke correlatie kunnen tonen maar dit is sterk afhankelijk van welke magnetische kenmerken voor de TSI wordt gebruikt, zie bron 11 + de volgende 2 bronnen:
https://www.researchgate.net/figure/Comparison-between-the-updated-Hoyt-Schatten-Total-Solar-Irradiance-trends-red-dashed_fig32_282389821
https://www.researchgate.net/figure/Solar-TSI-Hoyt-Schatten-TSI-calibrated-to-Willson-AMCRIMSAT-TSI-and-PDO-AMO-STD-vs_fig16_255583630
(In het werk van astrofysicus Willy Soon wordt op deze laatste kwestie ook uitgebreid ingegaan)
@Martijn,
Nee, niet exact die suggestie probeer ik te wekken.
Maar we gaan elkaar niet overtuigen, dus lange antwoorden hebben geen zin.
Bart Vreeken
Je betuigt je zelf telkens weer tot een alarmist tot in je tenen. Slaap je nog wel goed?
Ik laat alleen maar zien waar de meeste mensen op Climategate.nl voor wegkijken. Doe ermee wat je wilt. Ik heb het opgegeven om met je in discussie te gaan.
Bart Vreeken
Ik kan er niets mee. In een hoekje gaan zitten treuren lost weinig op. Ik lees liever “The rational Optimist”, of “The delinquent Teenager. Moest jij ook eens doen.
Schijnbaar is er in National park zoveel sneeuw gevallen de laatste dagen dat we dat in Europa niet mogen zien via deze weg.
Maar via andere wegen wel te zien.
https://www.woodtv.com/bills-blog-2/snow-in-glacier-national-park/
Martijn e.a. (waaronder dus NIET Bart, want dat is een betaalde trol), wat een geweldig stuk en wat een geweldige discussie, waarbij iedereen openstaat voor oprechte kritiek . Kortom, volwassenen zonder ideologie onder elkaar.
Reacties van Vreeken, de Visionair enz. sla ik tegenwoordig direct over. Bederft mijn eetlust ook niet meer.
Het is te hopen, dat nu andere objectieve wetenschappers, waarmee ik uitsluitend beta’s bedoel, zich durven te mengen in de discussie.
Van Timmerfrans, Klaver maar ook Kaag enz. hoeven we niets te verwachten. Die zullen bij het trachten te lezen van het artikel van Martijn gelijkenis vertonen met de bekende aap die in een roestig horloge zit te staren.
Sinds Jan Pronk is er nog niet veel veranderd; die wist het verschil tussen microgram en milligram niet, maar baseerde daar wel beleid op met vele kostbare en trieste gevolgen.
“… waaronder dus NIET Bart, want dat is een betaalde trol”
Nee hoor AnthonyF, ik krijg door niets of niemand betaald voor wat ik schrijf op publiceer over klimaatverandering of klimaatbeleid. De reden dat ik dat doe is dat ik me oprecht zorgen maak over klimaatverandering. En daar direct zelf door geraakt wordt, want ik vind het erg jammer dat we het klimaat uit mijn jeugd kwijt zijn geraakt.
Maar ik maak me ook zorgen over de grote hoeveelheid onzin die er over gepubliceerd wordt, en over de polarisatie die daarmee ontstaat in de samenleving. Dat geldt zowel voor klimaatverandering zelf als voor klimaatbeleid, en dat geldt voor beide kanten.
Bart Vreeken
Met alle respect. Als ecoloog zou je moeten weten dat alles verandert. Verandering is de basis van het hele Heelal met alles erop en eraan. Dat betreft dus ook de Aarde en dus zelfs Nederland en je achtertuin. Misschien, héél misschien heeft de mens daarop enige invloed. Dat ligt in de aard der dingen. De evolutie heeft ons voorzien van een denkvermogen dat onze achtertuin, Nederland, de Aarde, het Heelal kan bestuderen en exploreren. Jij vind dat kennelijk een probleem omdat er daardoor dingen veranderen.
Niet elke verandering is per definitie goed. Daaruit komen dan als vanzelf weer veranderingen voort. Precies wat in ons grote voorbeeld, de natuur, gebeurd. Angstig worden voor veranderingen leidt tot niets. bestuderen en adapteren wel. Maar dan wel graag met verstand en zonder ideologische belangen.
Peter van Beurden, niet ‘héél misschien’ maar héél waarschijnlijk heeft de mens een merkbare invloed op het wereldwijde klimaat. Dat is wat klimaatwetenschappers al jaren aangetoond hebben. De veranderingen gaan veel sneller dan natuurlijke veranderingen, en dat brengt risico’s met zich mee, zeker in combinatie met de aantasting van milieu en biodiversiteit. Angstig worden voor die veranderingen leidt tot niets. Bestuderen, risico’s inschatten, adapteren én mitigeren wel. Maar dan wel graag met verstand en zonder ideologische belangen.
van Gelder
Dat de mens invloed heeft, net als elk ander organisme op de aarde als geheel lijkt me duidelijk. Of dat ook tot de veronderstelde, niet bewezen implicaties op het klimaat leidt, is zeer de vraag. Als je met mitigeren wind”parken” en zonne-“akkers” bedoelt, dan toch maar liever niet. En zo zijn er nog wel enkele andere mitigerende maatregelen te noemen.
Daarom speciaal voor jou dit juweeltje. Wéér een voorbeeldje van de menselijke maat waarover Salomon Kroonenberg een lezenswaardig boek schreef. Nu een aspect ervan door anderen toegelicht op Klimaatgek.nl
https://klimaatgek.nl/wordpress/2020/06/24/alpine-gletsjers/
Dat de huidige opwarming van het klimaat zo goed als zeker door de mens wordt veroorzaakt, is een conclusie die door een veelheid aan onderzoek wordt onderbouwd. Voor de mitigatie is vermindering van CO2-uitstoot dringend noodzakelijk, en zeker voor de korte termijn zal wind- en zonne-energie daar een belangrijk aandeel aan moeten leveren.
Re: van_Gelder “Dat de huidige opwarming van het klimaat zo goed als zeker door de mens wordt veroorzaakt, is een conclusie die door een veelheid aan onderzoek wordt onderbouwd.”
Hoi van_Gelder,
Een groot deel van dat onderzoek is gebaseerd op klimaatmodellen waarin allerlei aannames worden gemaakt waarbij de rol van de zon in feite buitenspel wordt gezet. In de ‘Discussie en Conclusie’ worden in het laatste deel 4 factoren beschreven die een bijdrage leveren aan de onderschatting van de rol van de zon:
Martijn, het gaat zeker niet alleen om modellen, de waarnemingen sluiten ook aan bij wat bekend is over het effect van broeikasgassen.
h ttps://klimaatveranda.nl/wat-weten-we/
Klopt, het onderzoek waar je naar refereert draait niet alleen om modellen.
Maar er gaat iets fundamenteel fout omdat veel klimaatwetenschappers de indruk wekken dat ze meer geïnteresseerd zijn in wat de klimaatmodellen produceren dan om stil te staan bij het feit dat veel zaken rondom het klimaat eigenlijk niet voldoende worden begrepen (de invloed van de zonnecyclus op de temperatuur vormts slechts één van deze kwesties).
Prof. Nicola Scafetta beschrijft in anderhalve minuut waarom de impact van klimaatmodellen wordt overschat:
https://www.youtube.com/watch?v=lvk2nAM42vE&
@Mensvoort Zeg dat wel. Wat mij altijd heeft verbaasd is dat de NOS het IPCC de beste papieren vindt hebben. Dit is een keuze die niet op wetenschappelijke grond is gemaakt, want die expertise heeft de NOS niet. Het was een keuze voor een politieke ideologie zeer in het nadeel van objectieve en neutrale informatievoorziening. Het IPCC is geen wetenschappelijk instituut maar een dekmantel voor een politieke ideologie die uit is op de macht.
Een bekende uitspraak is: “als het bericht slecht is dan dood je de boodschapper”. Je richt je tegen het IPCC omdat de boodschap je niet aanstaat. Terwijl gebleken is dat de voorspellingen tot nu toe heel aardig uitkomen. Natuurlijk is er ook van alles aan te merken op het IPCC, het zal best een logge organisatie zijn en er zullen ook onderzoeken op meeliften die niet zo veel voorstellen. Maar het principe dat de verschillende meteorologische diensten en onderzoeksinstituten de koppen bij elkaar steken en proberen hun kennis en inzicht te bundelen (waarbij zo ook nog aangeven wat de mate van overeenstemming is) is alleen maar goed.
Voor de zoveelste keer: de grote knelpunten zitten niet bij de klimaatwetenschap, maar bij het klimaatbeleid, en bij de balans tussen klimaatbeleid, de opbrengst daarvan, de efficiëntie, de kosten en de ongewenste bijwerkingen.
The moon warmed significantly over the last decade.
http://phzoe.com/2020/04/12/lunar-warming/
Martin, you think it’s the sun?
Zoe Phin
Als de opwarming van alle manen en planeten on ons zonnestelsel ten opzichte van de aarde in gelijke mate kan worden aangetoond zijn we eruit. Dan ligt de geconstateerde opwarming dus niet aan de mens. Adapteren blijft dan noodzakelijk, maar dan wel graag op een verstandige manier. Nikolov en Zeller waren toch druk doende met die opwarming van de planeten en manen?
Ja, het is bekend dat de temperatuurmetingen voor de maan een nog veel grotere stijging hebben laten zien dan de opwarming van de aarde.
Gek genoeg zijn er wel ook experts die claimen dat die stijging ook weer het gevolg zou zijn van de menselijk activiteit; ik beschouw deze laatste hypothese zelf als een bijzonder merkwaardige verhaal dat een hoog onwaarschijnlijkheid gehalte heeft… maar het is wel een factor die we hierbij niet over het hoofd moeten zien, zie het verhaal hieronder:
https://www.businessinsider.nl/nasa-apollo-astronauts-warmed-the-moon-2018-6/
Op zich heel interessant om de temperatuur op de maan te gebruiken als referentie voor klimaatveranderingen op de aarde. Ik heb er nog geen goed artikel over gevonden. De metingen van de apollo missies gaan alleen over de temperatuur ter plekke, en de bias die daar kennelijk in optreedt. Voor het grotere plaatje moet je natuurlijk de straling van het hele (op de aarde gerichte) oppervlak van de maan bepalen.
Als er al een langjarige trend in zit dan moet je in ieder geval corrigeren voor astronomische invloeden, meer precies de bewegingen van de maan zelf. Ook daar zijn schommelingen in. Alleen al het aantal zonsverduisteringen op de maan (wat op aarde te zien is als maansverduistering) zal flink meetellen.
Martijn van Mensvoort
Oei. Nieuw probleem als we gaan mijnen op de maan om de mineralen te gaan halen die straks in de voertuigen nodig zijn als er hier op aarde een tekort ontstaat. Voordeel lijkt me wel dat er dan geen kinderen bij het mijnen voor de voertuigen van de upper ten betrokken worden.
Zal zo’n vaart zal het niet lopen denk ik Peter.
Want het mijnen op de maan kost natuurlijk niet alleen klauwen met geld…. ook daar zit wel degelijk een CO2 plaatje aan vast m.b.t. het opstijgen van raketten en waarschijnlijk ook rond de landing.
(Ruimtetoerisme zou wat mij betreft vooral om milieutechnische redenen permanent mogen worden verboden want in feite draait dit vooral om prestige en economische motieven waarvan de consequenties eigenlijk niet zijn te overzien… inclusief het feit dat ingecalculeerd mag worden dat hierbij ook regelmatig doden zullen gaan vallen)
Martijn van Mensvoort
Van mij hoeft er niets verboden te worden. Alleen lijkt het me verstandig zaken te verbinden aan het schoonhouden van het nest aarde waarvan we gebruik maken. Kortom, gewoon heel simpel, ruim je rotzooi op. En dar reken ik CO2 niet bij. dat is een elementaire bouwstof waarvan we allemaal, mens en dier én primair plant, afhankelijk zijn. Nog wel!
Wat die raketten betreft dacht ik dat die waterstofgedreven zijn. En recycling is door de terugkerende raketten geen probleem meer. En de doden, daar kiest men zelf voor door grotere risico’s te nemen.
Inderdaad Peter, ik ben overigens ook vet voor eigen rotzooi opruimen.
En inderdaad, CO2 is een elementaire bouwstof… maar ik behoor niet tot de club die denkt dat de hoge CO2 waarden grotendeels aan moeder natuur kunnen worden toegeschreven. Ik heb dat idee overigens 1 jaar geleden wel in overweging genomen maar in het perspectief van de ijstijden cyclus acht ik het verre van realistisch (zo simpel ligt die kwestie voor mij… daarom zie ik eigenlijk ook weinig heil in berekeningen op dat terrein m.b.t. de jaarlijkse groei).
Martijn van Mensvoort
Ook voor mij is het duidelijk dat de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer een relatie heeft met het gebruik van fossiele brandstoffen door mensen. Overigens zouden de opgeslagen fossiele mineralen/brandstoffen via tektoniek vroeger of later weer verbranden in de aardkorst en weer in de atmosfeer komen om vervolgens weer door planten te worden opgenomen. Het verschil is de factor tijd.
De natuur doet overigens door meer groen en vervolgens andere vormen van leven zowel in oceanen als op land, allerlei pogingen dat CO2 weer vast te leggen. Wij dwaze mensen verhinderen dat door de successie te remmen en door grootschalig bos op te stoken zoals we in de oudheid ook deden bij gebrek aan andere brandstof. Opnieuw, net als bij de windturbines, een stap terug naar de middeleeuwen.
Het simpele feit dat de aarde uitstekend wist te overleven bij een véél hogere hoeveelheid CO2 dan nu, overtuigt me geenszins dat er een probleem is dat niet door adaptatie kan worden opgelost. Er is maar één probleem en dat is goedkope energie.
Inderdaad Peter, ook ik ben natuurlijk niet overtuigd dat de hoge CO2 daadwerkelijk tot grote problemen leidt. Wanneer de hoge CO2 los wordt gekoppeld van de (spurieuze) relatie met de temperatuur dan ontstaat er in ieder geval een heel ander perspectief.
De hoge CO2 wordt bijvoorbeeld wel ook met verzuring van de oceanen in verband gebracht maar ik durf m.b.t. dat onderwerp geen oordeel te vellen; wel houd ik rekening met de mogelijkheid dat ook rondom dit onderwerp de impact wordt overschat – o.a. omdat het in het geval van CO2 om een natuurlijk broeikasgas gaat en de natuur zelf mechanismen heeft ingebakken om het evenwicht te bewaren.
De Engelse versie van het artikel heeft inmiddels een andere titel gekregen (waarbij de sub-titel van de Nederlandse versie op mijn website niet langer functioneel is):
’22-year magnetic solar cycle [Hale cycle] responsible for significant underestimation of sun’s role in global warming but ignored in climate science’
http://klimaatcyclus.nl/climate/22-year-magnetic-solar-cycle-responsible-for-underestimation-role-sun-in-global-warming-but-ignored-in-climate-science.htm
Deze titel mag lang lijken maar voor een wetenschappelijke publicatie is een titel van 150 karakters niet ongewoon want het gemiddelde schijnt op bijna 90 karakters te liggen.
[Vertaling: 22-jarige magnetische zonnecyclus [Hale-cyclus] verantwoordelijk voor aanzienlijke onderschatting van rol zon bij opwarming aarde maar genegeerd in de klimaatwetenschap]
PS. Ik had gisteren ochtend al gemeld dat de sub-titel van de Nederlandse versie helaas niet staat vermeld in de versie van het artikel hierboven, wat jammer is omdat de subtitel wel direct inzicht geen in de kern van de problematiek waarom de relatie tussen de zonnecyclus en de temperatuur onvoldoende wordt begrepen.
De subtitel luidt: ‘Lange termijn impact zon op klimaat blijkt 4x groter dan tijdens 22-jarige zonnecyclus (8x groter dan tijdens 11-jarige cyclus)’
(Ik wil bij deze ook nog even vermelden dat de TSI schaal van figuur 1 gisterenochtend onjuist stond weergegeven want de schaal liep op met stappen van 0,1 W/m2 op terwijl het gaat om 0,2 W/m2; ik heb de indruk dat iedereen dit is ontgaan maar bij deze is het in ieder geval wel ook benoemd. Mocht het probleem op sommige apparaten nog steeds zichtbaar zijn dan is de versie met de correcte TSI schaal te vinden via de URL van de illustratie: http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/LISIRD-TSI-vs-HadSST3.jpg )
Wellicht nog leuk ter afsluiting van deze discussie:
Afgelopen woensdag 24 juni (de dag dat dit artikel hier werd gepresenteerd) heeft de NASA een video gepresenteerd waarin de time-lapse van 10 jaar zonneactiviteit wordt getoond waarbij iedere seconde het beeld van 1 dag zonneactiviteit wordt getoond, zie:
https://www.nasa.gov/feature/goddard/2020/watch-a-10-year-time-lapse-of-sun-from-nasa-s-sdo
Het betreft de periode 2 juni 2010 t/m 1 juni 2020 (dus net geen hele 11-jarige cyclus)
Hoi Martijn
Ik ben blij met jouw onderzoek en dat er steeds meer mensen beseffen dat het veel meer zinvol is om te kijken naar de Hale cycle dan de Schwabe siklus. Trouwens, ik kon o.h. door te kijken naar de Hale cycles een redelijke vooruitschatting doen van neerslag hier in ZA. Ik heb dit ook gedaan voor UK en NZ en elke keer krijg ik een binominaal die je goed kunt vooruit schatten. In het geval vd UK kon ik zelfs terug schatten en daarmee bevestigen dat mijn methode van vooruit schatting van neerslag aardig goed werkt.
Kijk de grafiek ver onderaan dit onderzoek:
https://www.dropbox.com/s/tps2cd4kuds8o6g/SUBMISSION%20by%20Henry%20Pool.docx?dl=0
Ben je het eens met mijn datering vd Hale cycles?
Dankjewel Henry!
Ja, de kwestie van de Hale cyclus legt fundamenteel bezien veel gewicht in de schaal… in alle opzichten: ook m.b.t. het feit dat het IPCC deze in haar beschrijvingen geheel over het hoofd ziet.
De jaren die je beschrijft zijn de volgende:
1927-1950 (23 jaar)
1951-1971 (20 jaar)
1972-1995 (23 jaar)
1996-2014 (18 jaar)
Bij benadering zit je wel in de buurt want je begint bij het LISIRD maximum jaar 1927 eindigt 1 jaar voor het LISIRD maximum jaar 2015.
Echter, als we naar de LISIRD maxima kijken dan is het verloop wel duidelijk anders:
1927-1948 (21 jaar)
1948-1969 (21 jaar)
1969-1989 (20 jaar)
1989-2015 (26 jaar)
Ik ben eigenlijk geneigd om te stellen dat de verschillen tussen jouw jaren en het verloop van de Hale cyclus wel erg groot is en voor mij is ook niet duidelijk waarop jouw periodes zijn gebaseerd.
Aangezien je periodes op regenval lijken te zijn gebaseerd is het niet zo gek dat er hier en daar wat fase verschillen optreden want dit speelt ook in relatie tot de temperatuur. Maar als ik naar je grafiek kijk dan kom ik op basis van de laagste uitschieters zelf wel tot een heel ander beeld:
? – 1941 (?? jaar)
1941-1965 (24 jaar)
1965-1992 (27 jaar)
1992-2014 (22 jaar)
Dus voor mij is niet duidelijk waarop je periodes precies zijn gebaseerd Henry?
Maar ik denk wel dat er iets in zit hoor… maar het patroon is in mijn ogen minder sterk dan dat je periodes suggereren.
(Wellicht dat je je curve op een andere manier kunt berekenen? Het is bovendien denk ik wel gewaagd om zo’n curve te baseren op slechts 4 punten; je ‘prediction’ begrijp ik helaas ook niet in relatie tot de vorm van de grafiek)
Martijn
Er zijn inderdaad slechts 4 punten op de grafiek. Dat komt omdat er inderdaad maar 4 Hale cyclces zijn geweest waar we goede dagelijkse metingen hebben met een jaar gemiddelde voor neerslag. Elk punt stelt dus weer de gemiddelde jaarlijkse regenval binnen die intervallen:
1927-1950 (23 jaar)
1951-1971 (20 jaar)
1972-1995 (23 jaar)
1996-2014 (18 jaar)
Je snapt dat het daarom niet mogelijk is om de neerslag in een bepaald jaar te voorspellen, maar wel voor een Hale cycle binnen de GB cycle. Maar ik zeg nog altijd: 4 punten is volgens mij genoeg om een functie vast te leggen. Ik heb mijn hele leven nog altijd met 4 standaarden gewerkt, bij welk onderzoek dan ook. (AAS, UV-Visible, GLC etc)
Hoe ben ik op mijn indeling van Hale gekomen: Ik heb gekeken wanneer de polen van de zon van positie zijn veranderd. Dat was dus in 1971 (dubbel pool shift), 1995 (Enkel pool verschuiving) en 2013/2014 (weer een dubbel pool shift). De tijden voorheen heb ik maar ingeschat.
Re: Henry Pool “Hoe ben ik op mijn indeling van Hale gekomen: Ik heb gekeken wanneer de polen van de zon van positie zijn veranderd. Dat was dus in 1971 (dubbel pool shift), 1995 (Enkel pool verschuiving) en 2013/2014 (weer een dubbel pool shift). De tijden voorheen heb ik maar ingeschat.”
Ik kan uit je woorden opnieuw niet opmaken hoe je dit hebt gedaan, maar nu je de suggereert dat er in jouw ogen in het jaar 1995 een wisseling van de polen zou hebben plaatsgevonden wordt voor mij duidelijk dat je de gebruikte gegevens waarschijnlijk verkeerd interpreteert, want in figuur 5 in mijn artikel kunnen we zien dat er in 1995 beslist geen wisseling van de magnetische polen heeft plaatsgevonden.
Bovendien vindt de wisseling van de magnetische polen natuurlijk iedere 11 jaar plaats; echter, tussen de wisseling van de noord en zuidpool zit vaak wel een paar jaar verschil + de volgorde ligt ook niet vast, zie onderstaande figuur (= figuur 5):
http://klimaatcyclus.nl/klimaat/pics/WSO-solar-polar-field-strength-versus-time-plus-LISIRD-TSI.jpg
@Martijn en die wat geinteresseerd zijn in regenval.
Van Ierland had ik goede regenval data (van dat report dat genoemd wordt ) en je kunt weer zien hoe mijn methode van regenval voorspelling werkt.
Ik werk altijd met 4 punten en dan doe ik de voorspelling voor de volgende Hale als ik zie dat de terug voorspelling goed werkt.
https://documentcloud.adobe.com/link/review?uri=urn:aaid:scds:US:2690ab84-6465-4462-b55f-4000fcf81482
Het weer werkt dus zoals een pendulum van een klok. Goed he? Maar ja, als je in de eerste plek naar de verkeerde zon siklus kijkt ga je nooit dat patroon te zien krijgen, natuurlijk.
Goed dat je de mensen daarop gewezen hebt.
Ik heb nog even zitten grasduinen in IPCC AR5 en kan inmiddels melden dat het belang van de minima in maar liefst 5 verschillende secties wordt bevestigd… dus de mensen die menen dat ik sommige passage verkeerd zou hebben geïnterpreteerd (waarbij de suggestie werd gewekt dat de minima door het IPCC enkel bij wijze van voorbeeld is genoemd om te voorkomende er een vergelijking zou plaatsvinden tussen jaren waarin de zonnecyclus in een verschillende fase verkeert) zouden hiermee tot hetzelfde inzicht behoren te komen:
Hieronder volgen passages uit 5 verschillende onderdelen van AR5 die expliciet bevestigen dat de minima de meeste geschikte fase van de zonnecyclus vormt om een lange termijn trend analyse in termen van de radiatieve forcering op te baseren:
=> Bevestiging 1: De technische samenvatting van AR5 beschrijft heel duidelijk dat het bij de lange termijn analyse enkel draait om een analyse van de minima, zie pagina 55/56 (de maxima worden in blok TS.3.5 over de RF überhaupt niet genoemd):
Bron: h ttps://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2018/02/WG1AR5_TS_FINAL.pdf
=> Bevestiging 2a+b: Ik heb eerder verwezen naar 2x passages in hoofdstuk 8 omdat daar een vocabulair wordt gebruikt die ik meer duidelijk vind m.b.t de reden waarom RF analyse draait om de minima; zie bron 9 in het vorige artikel waarin ik ook de betreffende passages citeer
=> Bevestiging 3: In hoofdstuk 8 wordt ook op pagina 662 een blok gepresenteerd waarin opnieuw enkel over de minima wordt gesproken m.b.t. het bestuderen van de radiatieve forcering, zie:
Bron: h ttps://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2018/02/WG1AR5_Chapter08_FINAL.pdf
=> Bevestiging 4: Ook in de sectie ‘Glossary’ wordt zelfs in de definitie van de ‘Total Solar Irradiance’ [TSI] enkel gesproken over de minima (zie pagina 1463):
=> Bevestiging 5: Eerder had ik ook al gewezen op dat ook in de bijlage van hoofdstuk 8 in tabel 8.SM.4 een analyse wordt gemaakt op basis van de minima jaren 1745 en 2008, zie pagina 8SM-10:
Bron: h ttps://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2018/07/WGI_AR5.Chap_.8_SM.pdf
(Ik zou hier nog aan kunnen toevoegen dat het status-apart van de minima direct samenhangt met het feit dat enkel bij de minima de invloed van de instabiele fluctuaties t.g.v. zonnevlekken en zonnefakkels relatief gering is)
Martijn, kwam net op twitter voorbij; misschien voor jou interessant.
Gizon and his team find the flow is equatorward at the base of the convection zone, with a speed of only 15 kilometers per hour (running speed). The flow at the solar surface is poleward and reaches up to 50 kilometers per hour. The overall picture is that the plasma goes around in one gigantic loop in each hemisphere. Remarkably, the time taken for the plasma to complete the loop is approximately 22 years—and this provides the physical explanation for the sun’s eleven-year cycle.Furthermore, sunspots emerge closer to the equator as the solar cycle progresses, as is seen in the butterfly diagram. “All in all, our study supports the basic idea that the equatorward drift of the locations where sunspots emerge is due to the underlying meridional flows,” says Dr. Robert Cameron of MPS.
https://phys.org/news/2020-06-motions-sun-reveal-sunspot.html
Dank Anne, dat betreft inderdaad leuke achtergrondinformatie waarbij een blik wordt geworpen in hoe de zonnecyclus verloopt.
Het filmpje toont een interessant beeld van de dynamiek zie ik.
Vond dit vooral belangrijk ook ivm fysieke verklaring:
Remarkably, the time taken for the plasma to complete the loop is approximately 22 years—and this provides the physical explanation for the sun’s eleven-year cycle.
Dat onderzoek is denk ik interessant om enigszins een beeld te krijgen van hoe de zonnecyclus ontstaat + hoe deze zich ontwikkelt.
Want het werpt een diepere blik in hoe het zogenaamde ‘vlinder grafiek’ (butterfly graph) ontstaat dat kenmerkend is voor o.a. het verloop van de zonnevlekken.
Voor een beschrijving van de vlinder grafiek, zie:
https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Bestand:Sunspot_butterfly_graph.gif
Heb ik al vaker gezegd maar nog eens: deze onzin doet onze zaak meer kwaad dan goed.
Het gaat niet om de zoveelste breedsprakige variant van intelligente getallenwichelarij, het gaat erom causale mechanismen te vinden -en vooral te bewijzen met experimenteel onderzoek- die de vermeende invloed van de magnetische activiteit van de zon op ons klimaat verklaren.
Dat het IPCC en climate science er bij gebrek daaraan geen rekening mee houden valt ze, helaas helaas, uit het oogpunt van natuurwetenschappelijke oorzaakvinding vooral te prijzen.
Dus Martijn, hou hiermee op en ga iets nuttigs doen.
Re: “Dat het IPCC en climate science er bij gebrek daaraan geen rekening mee houden valt ze, helaas helaas, uit het oogpunt van natuurwetenschappelijke oorzaakvinding vooral te prijzen.”
Hallo Max K.,
De causale mechanismen worden in het artikel benoemd en besproken op basis van bronverwijzingen.
Daarnaast doe je met slechts enkele woorden een retorisch poging om het ontbreken van fundamenteel belangrijke zaken rondom de invloed van de zon in het raamwerk van het IPCC goed te praten. Je aanbeveling voor een benadering waarin diverse zaken over het hoofd worden gezien is eigenaardig want uit mijn analyse blijkt immers dat dit onvermijdelijk leidt tot een onderschatting van de invloed van de zon… wat in de kern denk ik op geen enkele manier te rechtvaardigen valt, tenzij het nadrukkelijk zou gaan om het uitdragen van een alarmistische kijk op het klimaat waar politieke motieven boven wetenschappelijke motieven worden geplaatst.
Overigens, merkwaardig dat je op dit platform spreekt over “onze zaak” en daarmee vermoedelijk een bepaalde de indruk probeert te wekken, om vervolgens uiteindelijk het IPCC te prijzen op basis van zaken die juist ontbreken in dat raamwerk.
PS. In feite toont MAX zelf vooral MINachting richting alle betrokkenen; er zit wel vaker een soortgelijk laagje humor in dit soort van anonieme flauwekul posts.
Er is inmiddels een PDF-versie beschikbaar in de Engelse taal (er zaten nog enkele foutjes in de lijst met referenties):
http://klimaatcyclus.nl/climate/PDFarticle.pdf
PS. Goed nieuws: naast een zeer laagdrempelige optie bij het Journal ‘Entropy” heb ik inmiddels van een deskundige op het terrein van de zon het advies gekregen om het artikel aan de te melden bij het journal ‘Solar Physics’ of ‘SN Applied Sciences’.
(Solar Physics werd in 1967 opgericht door de meest bekende astronoom van Nederland: Kees de Jager: https://en.wikipedia.org/wiki/Solar_Physics_(journal) … ik denk er nog over na maar deze laatste optie spreekt mij het meest aan)
De voorlopig laatste PDF-versie van het artikel is vandaag ingediend voor een publicatie bij het journal ‘Solar Physics’.
Tijdens het reviewproces zal op mijn eigen website de versie zichtbaar blijven die is ingezonden, zie:
http://klimaatcyclus.nl/climate/PDFarticle.pdf
Mogelijk dat het ongeveer 45 dagen gaat duren voordat er meer duidelijkheid gaat komen of het artikel aan de standaard van het tijdschrift voldoet (ik heb het publicatie template van het tijdschrift ‘Solar Physics’ in ieder geval exact gevolgd).
Status update:
16 juli 2020 – Editor Assigned
Proficiat Martijn.
Martijn van Mensvoort
Succes en proficiat. Alleen al om de durf zo goed gedokumenteerd en met zoveel zorg de dapperheid te hebben met een originele gedachte een ander licht op de zaak te werpen. Zelfs als het gedeeltelijk of geheel wordt weersproken, vind ik het een prestatie.
Dank voor je steun en bemoedigende woorden Peter!
Overigens, observaties kunnen eigenlijk niet worden weersproken maar ik begrijp wat je bedoeld.
Ik ben zelf erg benieuwd naar de aard van de inhoudelijke feedback… maar hiervoor zal de editor nu eerst (op basis van formaliteiten) de zaak in beweging moeten zetten om experts een formeel oordeel te laten geven.
Nu eerst maar eens zien of er geen formaliteiten (al dan niet gerelateerd aan de inhoud van het artikel) worden aangevoerd die ik niet heb voorzien of waar ik überhaupt niet aan kan voldoen.
Ik heb goede hoop maar ik kan niet goed overzien hoe ver het oordeel van een editor precies reikt, vooral als het gaat om niet-inhoudelijke zaken.
Observaties zijn maar zelden een juiste afspiegeling van de waarheid en behoeven daarom geregeld correctie.
Ik begrijp je punt Eddy, want in de gedragswetenschappen vormt het proces rondom het maken van observaties veelal een heikel punt.
In dit geval is mijn gebruik van de term ‘observatie’ wat ongelukkig gekozen want de term speelt überhaupt geen rol in mijn beschrijven.
Ik refereer in dit geval naar een analyse op basis van observaties die betrekking hebben op data sets die zelf in feite niet controversieel zijn.
Wanneer ‘perfecte correlaties’ (+ bijbehorende verklaarde varianties) worden beschreven op basis van valide fundamentele gronden in combinaties van hoog kwalitatieve data sets … dan praten we eigenlijk over empirische feiten. Vandaar dat ik mij uitdrukte in termen van observaties die in dit geval eigenlijk niet kunnen weersproken want formeel kan men het bestaan van dergelijke correlaties dan immers niet ontkennen.
Maar ik begrijp dat ook hier argumenten kunnen worden aangevoerd m.b.t. de gebruikte statistisch methode om tot de observaties te komen.
Juist op dit punt hoop ik dat expert reviewers in de gelegenheid zullen worden gesteld om een oordeel te vellen over de vraag in hoeverre dit aspect voldoende aandacht heeft gehad in mijn beschrijvingen.
PS. Je verwijzing in termen ‘de waarheid’ is binnen het wetenschappelijke perspectief eigenlijk vrij ongebruikelijk. Omdat het veelal onmogelijk is om te spreken in termen van (absolute) waarheden. In de wiskunde wordt het begrip ‘waarheid’ bijvoorbeeld op een fundamenteel andere manier gebruikt: een stelling kan in dit perspectief waar zijn of niet waar… maar niet half waar. Terwijl in de meer softe takken van wetenschap stelling wel ook half waar kunnen zijn – dit zijn we tegenwoordig frequent in de context van de fact checks n.a.v. uitspraken van politici.
(Enfin, we dwalen af… ik verwacht overigens niet dat er een soortgelijke filosofische discussie zal ontstaan over het gebruikte vocabulair in mijn onderzoek – ofschoon dit technische bezien wel mogelijk is, immers binnen de klimaatwetenschap begeven we ons al snel op glad ijs m.b.t. het gebruik van de termen als ‘klimaatgevoeligheid’ en ‘zonnegevoeligheid’ omdat de feedback mechanismen hierbij uiteindelijk alles bepalend zijn doch in zekere zin praten we hierbij tot op zekere hoogte over een soort van black-box systeem omdat deze factoren in feite überhaupt niet empirisch via ‘observaties’ kunnen worden bepaald – vandaar dat het IPCC inmiddels op een spoor zit waarbij de omvang van de bandbreedte van de klimaatgevoeligheid voor een verdubbeling van CO2 in AR6 zelfs groter wordt dan afgelopen 30 jaar het geval is geweest)
Proficiat Martijn.
Nu het spannende wachten. :-)
Inderdaad Theo, nu wordt het spannend want nu moet eerst gaan blijken of de editor bereid is om expert reviewers in te schakelen.
Geen idee hoe snel de volgende update gaat volgen.
(Ik veronderstel zelf nu nog steeds dat hierover mogelijk pas voor het einde van volgende maand meer duidelijk wordt, ofschoon ik ook iets heb gelezen dat het eigenlijk normaal is dat een editor binnen 2 weken een eerste beslissing behoort te nemen hieromtrent – enfin, we gaan komende weken zien hoe die eerste beslissing gaat uitpakken)
PS. Ik dacht ik deel het hier om ook op dit punt openheid van zaken te geven + ik doe het ook met de veronderstelling dat zo’n proces mogelijk ook voor anderen interessant kan zijn om te volgen.
Nadat mijn artikel vorige week door Solar Physics werd afgewezen met het voorstel om het bij een mogelijk meer geschikt tijdschrift binnen Springer aan te bieden (hierbij werden 3 mogelijke opties op tafel gelegd die door een Nederlandse deskundige op het terrein van de zon die ik had geconsulteerd ook al werden geopperd in combinatie met ‘Solar Physics’) heb ik afgelopen weekend de inzending bij ‘SN Applied Science’ afgerond.
Eerder vandaag werd een editor toegewezen (curieus: het gaat om een oud medewerker van het KNMI waarvan ik de naam hier niet ga noemen) en die heeft mijn artikel pardoes afgewezen door de veronderstelling te maken dat in mijn artikel de ‘methode’ sectie zogenaamd volledig zou ontbreken… terwijl deze in de vorm van de vierde sectie ‘4. Materials and Methods’ toch echt wel degelijk aanwezig is – zie hiervoor ook mijn eerste inzending gericht aan ‘solar physics’ (ik laat hier achterwege om ook de volledige PDF versie van de inzending bij ‘SN Applied Sciences’ te delen waarbij een ander format is gebruikt).
Ik heb mijn reactie hieronder ook bijgevoegd, waarin ik mijn verbijstering heb uitgesproken over de onwerkelijke argumentatie die bij deze afwijzing is gebruikt.
(Kortom, terug bij af: de eerste 2 pogingen zijn mislukt. Prettige bijkomstigheid is wel dat dit proces tot nu toe erg vlot is verlopen want mijn inzending bij ‘Solar Physics’ vond plaats op 12 jul… dus dit heeft zich in ruim 3 weken voltrokken)
Mijn inhoudelijke respons n.a.v. afwijzing betreft onderstaande (geschreven met het besef dat dit verder natuurlijk helemaal niets aan deze gang van zaken zal veranderen… enkel om bedoeld om mijn ongenoegen over de gebruikte argumentatie te laten blijken):
Martijn,
Dat is jammer, maar ik denk dat bijna niemand zich meer buiten de co2 hype durft te begeven, uit angst natuurlijk.
En welke gek geeft hier al gelijk een duimpje omlaag?
Tsja Theo, mij valt hier vooral op het surrealistische karakter van het argument dat hier wordt ingezet.
Voor mij is het onbegrijpelijk dat de editor meent dat de sectie ‘method’ zou ontbreken… en tegelijkertijd schrijft dat de beoordeling “After careful review” zou zijn gemaakt – wat in mijn ogen ogenschijnlijk nogal opzichtig duidelijk geenszins is gebeurd.
Enfin, ik had al wel rekening mee gehouden met de mogelijkheid dat het proces tot een afwijzing zou leiden (helemaal nadat ik vorige week ontdekte dat de betrokken edit hier in Nederland werkzaam is en in het verleden o.a. een functie bij het KNMI heeft gehad).
Na 2 gestrande pogingen waarbij ik inhoudelijk op geen enkele wijze van enige relevante feedback ben voorzien… ga ik nu inzetten op de meer laagdrempelige optie die eerder deze zomer door Hans Labohm werd aangereikt in de vorm van het tijdschrift ‘Entropy’.
Oké uiteraard altijd het proberen waard.
Ze hebben in iedergeval een stel professoren waarvan een zeker bekend is met jouw materie.
Theo, ik ben zelf niet bekend met de achtergrond van de mensen bij het journal ‘Entropy’.
Ik uiteraard ook niet, maar heb eens op hun site gesnuffeld.
De gramscisten breiden hun werkterrein uit naar ondermijnen. Je moet je voorstellen dat ze de gezichtsuitdrukking van Ceausesku gaan vertonen als het doek voor ze valt. Daarom mogen ze nu nog wat duimjes-down geven. Had je in 1979 moeten meemaken. Links binnen twee weken van superieur naar lachwekkend. Mooi hoor, culturele revoluties.
Theo
Éens, methode naar beneden trappen om zelf in waan te kunnen stijgen. Negeren dus!
Maar hij heeft wel gelijk
Denk je. Prima. Jij ook een mening. Maar waarom, dat is wat we willen weten.
Manuscript submitted to journal ‘Earth and Space Science’ (impact factor: 3,324)
’22-Year magnetic solar cycle [Hale cycle] responsible for significant underestimation of the Sun’s role in global warming but ignored in climate science
Martijn van Mensvoort’
http://klimaatcyclus.nl/climate/PDFarticle.pdf
Deze nieuwe versie is uitgebreid met o.a.:
– 3 kernpunten
– een overzicht in gewone taal
– een meer gedetailleerde ‘Materials and Methods’ sectie
Inmiddels een paar stapjes in de gewenste richting:
De Abstract van mijn artikel heeft inmiddels een DOI (Digital Object Identifier) gekregen bij het ‘Earth and Space Science Open Archive’ platform:
https://www.essoar.org/doi/10.1002/essoar.10503979.1
PS. De bijbehorende PDF versie van het volledige artikel is hier ook direct beschikbaar:
https://www.essoar.org/pdfjs/10.1002/essoar.10503979.1
Tevens lijkt de editor inmiddels de stap te hebben gemaakt om expert reviewers uit te nodigen om het artikel te beoordelen:
Stage ….. Start Date
Contacting Potential Reviewers….. 2020-08-14 18:19:48
Waiting for Reviewer Assignment….. 2020-08-13 13:27:58
Initial Quality Control Complete ….. 2020-08-13 13:27:58
Initial Quality Control Started ….. 2020-08-10 21:23:43
Author Approved Converted Files ….. 2020-08-10 21:23:42
Preliminary Manuscript Data Submitted ….. 2020-08-10 17:50:18
@Martijn,
Mooi ik gun het je van harte, je hebt er veel tijd en werk ingestopt.
Maar je harde schijf heeft ook nog geen last van slechte clusters, dat scheelt een hele hoop. :-)
Succes er mee.
Tsjonge, er moest een handmatige interventie van de engineers van het platform aan te pas komen om de symbolen correct weer te geven maar in de 3de versie van de Abstract is het gisteren dan toch eindelijk gelukt (de 2de versie van de abstract is exact hetzelfde als eerste vanwege dit probleem):
Enfin… eind goed, al goed; dit is de definitieve versie:
https://www.essoar.org/doi/10.1002/essoar.10503979.3
(Toch jammer, want t.g.v. deze onvolkomenheid in het systeem staan er nu 3 versies terwijl er slechts 1 versie had gestaan wanneer het systeem zelf de symbolen correct had kunnen verwerken)
PS. De inhoud van de bijbehorende PDF is overigens niet veranderd; de inhoud van de nieuwe PDF is dus exact hetzelfde als de bijbehorende PDF van de eerste 2 versies; enkel het laatste getal van de URL is hierbij telkens mee veranderd:
PDF van versie 3:
https://www.essoar.org/pdfjs/10.1002/essoar.10503979.3
PPS. Nog geen veranderingen gezien na de laatste status update in aanloop naar het peer review proces bij de journal ‘Earth and Space Science’. Het lijkt erop dat de volgende stap gaat worden: ‘Under review’, zodra er een reviewer is gevonden.
Hier wordt een overzicht beschreven van de volgende stappen die zouden kunnen volgen:
https://epidemiologista.files.wordpress.com/2012/08/ijo_waiting.jpg
Bron: https://epidemiologista.wordpress.com/2012/08/21/how-to-publish-a-paper-a-students-perspective-part-2/
(Er lijkt een stap in het proces te zijn overgeslagen, wat duidt op dat er gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse expert reviewers die ik zelf heb aangedragen)
De pre-print versie van mijn artikel staat inmiddels ook vermeldt in Google Scholar, zie:
https://scholar.google.com/scholar?hl=nl&as_sdt=0%2C5&q=Mensvoort+2020+Hale+cycle&btnG=
Nieuwe status update:
Stage Start Date
Under Review 2020-08-24 02:35:03
Contacting Potential Reviewers 2020-08-14 18:19:48
Waiting for Reviewer Assignment 2020-08-13 13:27:58
Initial Quality Control Complete 2020-08-13 13:27:58
Initial Quality Control Started 2020-08-10 21:23:43
Author Approved Converted Files 2020-08-10 21:23:42
Preliminary Manuscript Data Submitted 2020-08-10 17:50:18