Steven Koonin.

Auteur: Rupert Darwall

Vertaling: Martien de Wit.

Op 8 januari 2014 vond aan de New York University in Brooklyn een unieke gebeurtenis plaats in de geschiedenisboeken over de opwarming van de aarde: een bijna acht uur gestructureerd debat tussen drie klimaatwetenschappers die de consensus over de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde ondersteunen en drie klimaatwetenschappers die dit betwisten, onder leiding van een team van zes vooraanstaande natuurkundigen van de American Physical Society (APS) onder leiding van Dr. Steven Koonin, een theoretisch natuurkundige aan de New York University.

Het debat, dat werd georganiseerd door de APS, toonde aan dat klimaatwetenschappers die de consensus onderschrijven, twijfels en onzekerheden koesteren en toegeven dat er gaten zitten in de klimaatwetenschap – dit in schril contrast met de berichtgeving van instanties zoals het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), waarin geen twijfel doorklinkt.

Op een bepaald moment las Koonin een passage voor uit het vijfde evaluatierapport van het IPCC, dat het jaar daarvoor was uitgebracht. De door computermodellen gesimuleerde reacties op forcings – de term die door klimaatwetenschappers wordt gebruikt voor veranderingen in de energiestromen in en uit het klimaatsysteem, zoals veranderingen in zonnestraling, vulkaanuitbarstingen en veranderingen in de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer – “kunnen naar boven of beneden worden bijgesteld”. Deze schaalverandering omvat ook broeikasgasforceringen.

Sommige factoren in sommige computermodellen moesten naar beneden worden bijgesteld om de computersimulaties te laten overeenstemmen met de werkelijke klimaatwaarnemingen. Maar toen het ging om het maken van honderdjarige projecties waarop regeringen vertrouwen en die het klimaatbeleid bepalen, werden de schaalfactoren verwijderd, wat waarschijnlijk resulteerde in een 25 tot 30% te hoge voorspelling van de opwarming in 2100.

De daaropvolgende dialoog tussen Koonin en Dr. William Collins van het Lawrence Berkeley National Laboratory – een van de hoofdauteurs van het hoofdstuk over de evaluatie van klimaatmodellen in het vijfde evaluatierapport – bracht iets aan het licht dat verontrustender was en meer opzettelijk dan gaten in de wetenschappelijke kennis:

– Dr. Koonin: Maar als het model u vertelt dat u de reactie op de forcing met 30 % verkeerd hebt, dan moet u toch diezelfde factor van 30 % gebruiken wanneer u een projectie maakt over een eeuw?

Dr. Collins: Ja. En één van de redenen waarom we dat niet doen is omdat we de modellen niet gebruiken als een statistisch projectie-instrument.

– Dr. Koonin: Als wat gebruikt u ze dan wel?

– Dr. Collins: Wel, we hebben precies dezelfde modellen genomen die de forcing verkeerd hadden en die projecties tot 2100 min of meer verkeerd hadden.

– Dr. Koonin: Waarom tonen we die projecties dan op honderdjarige schaal?

– Dr. Collins: Wel, ik bedoel, dat is een deel van het [IPCC] beoordelingsproces.

Koonin was buitengewoon geschikt om de APS klimaat workshop te leiden. Hij heeft een grondige kennis van computermodellen, die de werkpaarden van de klimaatwetenschap zijn geworden. Als jonge man schreef Koonin een artikel over computermodellering van nucleaire reacties in sterren en gaf hij een cursus over computationele natuurkunde aan Caltech. In het begin van de jaren negentig was hij betrokken bij een programma waarbij satellieten werden gebruikt om het albedo van de aarde te meten – dat wil zeggen de weerkaatsing van inkomende zonnestraling in de ruimte. Als student aan Caltech aan het eind van de jaren zestig kreeg hij les van Nobel natuurkundige Richard Feynman en was hij onder de indruk van wat Koonin Feynman’s “absolute intellectuele eerlijkheid” noemt.

Toen hij in 2004 de hoofdwetenschapper van BP werd, werd Koonin onderdeel van het bredere klimaatveranderingsmilieu. Een van zijn opdrachten was het uitleggen van de fysica van de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde aan prins Philip tijdens een diner in Buckingham Palace. In 2009 werd Koonin ondersecretaris bij het ministerie van Energie in de Obama-regering.

Het APS-klimaatdebat was het keerpunt in Koonins denken over klimaatverandering en consensus-klimaatwetenschap (‘The Science’). “Ik begon met te geloven dat we in een race waren om de planeet te redden van een klimaatcatastrofe,” schrijft Koonin in zijn nieuwe boek, “Unsettled: What Climate Science Tells Us, What It Doesn’t, And Why It Matters.” “Ik kwam niet alleen verrast terug van de APS workshop, maar ik was ook geschokt door het besef dat de klimaatwetenschap veel minder volwassen is dan ik had gedacht.”

Steven Koonin belangrijkste boek over klimaatwetenschap de klimaatwetenschap bepalen wie wel en wie niet mag oordelen over klimaatwetenschapUnsettled’ is een gezaghebbende inleiding over de wetenschap van klimaatverandering die het deksel van The Science optilt en volop zaken ontdekt die niet zijn zoals ze zouden moeten zijn. “Als wetenschapper,” schrijft Koonin, “had ik het gevoel dat de wetenschappelijke gemeenschap het publiek in de steek liet door niet onomwonden de hele waarheid te vertellen.” Het doel van Koonin is om dat recht te zetten.

Koonin’s aanklacht tegen ‘The Science’ begint met het (ten onrechte) vertrouwen op onbetrouwbare computermodellen. Het op bruikbare wijze beschrijven van het klimaat van de aarde, schrijft Koonin, is “een van de meest uitdagende wetenschappelijke simulatieproblemen.” Modellen verdelen de atmosfeer in pannenkoekvormige dozen van ongeveer 100 km breed en een kilometer diep. Maar de opwaartse energiestroom van tropische onweerswolken, die meer dan dertig keer zo groot is als die van menselijke invloeden, vindt plaats over kleinere schalen dan de geprogrammeerde dozen. Dit dwingt klimaatmodelleurs tot het maken van veronderstellingen over wat er binnen die kaders gebeurt. Zoals een modelleur bekent, “het is een echte uitdaging om te modelleren wat we niet begrijpen”.

Onvermijdelijk laat dit veel ruimte voor subjectieve opvattingen en voorkeuren van modelleurs. Een belangrijke vraag die klimaatmodellen moeten beantwoorden is de raming van de evenwichtsklimaatgevoeligheid van koolstofdioxide (ECS), die ons moet vertellen met hoeveel de temperatuur stijgt bij een verdubbeling van de koolstofdioxideconcentratie in de atmosfeer. In 2020 gaven klimaatmodelleurs van het Duitse Max Planck Instituut echter toe dat ze hun model hadden afgestemd op een ECS van ongeveer 3° Celsius. “Over creatief boekhouden gesproken!” aldus Koonin.

The proof of the pudding, is in the eating’, zo luidt een bekend gezegde. Computerprojecties kunnen natuurlijk niet worden getoetst aan een toekomst die nog moet komen, maar ze kunnen wel worden getoetst aan huidige en vroegere klimaten. Klimaatmodellen zijn het zelfs niet eens over wat de huuige gemiddelde temperatuur is. “Een bijzonder schokkende eigenschap is dat de gesimuleerde gemiddelde mondiale oppervlaktetemperatuur,” merkt Koonin op, “tussen de modellen onderling ongeveer 3°C verschilt, drie keer meer dan de waargenomen waarde van de opwarming van de twintigste eeuw die zij beweren te beschrijven en te verklaren.”

Een andere onverklaarbare eigenschap van klimaatmodellen betreft de eerste van de twee twintigste-eeuwse opwarmingsverschijnselen van 1910 tot 1940, toen de menselijke invloeden veel kleiner waren. Gemiddeld geven de modellen een opwarming van ongeveer de helft van wat werkelijk werd waargenomen. Het feit dat de laatste modellen er niet in slagen om in die decennia snel genoeg op te warmen, suggereert dat het mogelijk, zelfs waarschijnlijk, is dat interne klimaatvariabiliteit een belangrijke bijdrage levert aan de opwarming van de afgelopen decennia, stelt Koonin. “Dat de modellen het verleden niet kunnen reproduceren is een grote rode vlag – het tast het vertrouwen in hun projecties van toekomstige klimaten aan.” Het is ook niet geruststellend dat de nieuwste generatie klimaatmodellen voor de jaren na 1960 een grotere spreiding en grotere onzekerheid te zien geeft dan eerdere modellen – wat impliceert dat de wetenschap geen vooruitgang heeft geboekt, maar juist achteruit is gegaan. Dat is niet zoals wetenschap behoort te werken.

Het tweede deel van de aanklacht van Koonin betreft de vervorming, de verkeerde voorstelling en de verkeerde karakterisering van klimaatgegevens ter ondersteuning van een verhaal van klimaatcatastrofisme op basis van de toenemende frequentie van extreme weersomstandigheden. Als voorbeeld neemt Koonin een “schokkend misleidende” bewering en bijbehorende grafiek in het 2017 Climate Science Special Report van de Amerikaanse regering dat het aantal hoge-temperatuurrecords van de afgelopen twee decennia veel hoger is dan het aantal lage-temperatuurrecords in de 48 aan elkaar grenzende staten. Koonin toont aan dat de sterke stijging van het aantal hoge temperaturen in de afgelopen twee decennia een kunstgreep is van een methodologie die bewust is gekozen om te misleiden. Na het opnieuw doorlopen van de gegevens vertonen de recordhoogten een duidelijke piek in de jaren 1930, maar er is geen significante trend over de 120 jaar van waarnemingen vanaf 1895, of zelfs sinds 1980, toen de menselijke invloeden op het klimaat sterk toenamen. Daarentegen is het aantal koude recordtemperaturen in de loop van meer dan een eeuw gedaald, waarbij de tendens na 1985 is versneld.

Koonin merkt op: “Temperatuurextremen in de aan elkaar grenzende staten van de VS zijn sinds het einde van de negentiende eeuw minder vaak voorgekomen en iets milder geworden.” Evenzo wordt een kernboodschap in de 2014 National Climate Assessment van een opwaartse trend in orkaanfrequentie en -intensiteit, herhaald in de 2017 assessment, 728 pagina’s later tegengesproken door een verklaring , diep verstopt in een appendix waarin staat dat er geen significante trend is geweest in het wereldwijde aantal tropische cyclonen “noch is er een trend geïdentificeerd in het aantal orkanen op het land in de VS.”

Dat zal veel politici verbazen. “In de afgelopen dertig jaar is het aantal natuurrampen dramatisch toegenomen,” beweerde minister van Financiën Janet Yellen vorige maand ten onrechte in een pleidooi ter ondersteuning van het infrastructuurpakket van de regering-Biden. “We bevinden ons nu in een situatie waarin klimaatverandering een existentieel risico vormt voor onze toekomstige economie en manier van leven,” beweerde ze. De opoffering van de wetenschappelijke waarheid in de vorm van objectieve empirische gegevens ten gunste van een catastrofistisch klimaatverhaal is duidelijk te zien. Zoals Koonin de zaak samenvat: “Zelfs nu de menselijke invloeden sinds 1950 zijn vervijfvoudigd en de aarde in bescheiden mate is opgewarmd, blijven de meeste ernstige weersverschijnselen binnen de variabiliteit van het verleden. Voorspellingen van toekomstige klimaat- en weersverschijnselen berusten op modellen die aantoonbaar ongeschikt zijn voor het doel.”

Koonin heeft ook scherpe woorden voor de beleidskant van de klimaatveranderingsconsensus, die beweert dat klimaatverandering weliswaar een existentiële bedreiging vormt, maar dat het oplossen ervan door de samenleving volledig koolstofvrij te maken ongecompliceerd en relatief pijnloos is. “Twee decennia geleden, toen ik in de particuliere sector werkte”, schrijft Koonin, “heb ik geleerd te zeggen dat het doel om de menselijke invloeden op het klimaat te stabiliseren ‘een uitdaging’ was, terwijl er in de regering over werd gesproken als ‘een kans’. Nu, terug in de academische wereld, kan ik het onomwonden ‘een feitelijke onmogelijkheid’ noemen.”

In tegenstelling tot veel wetenschappers en de meeste politici, heeft Koonin een goed begrip van de kloof tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, voor wie het koolstofarm maken van de economie een luxe is die ze zich niet kunnen veroorloven. Deze kloof gaat terug tot de begindagen van het klimaatproces in de VN, eind jaren tachtig. Het is zelfs de reden waarom de ontwikkelingslanden aandrongen op het volgen van de V.N. route in tegenstelling tot een intergouvernementele route die in 1987 leidde tot het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken. “De economische verbetering van het grootste deel van de mensheid in de komende decennia zal de vraag naar energie nog sterker stimuleren dan de bevolkingsgroei,” zegt Koonin. “Wie gaat de ontwikkelingslanden betalen om niet uit te stoten? Die simpele vraag stel ik al meer dan vijftien jaar aan veel mensen en ik heb nog steeds geen overtuigend antwoord gehoord.”

Het meest verontrustende deel van ‘Unsettled’ betreft de wetenschap en de rol van wetenschappers. “Wetenschap is een van de weinige menselijke activiteiten – misschien wel de enige – waarin fouten systematisch worden bekritiseerd en vrij vaak, na verloop van tijd, worden gecorrigeerd,” schreef Karl Popper bijna zes decennia geleden. Die voorwaarde geldt niet in de klimaatwetenschap, waar fouten zijn ingebed in een politiek verhaal en kritiek wordt onderdrukt.

In een recent essay merkt de filosoof Matthew B. Crawford op dat de trots van wetenschap als een manier om kennis te genereren – in tegenstelling tot religie – is om falsifieerbaar te zijn. Dat verandert wanneer de wetenschap als autoriteit wordt opgedrongen om politici te ontslaan van de verantwoordelijkheid om hun beleidskeuzes te rechtvaardigen (“de wetenschap zegt,” wordt ons herhaaldelijk voorgehouden). “Maar wat voor soort autoriteit zou het zijn die volhoudt dat haar eigen begrip van de werkelijkheid slechts voorlopig is?” vraagt Crawford. “Wil een autoriteit echt gezaghebbend zijn, dan moet zij een soort epistemisch monopolie claimen, of dat nu priesterlijke of wetenschappelijke kennis is.”

Aan het begin van ‘Unsettled’ wordt Feynmans axioma van absolute intellectuele eerlijkheid afgezet tegen de “dubbele ethische binding” van klimaatwetenschapper Stephen Schneider.

Aan de ene kant zijn wetenschappers ethisch gebonden door de wetenschappelijke methode om de waarheid te vertellen. Anderzijds zijn het menselijke wezens die het risico van een potentieel rampzalige klimaatverandering willen beperken. “Ieder van ons moet beslissen wat de juiste balans is tussen effectief zijn en eerlijk zijn,” zei Schneider.

“Effectief zijn’ helpt de druk op klimaatwetenschappers te verklaren om zich te conformeren aan ‘The Science‘ en het ontstaan van een kennismonopolie op het gebied van klimaatwetenschap. De functie daarvan is, zoals Crawford het uitdrukt, het vervaardigen van een product – politieke legitimiteit – dat op zijn beurt vereist dat concurrerende meningen worden gedelegitimeerd en uit het publieke debat worden verdreven door het opleggen van een “moratorium op het stellen van vragen”.

Dit betekent dat de poortwachters van de klimaatwetenschap bepalen wie wel en wie niet mag oordelen over klimaatwetenschap. “Alsjeblieft, red ons van gepensioneerde natuurkundigen die denken dat ze slimmer en wijzer zijn dan iedereen in de klimaatwetenschap, tweette Gavin Schmidt, NASA waarnemend senior klimaatadviseur, over Koonin en zijn boek. “Ik ben het eens met zo’n beetje alles wat je hebt geschreven”, zegt een voorzitter van een universitaire afdeling aardwetenschappen tegen Koonin, “maar ik durf dat niet in het openbaar te zeggen.” Een andere wetenschapper bekritiseert Koonin omdat hij munitie geeft aan “de ontkenners”, en een derde schrijft een opiniestuk waarin hij er bij de Universiteit van New York op aandringt de positie van Koonin daar te heroverwegen. Het gaat verder dan wetenschappers. Facebook heeft een “Wall Street Journal” recensie van ‘Unsettled verwijderd. Evenzo blijft ‘Unsettled’ onbesproken door de ‘New York Times, de Washington Post’” (hoewel er een opiniestuk in stond van Marc Thiessen gebaseerd op een interview met Koonin) en andere dagbladen, die Koonin’s beargumenteerde onenigheid over het klimaat liever behandelen alsof het niet bestaat.

Steven Koonin belangrijkste boek over klimaatwetenschap de klimaatwetenschap bepalen wie wel en wie niet mag oordelen over klimaatwetenschap

Rupert Darwall.

Het moratorium op het stellen van vragen betekent de dood van de wetenschap, zoals begrepen en beschreven door Popper, een slachtoffer van de tegenstrijdige eisen van politiek nut en wetenschappelijke integriteit. Veel wetenschappers nemen dit voor lief. Koonin doet dat niet. Door zijn forensische vaardigheid en door zijn bevindingen toegankelijk te maken voor niet-specialisten, heeft Koonin het belangrijkste boek over klimaatwetenschap in decennia geschreven.

***

Rupert Darwall is senior fellow van de RealClear Foundation en auteur van Green Tyranny en Capitalism, Socialism and ESG.

Unsettled: What Climate Science Tells Us, What It Doesn’t, And Why It Matters, by Steven E. Koonin | RealClearEnergy