Klimaatcharlatanerie betekent dat je je nooit hoeft te verontschuldigen Ole Humlum is  hoogleraar fysische geografie Universitair Centrum

Ole Humlum.

Auteur: John O’Sullivan (VK).

Vertaling: Martien de Wit.

Professor Ole Humlum is voormalig hoogleraar fysische geografie aan het Universitair Centrum in Svalbard, Noorwegen, en emeritus hoogleraar fysische geografie aan de Universiteit van Oslo, Noorwegen.

Hij is gespecialiseerd in het rapporteren en analyseren van jaarlijkse veranderingen in het klimaat. Iets meer dan een jaar geleden schreef ik over het werk van de professor. Zijn rapport, jaarlijks gepubliceerd door de Global Warming Policy Foundation in Londen, was gematigd optimistisch over de klimaatveranderingen in 2019, waarbij hij erop wees dat sommige veranderingen ten goede waren, andere ten kwade, maar dat er over het algemeen geen rechtvaardiging was voor de alarmistische retoriek van een klimaatcrisis. Ik schreef toen bijvoorbeeld:

Hij wijst erop dat nieuwe gegevens over de stijgende oceaantemperaturen interessante vragen doen rijzen over de bron van de warmte. We kunnen een grote hoeveelheid warmte waarnemen die van de bodem van de oceanen opstijgt. Dit kan natuurlijk niets te maken hebben met menselijke activiteit.

Aangezien elk jaar een rapport wordt gepubliceerd, is zijn laatste rapport over het wereldklimaat in 2020 zojuist verschenen. Het bestrijkt het waterfront van de Atlantische Multidecadale Oscillatie tot de Zonale Luchttemperaturen, en hoewel het grootste deel voor technische specialisten is bestemd, komt het tot een aantal algemene conclusies die ook voor leken begrijpelijk zijn. In grote lijn gaat het om een verzameling van gematigde veranderingen, langetermijnstabiliteit in de belangrijkste trends, en enkele trends die krachtiger worden maar nog geen klimaatcrisis betekenen. Hier is bijvoorbeeld zijn samenvatting van de veranderingen in de sneeuwbedekking:

Variaties in de wereldwijde omvang van de sneeuwbedekking worden veroorzaakt door veranderingen op het noordelijk halfrond, waar zich de meeste grote landmassa’s bevinden. De sneeuwbedekking op het zuidelijk halfrond wordt hoofdzakelijk bepaald door de Antarctische ijskap en is daarom relatief stabiel. De gemiddelde sneeuwbedekking op het noordelijk halfrond is eveneens stabiel sinds de komst van satellietwaarnemingen, hoewel de lokale en regionale variaties tussen de jaren groot kunnen zijn. Wat de seizoensgebonden veranderingen op het noordelijk halfrond sinds 1979 betreft, is de sneeuwbedekking in de herfst licht toegenomen, is de sneeuwbedekking in het midden van de winter grotendeels stabiel gebleven en is de sneeuwbedekking in de lente licht afgenomen. In 2020 lag de seizoensgebonden sneeuwbedekking op het noordelijk halfrond iets onder die van de voorgaande jaren.

En hier is zijn verslag van stormen en orkanen in 2020:

De meest recente gegevens over het aantal wereldwijde tropische stormen en de geaccumuleerde cyclonenergie (ACE) van orkanen liggen ruim binnen de bandbreedte die we sinds 1970 hebben gezien. In feite vertoont de ACE-gegevensreeks een variabel patroon in de tijd, met een significante variatie van 3,6 jaar, maar zonder een duidelijke trend naar hogere of lagere waarden. Een langere ACE-reeks voor het Atlantisch bekken (sinds 1850) suggereert echter een natuurlijke cyclus van ongeveer 60 jaar voor de ACE van tropische stormen en orkanen. Het aantal orkaanaanlandingen op het vasteland van de Verenigde Staten blijft binnen de normale bandbreedte van alle data sinds 1851.

Geen gemakkelijke lectuur, zoals u ziet, maar wel de moeite waard, omdat wordt opgetekend wat er het afgelopen jaar werkelijk met het klimaat is gebeurd. En dat beeld staat in sterk contrast met twee dingen: de algemene indruk van wat er met het klimaat is gebeurd, zoals die door de mainstream media wordt gevormd, en de voorspellingen op basis van computermodellen in voorgaande jaren over wat er met het klimaat zou gebeuren. Deze twee zaken versterken elkaar over het algemeen; het is bijna alsof de media wel verslag doen van die echte klimaatgebeurtenissen die het ‘narratief’ van de media weerspiegelen, maar de gebeurtenissen die dat niet doen, negeren of verdoezelen. De waarheid komt zelden of nooit overeen met de voorspellingen in de mainstream nieuwsverslaggeving.

Keer op keer zijn de data waarop de catastrofe vol vertrouwen was voorspeld, verstreken zonder dat er ernstige gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, zoals ik een jaar geleden schreef. Er worden geen verontschuldigingen aangeboden, en er zijn geen tekenen dat de voorspellers de theorieën waarop hun voorspellingen waren gebaseerd of waardoor zij in de toekomst zullen worden gesteund, opnieuw in overweging zullen nemen.

Dit probleem beperkt zich beslist niet tot de klimaatwetenschap. Er is een algemene crisis van de ‘replicatie’ of ‘reproduceerbaarheid’ in de wetenschap, zoals de wetenschappers zelf in het laatste decennium hebben besproken. Wikipedia vat het als volgt samen:

Een peiling uit 2016 onder 1.500 wetenschappers uitgevoerd door ‘Nature’ meldde dat 70% van hen er niet in was geslaagd om ten minste één experiment van een andere wetenschapper te reproduceren (waaronder 87% van de chemici, 77% van de biologen, 69% van de natuurkundigen en ingenieurs, 67% van de medische onderzoekers, 64 % van de aard- en milieuwetenschappers, en 62% van alle anderen), terwijl 50% er niet in was geslaagd om één van hun eigen experimenten te reproduceren, en minder dan 20% ooit was benaderd door een andere onderzoeker die niet in staat was om hun werk te reproduceren. Slechts een minderheid had ooit geprobeerd een replicatie te publiceren, en terwijl 24% in staat was een succesvolle replicatie te publiceren, had slechts 13% een mislukte replicatie gepubliceerd, en verscheidene respondenten die mislukte replicaties hadden gepubliceerd, merkten op dat redacteuren en recensenten eisten dat ze de vergelijkingen met de oorspronkelijke studies bagatelliseerden.

Dat is al erg genoeg. Maar erger nog, het gezond verstand suggereert dat het percentage mislukte replicaties hoger zal zijn bij voorspellingen dan bij reeds uitgevoerde fysische experimenten. Maar aan het falen van replicaties en voorspellingen moeten we waarschijnlijk een derde crisis toevoegen, namelijk het falen van onpartijdigheid van de kant van de mainstream media, als we willen begrijpen hoe slecht de zaken er voor staan.

Het meest recente voorbeeld hiervan is de behandeling door de media van een nieuw boek, Unsettled: What Climate Science Tells Us, What It Doesn’t, and Why It Matters, van Steven Koonin, een natuurkundige die gespecialiseerd is in energiebeleid en die in de regering-Obama heeft gediend als onder-secretaris voor Energie voor Wetenschap. Hij betwijfelt een aantal beweringen die door een ‘consensus’ van wetenschappers als geldig zouden zijn aanvaard. Koonin is sindsdien hevig onder vuur komen te liggen van die wetenschappelijke beoordelaars die op hun beurt zijn eigen beweringen in twijfel trekken. Dat is prima – zo hoort het in de wetenschap te gaan totdat experimenten het geschil definitief beslechten – voor het moment. In de tussentijd moet Koonin zijn standpunt zo goed mogelijk verdedigen, zoals hij blijkbaar van plan is te doen.

Klimaatcharlatanerie betekent dat je je nooit hoeft te verontschuldigen Ole Humlum is  hoogleraar fysische geografie Universitair Centrum

John O’Sullivan.

Wat echter verwerpelijk is, is dat de sociale media een reeds gekanteld speelveld zo kantelen dat hun ‘fact-checkers’ informatie over ‘Unsettled’ vooraf laten gaan met een soort gezondheidswaarschuwing dat de statistieken onbetrouwbaar zijn en dat het boek zelf “ontkennend” is, terwijl Koonin in feite niet de opwarming van het klimaat ontkent, maar sommige argumenten over de snelheid en de omvang ervan. Net als de vraag of we wel de juiste mix van mitigatie en adaptatie hanteren bij de aanpak ervan.  Dat is een debat dat we nodig hebben – en dat we – hoe dan ook – zullen voeren vanwege de dreigende kosten van Net-Zero.

Het debat onderdrukken zal gewoon niet werken. En dat zal binnenkort wel blijken. Koonin heeft toegezegd de jaarlijkse lezing van de GWPF in november in Londen te geven. Ik denk dat de stichting een grotere zaal zal moeten huren dan gebruikelijk om een publiek te kunnen ontvangen dat wordt aangetrokken door het hedendaagse equivalent van “Verboden in Boston”.

***

John O’Sullivan is hoofdredacteur van National Review, redacteur van het Australische Quadrant, en voorzitter van het Donau Instituut. Hij heeft in het verleden gewerkt als associate editor van de London Times, redacteur en op-ed editor voor Canada’s National Post, en speciaal adviseur van Margaret Thatcher. Hij is de auteur van The President, the Pope and the Prime Minister: Drie die de wereld veranderden.

***

Bron hier.