Foto: Shtterstock.

Van een onzer correspondenten.

Om te verkennen hoe we naar een klimaatneutrale toekomst kunnen komen gebruiken wetenschappers complexe computermodellen. Sterker nog, zonder klimaatmodellen zouden we helemaal niet weten dat er een klimaatcrisis is. Maar zijn deze modellen nog wel geschikt nu het klimaat een kernonderwerp is in het publieke debat? Deze vraag onderzocht Lisette van Beek in haar promotieonderzoek aan de Universiteit Utrecht waarop zij gisteren is gepromoveerd.

 

De beperking ligt vaak dus niet in de modellen zelf, maar welke aannames er door modelleurs worden gemaakt.

Over de hele wereld zijn ambitieuze klimaatdoelen gesteld. Het belangrijkste instrument om te verkennen hoe deze doelen kunnen worden behaald zijn Integrated Assessment Modellen (IAMs). Deze modellen kunnen complexe interacties tussen het klimaat en de samenleving simuleren en een groot aantal beleidsscenario’s vergelijken. Hoewel ze voor velen onbekend zijn, hebben ze een enorme invloed op klimaatbeleid. Misschien wel iets té veel, volgens Van Beek. Zij ging op zoek naar hoe dit anders kan.

Hoe IAM’s onmisbaar werden voor klimaatbeleid

Verrassend genoeg was het nog grotendeels onbekend waarom IAM’s zo invloedrijk zijn geworden. Daarom begon Van Beek met de modellen die werden gebruikt in het beroemde Grenzen aan de Groei rapport van de Club van Rome in de jaren ’70. Zij zag dat IAM’s de afgelopen 50 jaar steeds prominenter zijn geworden. Een sterke groei in computertechnologie en data waren hierbij belangrijk. Maar ze hebben hun succes vooral te danken aan de klimaatwetenschappers, die graag beleidsrelevant onderzoek wilden doen. In de jaren ’80 bijvoorbeeld, toen de ernst van klimaatverandering nog lang niet was doorgedrongen, begonnen wetenschappers in Nederland en de Verenigde Staten al modellen te bouwen die mens en klimaat met elkaar konden koppelen. Toen het VN klimaatpanel werd opgericht in 1988 bleken deze modellen essentieel: als enige konden ze de effecten laten zien van onze uitstoot op de mondiale temperatuur. In rap tempo werden er tientallen IAM’s gebouwd en werden ze steeds omvangrijker. Ook organiseerden modelleurs bijeenkomsten met beleidsmakers om hun scenario’s nog beter af te stemmen op vragen die er speelden.

Wetenschap kan ook te beleidsrelevant zijn.

In haar proefschrift noemt Van Beek deze nauwe interactie tussen wetenschap en beleid ‘politiek kalibreren’: wetenschappers toetsen hun scenario’s aan wat relevant is voor beleidsmakers. Nu zou je kunnen zeggen: dit is precies wat we willen. Wetenschappers doen analyses die voor beleidsmakers relevant zijn. Dan is het onderzoek tenslotte ook bruikbaar. Maar Van Beek waarschuwt voor deze redenatie, en wel om twee redenen. Ten eerste: de scenario’s lijken neutrale verkenningen terwijl ze dit niet zijn. Hierdoor kunnen ze invloedrijker worden dan ze zijn bedoeld. Een bekend voorbeeld is koolstofverwijdering: dat was eerst controversieel maar wordt nu dankzij de scenario’s als onontkoombaar gezien om de Parijsdoelen te halen. Vervolgens worden de technieken blindelings overgenomen in klimaatbeleid, zonder dat er eerst een maatschappelijk debat plaatsvindt of dit wel wenselijk is. Zo heeft biomassa met koolstofopvang en -opslag een grote impact op de voedselvoorziening en biodiversiteit.

Daarnaast kan koolstofverwijdering afleiden van snelle uitstootvermindering. Ten tweede wordt er door de nauwe interactie maar in beperkte kaders gedacht van wat er mogelijk is. IAM’s kijken namelijk vooral naar technologie en kosten-efficiëntie. Dit maakt ze ook populair onder beleidsmakers. De afgelopen jaren is dit wel langzaam aan het veranderen. Zo wordt leefstijlverandering, zoals een plantaardig dieet, steeds vaker verkend in IAM-studies. Toch gaan de meeste scenario’s uit van aanpassingen binnen het huidige economische systeem, terwijl de klimaatcrisis volgens Van Beek vraagt om een veel radicalere omslag.

Op zoek naar een nieuwe rol van beleid naar samenleving.

Sommige critici vinden deze beperkingen zo problematisch dat we beter af zouden zijn zonder de modellen. Toch is Van Beek het hier niet mee eens. Één van de favoriete quotes van een IAM-modelleur uit haar onderzoek was: ‘de modellen zijn zo radicaal als hun aannames’. De beperking ligt vaak dus niet in de modellen zelf, maar welke aannames er door modelleurs worden gemaakt. Wetenschappers spreken nu onderling met elkaar af welke scenario’s plausibel en beleidsrelevant zijn. Maar hierdoor zijn ze ver af komen te staan van behoeften en ideeën van burgers. En ideeën zijn er genoeg, ziet Van Beek. Neem bijvoorbeeld het erkennen van mensenrechten aan de natuur. Ook in Nederland zijn er plannen om de Maas te erkennen als rechtspersoon. Dit betekent een hele andere kijk op onze relatie met de natuur. Dit soort ideeën zie je nog amper terug in de scenario’s, terwijl dit volgens Van Beek prima zou kunnen. Zij wijst naar een ‘degrowth’-scenario dat onlangs werd gepubliceerd in het tijdschrift Nature. Daarnaast vinden burgers rechtvaardigheid vaak veel belangrijker dan kosten-efficiëntie. Afgelopen november gingen er nog 85.000 mensen de straat op voor een rechtvaardig klimaatbeleid. Ook rechtvaardigheid wordt nog amper door de modellen meegenomen.

Wat als we de ideeën van burgers over de toekomst écht serieus zouden nemen?

Volgens Van Beek ligt de sleutel dus in een betere interactie tussen klimaatmodelleurs en de samenleving. Onder klimaatwetenschappers wordt vaak gedacht: als wij onze scenario’s beter communiceren, dan veranderen mensen hun gedrag. Maar uit de praktijk blijkt dat dit niet werkt. Wat als we het eens omdraaien? Wat als we de ideeën van burgers over de toekomst écht serieus zouden nemen? In veel landen wordt volop geëxperimenteerd met burgerparticipatie, zoals bijvoorbeeld de ‘Klimaatraadpleging’ in Nederland of burgerberaden in Frankrijk en Ierland. Hierin worden burgers vaak geïnformeerd door wetenschappers. Volgens Van Beek zijn dit veelbelovende experimenten waarin wetenschap, samenleving en beleid op een nieuwe manier bij elkaar komen. Toch zag ze dat wetenschappers vaak de uitkomsten sterk beïnvloeden en ideeën van burgers verloren gaan. Hoe de wetenschapper de burger kan informeren én tegelijkertijd hun ideeën serieus kan nemen, blijft een vraag waar Van Beek zich verder in zal verdiepen.

Bron hier.

***