Hannah Arendt.

Citaat uit de biografie van Hannah Arendt door Elisabeth Young-Bruehl.

In haar essay over leugens in de politiek sprak Arendt op een provocerende manier, zonder door iets of iemand geïntimideerd te zijn, zonder er rekening mee te houden wie ze behaagde of mishaagde.

Haar kritiek ging uit naar rechts en naar links waarbij ze wees op het soort gedachteloosheid dat alle politieke grenzen overschrijdt. Ze ging in op de manier van denken van de ‘probleemoplossers, de beleidsmakers in Washington die weliswaar ‘opmerkelijk vrij waren van de zonden van ideologen’ maar die hypotheses als realiteit behandelden en theorieën als vaststaande feiten.

Ze maakte gewag van het alomtegenwoordige ‘onvermogen of de onwil om te rade te gaan bij de werkelijkheid en daarvan te leren’  bij mensen die nooit nadachten over de consequenties van hun daden en opdrachten.

In het interview met Reif, net als eerder in ‘Reflections on Violence, ging Arendt in op de manier waarop Nieuw Linkse studenten in Amerika en Duitsland zich aan een ideologie bezondigden. De jonge mensen die graag revolutionairen willen zijn, zijn zo dol op gezwam en theoretisch geklets, stelde Arendt, dat ze

gaan leuren met verouderde opvattingen en categorieën die voornamelijk uit de negentiende eeuw stammen, zonder een seconde de feitelijk bestaande omstandigheden te analyseren.

Waarheidsgetrouwheid is nooit tot de politieke deugden gerekend, en leugens zijn altijd beschouwd als gerechtvaardigde instrumenten in politiek handelen. Iedereen die over deze zaken nadenkt, kan alleen maar verbaasd zijn over hoe weinig aandacht er in onze traditie van filosofisch en politiek denken is besteed aan de betekenis ervan, enerzijds voor de aard van het handelen en anderzijds voor de aard van ons vermogen om in gedachten en woorden te ontkennen wat er ook maar gebeurt. Dit actieve, agressieve vermogen verschilt duidelijk van onze passieve gevoeligheid om ten prooi te vallen aan fouten, illusies, de vervormingen van het geheugen en aan al het andere dat kan worden toegeschreven aan de tekortkomingen van ons sensuele en mentale apparaat.

Een kenmerk van het menselijk handelen is dat het altijd met iets nieuws begint, en dit betekent niet dat het ooit toegestaan ​​is om ab ovo te beginnen, om ex nihilo te creëren. Om ruimte te maken voor het eigen handelen moet iets dat er eerder was, worden verwijderd of vernietigd, en moeten de dingen zoals ze voorheen waren worden veranderd. Een dergelijke verandering zou onmogelijk zijn als we onszelf niet mentaal zouden kunnen verwijderen van waar we ons fysiek bevinden en ons zouden kunnen voorstellen dat de dingen net zo goed anders zouden kunnen zijn dan ze in werkelijkheid zijn.

Met andere woorden: de doelbewuste ontkenning van de feitelijke waarheid – het vermogen om te liegen – en het vermogen om feiten te veranderen zijn met elkaar verbonden; ze danken hun bestaan ​​aan dezelfde bron: de verbeelding. Het is geenszins vanzelfsprekend dat we kunnen zeggen: ‘De zon schijnt’, terwijl het feitelijk regent (de consequentie van bepaald hersenletsel is het verlies van dit vermogen); het geeft eerder aan dat, hoewel we goed zijn toegerust voor de wereld, zowel sensueel als mentaal, we er niet in passen of ingebed zijn als een van de onvervreemdbare delen ervan.

We zijn vrij om de wereld te veranderen en er iets nieuws in te beginnen. Zonder de mentale vrijheid om het bestaan ​​te ontkennen of te bevestigen, om ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen – niet alleen tegen verklaringen of stellingen om uiting te geven aan de instemming of onenigheid, maar aan de dingen zoals ze, voorbij de instemming of onenigheid, aan onze organen worden gegeven van perceptie en cognitie – zou er geen actie mogelijk zijn; en actie is natuurlijk precies waar de politiek voor dient.

Als we het dus over liegen hebben… laten we dan bedenken dat de leugen niet door een of ander toeval van menselijke zondigheid in de politiek is terechtgekomen. Morele verontwaardiging zal het alleen al om deze reden niet doen verdwijnen.

***

Bron hier,

***