Ap Cloosterman.

Een bijdrage van Ap Cloosterman.

De wetenschap van gisteren kan vandaag weer achterhaald zijn.

In mijn artikel, “Bepaling van temperatuur en CO2-gehalte van de aardatmosfeer uit het verleden”, heb ik de temperatuurcurves uit het verleden, die verkregen zijn met ijskernen en diepzeekernen van planktonische foraminiferen met elkaar vergeleken.

De conclusie was, dat de glaciale en interglaciale tijdperken in beide grafieken verre van gelijk zijn. Het onderzoek met de diepzeekernen leek mij wat betreft de temperatuurmetingen de meest betrouwbare. Bij het onderzoek met de ijskernen is de wolk met waterdruppeltjes veel te afhankelijk van allerlei wisselende omstandigheden, die zij tijdens hun transport naar Antarctica tegen komen.

Maar Antony Watts publiceerde op 20 januari 2018 een artikel van Dr. Tim Ball, “What do the Ice Core Bubbles Really Tell Us?”, dat een ander licht werpt op deze materie.

Tim Ball.

Timothy Francis Ball is een Canadese klimatoloog en emeritus Professor, die sceptisch is over de hypothese van de opwarming van de Aarde door toedoen van de mens. Van 1973 tot 1996 gaf hij geografie aan de universiteit van Winnipeg.

Belangrijke uitspraken in dit artikel zijn:

► Onderzoek van wijlen Dr. Fritz Koerner op de Noord-Canadese eilanden Baffin en Ellesmere wees uit, dat de temperatuur van de Aarde als eerste veranderde en pas daarna het CO2 gehalte in de atmosfeer veranderde.

Opmerking van de auteur: Dit heeft te maken met het feit dat de oplosbaarheid van CO2 in water bij hogere temperatuur afneemt en er dus veel CO2 vanuit het zeewater vrijkomt. De hoeveelheid opgeloste CO2 in zeewater bedraagt 40.000 Gigaton. Onze atmosfeer bevat 720 Gigaton CO2 (Giga = miljard). Dat betekent dat het zeewater 56x zoveel CO2 bevat als onze atmosfeer. Overigens bevatten de oceanen ook nog eens 50 miljoen Gigaton CO2 dat op de bodem van de oceanen in de vorm van schelpen en andere schalen is opgeslagen.

► Het is nooit experimenteel aangetoond dat gegevens over de veranderingen in aardtemperatuur en het CO2 gehalte van de atmosfeer, die verkregen zijn met analyses uit ijskernen, betrouwbaar de oorspronkelijke atmosferische samenstelling weergeven (Dr. Zbigniew Jaworowski):

  • De neerslag van sneeuw hoopt zich op in lagen. Tijdens de zomer vormt zich firn, dit is een grofkorrelig mengsel van sneeuw en ijs, dat ontstaat door beurtelings dooien en vriezen. Door de druk van de
    sneeuw opstapeling vormt zich het gletsjer- of poolijs. Dit proces neemt vele jaren in beslag. Er vindt voortdurend een besmetting plaats door natte en vuile sneeuw waardoor er verse lucht ingesloten
    wordt welke niet compatibel is met de ouderdom van het eerder gevormde ijs. Op een diepte van ongeveer 50 m wordt het ijs plastisch en er vormen zich scheuren. De druk in het ijs is dermate groot (320 bar), dat via de scheuren de lucht(bellen) uit het ijs worden geperst. Voor analyse van de lucht in het onderste ijs is bijvoorbeeld een ijskern nodig van 8 meter lengte (te weinig luchtbelletjes) en deze kern van 8 meter heeft zich in 10.000 jaar gevormd. Het is één monster dat het hele Holoceen beslaat!
  • Het moment van insluiten van de lucht in het ijs (luchtbel) stemt niet overeen met het de leeftijd van het ijs. Het leeftijdsverschil (ijs is ouder) loopt uiteen van enkele tientallen tot tienduizenden jaren.
  • Het boren van ijskernen is een ruw en vervuilend proces, hetgeen de oorspronkelijke samenstelling van de ijskern niet ten goede komt.
  • De ijskernanalyses van Taylor Dome (Antarctica) over de periode van 7000 tot 8000 jaar geleden komen uit op een CO2 gehalte van de atmosfeer van 260 tot 264 ppmv. Analyse van fossiele bladmondjes over dezelfde periode: 270 tot 326 ppmv.

Zbigniev Jaworowski.

Hans Labohm heeft wijlen de Poolse dr. Zbigniew Jaworowski in april 2007 in Wenen ontmoet en meldt dat zijn analyse destijds geen weerklank heeft gevonden.

André Bijkerk attendeerde mij op een artikel in Elsevier Quarternaire Science Reviews 68(2013) 43-58: “Stomatal proxy record of CO2 concentrations from the last termination suggests an important role for CO2 at climate change transitions”.

Er zijn huidmondjesanalyses verricht op fossiele bladeren van dwergeiken, die groeiden tijdens de Groenlandse Interglacialen (Holoceen tot Allerød = van 10.640 tot 13.900 jaar geleden). Hierbij is gebleken, dat in tegenstelling tot de resultaten uit ijskernen, de CO2-waarden veel hoger zijn geweest.

De auteurs van dit artikel concluderen hieruit dat de rol van CO2 tijdens de laatste Termination (= periode van een relatief snelle overgang van glaciaal naar interglaciaal) veel groter is geweest.

Opmerking van de auteur: Het mag dan zijn dat de CO2 waardes veel hoger zijn geweest, maar dat betekent nog niet dat een verhoging van het CO2-gehalte in de atmosfeer de aanleiding is geweest van klimaatverandering. Immers het is gebleken dat eerst een klimaatverandering (opwarming of afkoeling) plaatsvindt en pas daarna door afgifte of opname van CO2 uit het zeewater de CO2 concentratie in de atmosfeer stijgt of afneemt.

Klimaatgegevens verkregen met fossiele bladmondjes

Bronnen:
Regelt klimaat het CO2-gehalte? Nigel Calder, 1 maart 2001.
Kan een plant zelf beslissen wanneer hij stopt met drinken? Lot Gommers, 20 januari 2014.

Bomen moeten CO2 opnemen om te kunnen groeien. Ze passen zich aan veranderingen in hun omgeving aan. Als er volop CO2 is, vormen hun bladeren minder huidmondjes om de benodigde hoeveelheid CO2-gas op te nemen.
Huidmondjes (stomata) zijn poriën in het plantaardig blad, die kunnen openen of sluiten. Opname van CO2 geschiedt door deze huidmondjes.

Huidmondjes, die aan de onderkant van het blad zitten absorberen CO2. De huidmondjes op de bovenkant van het blad worden gebruikt voor verdamping van water en afgifte van zuurstof. Zie afbeelding.

H2O+CO2+zonlicht=C6H12O2+O2

Planten gebruiken CO2 om door middel van fotosynthese suikers aan te maken.

 

 

 

 

 

Een huidmondje is een opening in het bladoppervlak tussen twee cellen, “de lippen”. Zie afbeelding (Wikimedia Commons).

Wanneer de lucht droog is dan sluit de plant de mondjes, omdat er dan te weinig water in de bodem aanwezig is.

Tussen 1952 en 1995 steeg de concentratie CO2 in de atmosfeer van 312 tot 359 deeltjes per miljoen luchtdeeltjes (ppm). In diezelfde periode daalde de ‘stomata-index’, een maat voor het aantal huidmondjes.

Henk Visscher staat aan het hoofd van het Laboratorium voor Paleobotanie en Palynologie vanwaar Friederike Wagner en anderen op zoek gaan naar fossiele bladeren. Het team brengt met een zeer nauwkeurige huidmondjesanalyse de variaties in CO2 sinds de laatste ijstijd in kaart. Deze analyse levert inmiddels verbazingwekkende resultaten. Het laat zien dat de CO2-niveaus regelmatig stijgen en dalen; een schril contrast met de vlakke geschiedenis die de luchtbellen uit het ijs tonen. In juni 1999 publiceerden Friederike Wagner van de Universiteit Utrecht en een team van onderzoekers uit Utrecht, Amsterdam en Gainesville in de Amerikaanse staat Florida een artikel in het vakblad Science. Ze meldden dat de CO2-concentratie aan het eind van de laatste ijstijd, 11.000 jaar geleden, sterk toenam. De stomata-index in de berkenbomen daalde van dertien naar acht. Dat wijst erop dat de CO2-concentratie toenam van ongeveer 260 naar 348 ppm. Volgens de gangbare ideeën, gebaseerd op luchtbellen in ijs, was die concentratie tot aan de 20e eeuw daarentegen minder dan 300 ppm.

In AR 5 (‘Assessment Report 5’) van het IPCC staat o.a. het volgende vermeld:

Past changes in atmospheric temperatures and greenhouse-gas concentrations can be determined with very high confidence from polar ice cores.

Bovenstaande informatie betekent, dat de historische gegevens over het CO2 gehalte en de temperatuur in de atmosfeer, zoals deze door het IPCC zijn gepubliceerd, onbetrouwbaar zijn.