De Grauw klauwier heet terecht bedreigd, handhaaft zich nog in bolwerkjes, zoals hier in Bargerveen

De Grauwe klauwier heet in 1995 terecht bedreigd, handhaaft zich nog in bolwerkjes, zoals hier in Bargerveen, bleef afnemen in verspreiding en habitatverslechtering moest een rol spelen

De opstellers van de Rode Lijst voor vogels die vervolgens ‘bedreigd’ heten lijken hun eigen regels voor classificatie te overtreden, waardoor de Rode Lijst veel omvangrijker wordt dan nodig. Dat blijkt wanneer je de Rode Lijst van 1995 met 64 vogelsoorten (van de 179 als ‘vaste’ broedvogels gepropageerde soorten) kritisch toetst op het gebruik van criteria. Als regel geldt dat een vogelsoort op de Rode Lijst komt wanneer hij (sterk) afneemt sinds 1950.

Een vogel heet ‘ernstig bedreigd’ wanneer deze binnen 3 generaties of 10 jaar kan uitsterven. Wanneer je die regels echter strikt interpreteert, populatiegegevens uit atlassen vergelijkt en toepast op de Rode Lijst staat bijna de helft van de vermeldde Rode Lijsters er onterecht op, of is het een twijfelgeval. Daarmee gaat de Rode Lijst zijn doel voorbij, omdat het als alarmbel voor beleidsmakers is bedoeld (rood als alarmkleur). Het Planbureau voor de Leefomgeving beweert bijvoorbeeld op basis van de Rode Lijst dat ‘1 op de 3 soorten is bedreigd’.

De pretentie is dat de Rode Lijst een indicator is voor de geschiktheid van ons milieu voor vogelsoorten, danwel het succes van Nederlands natuur- en milieubeleid. Maar bij veel toe- en afnames van soorten spelen toevalsprocessen en bijbehorende natuurlijke (?) populatieschommelingen vaak een belangrijker rol, nadelige klimaatomstandigheden in de Sahel tussen 1969 en 1985 waar vogels overwinterden of het succes van concurrerende vogel- en diersoorten. Daarnaast belandden diverse soorten in een lichtere of zelfs allerzwaarste bedreigingscategorie die hier:

  • a. vrijwel nooit vaste broedvogel waren
  • b. op de noordrand van hun  (optimale) verspreidingsgebied leefden en nooit algemeen waren (de hop kan niet tegen natte koude zomers)
  • c. zich pas afgelopen eeuw in Nederland vestigden en gewoon zeldzaam bleven
  • d. die sterk toenamen in aantal bij opstellen van de Rode Lijst
  • e. zich nieuw vestigden, zoals ik al eerder schreef kwamen er afgelopen eeuw voor 1980 al 40 nieuwe soorten BIJ als vaste of incidentele broedvogel.
  • f. profiteerden van tijdelijke omstandigheden door bouwprojecten en inpolderingen, die in 1995 al voorbij waren
De ooievaar, in 1995 weer evenveel paren als in 1950, dus onterecht op Rode lijst en nam al in heel West Europa toe

De ooievaar, in 1995 weer evenveel paren als in 1950, dus onterecht op Rode lijst en nam al in heel West Europa toe

Aantal ‘bedreigden’ opkrikken en totaal naar beneden halen
Punt a is van belang, omdat Sovon Vogelonderzoek de hoeveelheid broedvogelsoorten naar beneden haalt van 260 (regelmatig tot incidenteel) broedende soorten naar 179 ‘vaste’ broedvogels. Plots moet een soort hier dan 10 jaar aaneengesloten broeden, terwijl je niet 10 jaar aaneengesloten hoefde te broeden om de zwaarste bedreigingscategorie ‘verdwenen’ of ‘ernstig bedreigd’ te belanden.

Dus om het aandeel ‘bedreigde’ vogels groter te doen lijken ten opzichte van het totaal maken ze het totaal kleiner, en om het aandeel ‘bedreigde’ vogels omhoog te krijgen hanteren ze vervolgens geheel andere regels. Zo is van 1950 vaak geen populatieschatting bekend, en er belanden zelfs vogels op de Rode Lijst van 1995 die toen algemener waren dan in 1950, of die na een dipje in de jaren ’60, ’70 of ’80 al weer sterk in aantal toenamen. Dan is de hoofdoorzaak van bedreiging dus al weer reeds lange tijd weggenomen (visdief, grote stern), zoals bij persistente gifstoffen.

Bij de overblijvende terechte vermeldingen speelt meestal de ruilverkaveling en habitatverwoesting een rol die mede door het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid werd ingezet, en andere ecologisch nadelige processen van vergrootschaliging die nodig waren voor boeren om kosten te drukken. Bedenk dat de overheid in de jaren ’60 en ’70 WIK-premies uitkeerde voor het rooien van hoogstamboomgaarden, en ruilverkavelingen steunde, gunstige leningen verstrekte voor mega-varkensstallen enz.

Hieronder geef ik een korte beschrijving van alle soorten, aantalsvergelijkingen en geef met zwart kruis zeker onterechte plaatsing aan en kruis tussen haakjes de twijfelgevallen. Bij elkaar staan dan 24 soorten er zeker onterecht op volgens de eigen Rode Lijst criteria en zijn er 7-9 twijfelgevallen. De Rode Lijst wekt alvast ten onrechte de indruk dat alles in 1950 beter was. Terwijl onze vogelfauna in 1995 alvast soortenrijker was, hoewel de van kleinschalig cultuurland afhankelijke soorten unaniem achteruit holden.

Rode Lijst 2005 ten onrechte nog langer gemaakt
Op de Rode Lijst van 2004 werden zelfs 79 soorten geplaatst, waarvan 12 ‘ernstig bedreigd’. Zoals ik al eerder vaststelde, is geen enkele vogel die ‘ernstig bedreigd’ heet in Nederland volgens de Rode Lijst van 2004 ook op Europese of mondiale schaal bedreigd volgens de IUCN Rode Lijst: ze vallen allemaal in de categorie ‘least concern’. Ook op de Rode Lijst van 2004 vinden we de zelfde problematiek terug, waarbij vele soorten die zich afgelopen eeuw als nieuw vestigden in een bedreigingscategorie komen. Zoals ik al beschreef, kwamen er op de Rode Lijst 2004 voor vogels liefst 8 nieuwkomers in Nederland, waardoor de lijst nodeloos langer werd dankzij een in principe gunstige ontwikkeling voor onze biodiversiteit.

Grutto wel sterk achteruit tov 1950 en dus terecht op lijst, maar toch twijfelgeval: want in 1995 nog veel algemener dan bv 1900 en mogelijk zelfs tot jaren '40

Grutto wel sterk achteruit tov 1950 en dus terecht op lijst, hoewel in 1995 mogelijk nog algemener dan in 1900

Rode Lijst 1995 nader bekeken, X= onterecht, (X)= twijfelgeval

  1. dodaars , kwetsbaar(1995)>>>(2005 van lijst af), had vlak na jaren ’50 1000-2000 broedparen, in 1998-2000 iets meer
  2. roerdomp, bedreigd (1995)>>>>(2005), leed onder strenge winters, neemt weer toe, aantal broedparen in 1950 geschat op 350, in 1977 op 500-700, 1998-2000 nog 200-250, nu weer op 350
  3. woudaapje, Ernstig bedreigd 1995>>>>>2005, nam in heel Europa af, overwintert in Sahel, in 1977 nog 100-135 paren, in 1998-2000 nog 10 paar maar mogelijk 30, NL ligt aan uiterste noordwestrand van verspreiding,
  4. (X) kwak- ‘(Verdwenen uit Nederland)’ was in 1900 al zeldzaam, 1946 ongeveer 10 nesten in de Biesbosch, in 1998-2000 omvat 20 broedparen waarvan een deel uitgezette exemplaren, was in 1995 niet uit NL verdwenen
  5. purperreiger-(bedreigd) afname door klimaat Sahel, nam in 1995 al weer in aantal toe
  6. X ooievaar (Ernstig bedreigd)- geherintroduceerd en in jaren ’90 al sterk toenemend in geheel West Europa, populatie jaren ’40 was 300-350 was reeds in 1995 weer bereikt met 396 paren in 2000, dus niet zeldzamer dan in 1950
  7. X Lepelaar (gevoelig), in 1921 nog 250 paar, in 1950 nog 400-500, in 1977 nog 200 paar, in 1998-2000 liefst 1100, dus meer dan in 1950 en dus onterecht op Rode Lijst
  8. X pijlstaart-eend: (gevoelig) in 1923 voor het eerst als broedvogel, populatie bleef klein, 50-75 paar in 1977, naar 20-30 paar in 1998-2000, even algemeen/zeldzaam als in 1950
    zomertaling: noordgrens areaal, enige taling die trekt naar Afrika nam tot jaren ’70 af naar 1500 paar in 1977, nam toe naar 1800 paar in 1998-2000
  9. X Krooneend, (Ernstig Bedreigd), eerste broedgeval in 1942 dankzij West Europese uitbreiding vanuit Azië, in 1977 40-60 paar, in 1998-2000 al sterk uitbreidend naar 120-170 paar, dus ten onrechte op Rode Lijst, want algemener dan in 1950
  10. X Middelste Zaagbek (gevoelig): broedde in 1950 nog niet in Nederland, ten onrechte op Rode Lijst, in 2000 met 30-45 paren
  11. X Blauwe Kiekendief (Gevoelig): in de jaren ’50 slechts 10-15 broedparen, broedt pas vanaf jaren ’40 op Waddeneilanden, eind jaren ’90 nog 85-105, dus sterk toegenomen in aantal, profiteerde van inpoldering IJsselmeer met piekaantallen van 40-50 paren eind jaren ’70.
  12. (X) Grauwe Kiekendief (Ernstig Bedreigd), aantal broedgevallen in jaren ’50 zou ‘meer dan 50 hebben bedraagd’, profiteerde in jaren ’70 van inpoldering Flevoland, en vanaf 1992 braaklegregeling landbouwgrond. In 1998-2000 al 29-45 paren, dus ‘ernstig bedreigd’ status onterecht, maar mogelijk iets zeldzamer dan in 1950
  13. Korhoen (ernstig bedreigd), in 1948 nog 1500 aanwezig, nu vrijwel uitgestorven, de vogelatlas 2002 noemt toegenomen predatie als factor, waar predatoren eerder werden kortgehouden en inkrimping heide-areaal, was in voorgaande eeuwen cultuurvolger die profiteerde van opkomst kleinschalige landbouw ten koste van bossen, daarvoor zeldzame bewoner van randen hoogveen
  14. Patrijs (kwetsbaar) , in 1977 nog 37.500-47500 paar, in 2000 nog 10.000 paar, nu weggevaagd
  15. X Porseleinhoen (kwetsbaar), van 1950 geen populatieschatting, de vogelatlas 1979 noemt 50-100 paar, die van 2002 noemt 150-300 paren dus sterke toename en ten onrechte op Rode Lijst
  16. X Kleinst Waterhoen (Verdwenen) Van 1900 tot 1972 maar 10 broedgevallen, in jaren ’90 werden 9 territoria gemeld, dus eerder toename. Broedt altijd in wisselende en zeer kleine aantallen, keerde recent 0ok weer terug rond Naardermeer. Ten onrechte op Rode Lijst
  17. X Kwartelkoning (ernstig bedreigd) Nam tot begin vorige eeuw sterk toe door uitbreiding graslandareaal, van 1950 geen populatiegegevens in 1977 nog 100 territoria, in 1998-2000 vijf maal zoveel, volgens broedvogelatlas 2002 door influx populaties Oostblok en verruiging collectieve landbouwgrond, in 2012 nog 2-300 en als kwetsbaar op Rode Lijst
  18. X. Steltkluut (gevoelig), pas sinds 1931 broedvogel en daarna incidenteel, in 1950 13 broedparen, jaren ’70 1 paar, in 1998 ook, maar daarna plots tientallen paren. Noordrand verspreidingsgebied
  19. Griel (Verdwenen) verdween al in jaren ’50 en was nooit algemeen, aan uiterste noordrand verspreiding in NL, mediterrane vogel
  20. Strandplevier (Bedreigd). Last van recreatie stranden. Ging ten opzichte van jaren ’70 achteruit toen vogel zich op kunstmatige piek bevond, door inpolderingen Flevoland (100 paar), Lauwersmeer (70 paar) en opspuiten bouwterreinen (oa Amsterdam), werd al in jaren ’70 voorspeld, toen nog 750 tot 1100 paar hier broedden:‘dat er ooit een einde zal moeten komen aan grootscheepse opspuitingen en droogleggingen in ons land, zal de strandplevier in de wat verdere toekomst teruggedrongen worden in de restanten van zijn oorspronkelijke biotopen. Een duidelijke afname van de Nederlandse broedpopulatie lijkt dan ook onontkoombaar’
  21. X Goudplevier (verdwenen) verdween al voor 1950, laatste broedgeval in 1937, zeer algemeen doortrekker en wintergast gebleven. Verdwijnen zegt niets over actuele milieutrends
  22. X Bonte strandloper (verdwenen), verdween al voor 1950 als vaste broedvogel als restpopulatie na IJstijd, nog zeer algemene wintergast
  23. Kemphaan (bedreigd) In jaren ’50 nog 6000 broedparen, in 2000 nog 100-140 en later nog minder, arctische soort die hyperintensivering landbouw niet kon volgen, algemene wintergast
  24. Watersnip (kwetsbaar) populatie holde achteruit dankzij hyperintensivering landbouw, van 5500 paar in 1977 naar 1200-1500 in 2000
  25. Grutto (gevoelig), oorspronkelijk moerasbewoner werd typische weidevogel, populatie steeg sterk na jaren ’50 naar jaren ’70 nog 120.000 paar, in 2000 nog 46.000 paar, grootste achteruitgang vooral sinds 1990
  26. X Tureluur (gevoelig) oorspronkelijk hoogveen, troendra en steppevogel, breidde areaal in jaren ’70 nog uit, met 20.000 paar in NL tot 20-30.000 in jaren ’80 en 1990, daarna weer terug naar 22.ooo paar, dus algemener dan in jaren ’50
  27. X Zwartkopmeeuw (gevoelig) was in jaren ’50 nog geen vaste broedvogel in NL, eerste broedgeval in 1935, eind jaren ’90 waren er al 850 paren in NL, hoort niet op Rode Lijst
  28. X Dwergmeeuw (ernstig bedreigd), broedde onregelmatig in NL sinds 1942, was geen vaste broedvogel in 1950, maar breidde populatie uit vanaf jaren ’50 vanuit Zwarte Zee. Aan rand van verspreiding in NL, ook eind jaren ’90 enkele broedparen
  29. X Lachstern (verdwenen in NL) was nooit vaste broedvogel, met slechts enkele paren in jaren ’50.
  30. (X)Grote stern (bedreigd) In jaren ’50 populatie van 25-40.000 paar, kreeg klap van persistente gifstoffen in jaren ’60, sindsdien spectaculair herstel naar 14.500 paar, bedreiging dus weggenomen maar minder dieren dan in 1950
  31. (X) Visdief (gevoelig) in jaren ’50 toegenomen tot 35-40.000 paar na zeldzaamheid door vervolging voor dameshoedjes in 1900, daarna klap van persistente gifstoffen maar in jaren ’70 alweer herstel naar 10.000 paar, en eind jaren ’90 alweer bijna 20.000, bedreiging dus weggenomen
  32. (X)Noordse stern (bedreigd) in 1954 op 2500 paar geschat, in jaren ’70 alweer herstel na klap jaren ’60 naar 1500 paar, eind jaren ’90 alweer 2300 paar, broedt in wisselende aantallen
  33. (X) Dwergstern (bedreigd) tot jaren ’50 nog 1000 paar, in jaren ’70 terugval tot 320 paar eind jaren ’90 weer 500, en toename zette zich voort tot meer dan 800 paar in 2012.
  34. (X) Zwarte stern (bedreigd) Aantal schommende in jaren ’50 rond 2000 paar volgens Vogelatlas 1978, nam toe eind jaren ’70 naar 3000 paar en nam toen weer af naar 1000-1250 paar eind jaren ’90 om sindsdien verder toe te nemen tot 1450 paar, nu afhankelijk van broedvlotjes
  35. (X) Koekoek (kwetsbaar) Geen populatieschatting in jaren ’50. In jaren ’70 werden 10.000 territorium houdende vrouwtjes geschat, dat is iets meer dan de geschatte 6-8000 van eind jaren ’90, wat ook de laatste bekende populatieschatting is. Onbekend dus of hij zo sterk afnam
  36. X Kerkuil (bedreigd, in 2005 kwetsbaar) is een warmteminnende vogel, in warme jaren tot 1950 broeden er 1800-3500 paar, maar klap door strenge winters als van 1963 roeiden bestand bijna uit, in daljaar 1973 nog 250-300 paar, in jaren ’70, eind jaren ’90 alweer hersteld tot 2000 paar dankzij plaatsen nestkasten, dus onterecht als ‘bedreigd’ op Rode Lijst. Nu meer dan 2500 paar, wel vaak verkeersslachtoffer.
  37. Steenuil (kwetsbaar), in jaren ’70 werden 6000-8000 paar gemeld, eind jaren ’90 nog steeds 6000 paar, aantal jaren ’50 onbekend maar mogelijk algemener in zijn bolwerk van het rivierengebied
  38. Velduil (bedreigd) algemeen in muizenrijke jaren, daarbuiten zeldzaam, in jaren ’70 130-185 paar, maar daarna verder afgenomen. Aantal in jaren ’50 onbekend, maar uitschieters van meer dan 1000 broedparen in muizenjaren en na inpoldering Flevoland
  39. (X) Nachtzwaluw (bedreigd) nam in jaren ’70 af tot 500-600 paar volgens Vogelatlas, maar nam daarna toe tot 1150 paar eind jaren ’90, en nu al meer dan 2000 paar met verspreiding groter dan in 1950. Kan dus van Rode Lijst af. Geen reden tot categorie ‘bedreigd’,
  40. X IJsvogel (bedreigd) Na strenge winters implodeert populatie, maar snel herstel. In jaren ’50 ongeveer 250 broedparen gemeld, populatiecrash door winter van 1963 naar ongeveer 10 paren, in topjaar van jaren ’70, 1975 weer 275-325 paar gemeld, jaar daarop 90-140, fluctuaties gelijk aan eind jaren ’90 en dus ook aan jaren ‘50. Nu ongeveer 300 paar. Geen reden voor classificatie Rode Lijst, altijd sterke af- en toename, nooit algemeen, maar breidde zich wel uit over geheel NL, ook in Amsterdam en steden
  41. X Hop (Verdwenen) Al in 1950 geen vaste broedvogel, was in warme Middeleeuwen algemeen en is afhankelijk van droge warme zomers, maar 1 broedgeval in jaren ’70, in jaren ’90 niet aanwezig net als in 1950 en dus ten onrechte op lijst. De Hop is nu weer terug als broedvogel
  42. Draaihals (Kwetsbaar) Volgens Vogelatlas 1979 geen bewijs van achteruitgang tov 1950 en daarvoor, en 125-250 broedparen in jaren ’70. In jaren ’90 nog 50-65, nu nog 50 en ‘ernstig bedreigd’, maar mogelijk dankzij omstandigheden winterkwartier Sahel.
  43. X Groene specht (kwetsbaar) Geen gegevens van 1950, maar populatie in jaren ’70 op 4500-7500 en geen achteruitgang gemeld, eind jaren ’90 nog 45-5500, daarna geen nieuwe populatieschatting
  44. Kuifleeuwerik (bedreigd) in jaren ’70 nog 3000-5000, eind jaren ’90 nog 60-80, broedde ook in steden en dorpen en op industrieterrein, sterke cultuurvolger, profiteerde van bouwplaatsen wederopbouw na oorlog, nu bijna uit NL verdwenen
  45. Veldleeuwerik (Gevoelig) was wijdst verbreide zangvogel met 500-750.000 paren, decimeerde in aantal in jaren ’90
  46. X. Oeverzwaluw (kwetsbaar) In jaren ’50 meer dan 20.000 paar, afname in jaren ’70 tot 5000-8000, 11.500 in 1989, maar in 1998 weer 22.000 paar, in 2000 ruim 30.000. Talrijker dan in 1950 dus onterecht op Rode Lijst, hoewel wisselend in aantal
  47. (X)Boerenzwaluw (gevoelig) Vogelatlas 1979 meldt dat conclusie over achteruitgang niet is te trekken en schat 150.000 paar, in jaren ’90 ruwere schatting 100-200.000 paar. Belangrijkste bedreiging is afname boerenbedrijven en regels hygienisme
  48. (X) Huiszwaluw (gevoelig) Geen aantal van jaren ’50 maar geen duidelijke afname, in jaren ’70 werden 77.000 paar gemeld, en eind jaren ’90 110-125.000 paren. Maar volgens nieuwe Vogelatlas zouden jaren ’70 onderschatting zijn
  49. Duinpieper (Bedreigd) Was nooit algemeen, maar in 1950 talrijker. Aan noordwestrand verspreiding, profiteerde van uitbreiding heidevelden en boskap, neemt af in geheel NW Europa, in jaren ’70 nog 75-90 paar, nog 20-25 paar in jaren ’90, sinds 2004 verdwenen
  50. X Engelse gele kwikstaart (Bedreigd) voor jaren ’70 maar 35 broedgevallen bekend, overgewaaid uit Engeland in duinstreek, toename tot 150-200 paar in jaren ’70, in jaren ’90 nog 40-80 paar, dus algemener broedvogel dan in 1950 en was nooit vaste broedvogel
  51. Paapje (bedreigd) Geen aantallen bekend van 1950 maar afname verondersteld. Schatting in jaren ’70 van 1000-1100 paar, in jaren ’90 nog 500-700
  52. X Roodborsttapuit (kwetsbaar) Geen gegevens van 1950 maar zowel regionale afname als toename, in jaren ’70 gescht op 2400-2600, in jaren ’90 al 7000 dus sterke toename tov 1950 is mogelijk en dus onterecht op Rode Lijst
  53. Tapuit (kwetsbaar) Geen gegevens 1950 maar vermoedelijk algemener in 1900, tot bebossing heideterrein gebied afnam. IN jaren ’70 geschat op 1400-1600 paar, jaren ’90 nog 60-800 paren
  54. (X) Snor (Kwetsbaar) geen gegevens 1950 maar geen toe of afname gemeld, mede door kolonisatie Flevopolders mogelijke toename, jaren ’70 op 1750-3000 paar geschat, in jaren ’90 op 1700-2100, Europese Atlas meldt ongunstige condities wintergebied als oorzaak afname, maar stabiele trend in 1996
  55. Rietzanger (gevoelig) nam vooral na 1969 plots af, door klimaatcondities Sahel tot midden jaren ‘80, in jaren ’70 nog 17500-30.000 paar, in jaren ’90 nog 22.000 paren
  56. Grote karekiet (bedreigd) In 1950 nog geschat op 2500-10.000 paar, in NL aan noordgrens areaal die bij opwarming tussen 1900-1950 ook Zweden en Finland koloniseerde, in jaren ’70 al sterke achteruitgang en 1200-1600 paar, jaren ’90 nog 250-300
  57. Grauwe klauwier (bedreigd) in 1950 nog 400-500 paar, in jaren ’70 nog 150 en in jaren ’90 nog 160-200, met wel 110 paar in 1996 in 1 gebied, het Bargerveen
  58. Klapekster (bedreigd) Altijd al zeldzaam, maar Vogelatlas 1979 meldt sterke afnames tov 1950 in gebieden en nog 25 broedparen, in jaren ’90 nog 1-4 paren.
  59. Roodkopklauwier (verdwenen) in jaren ’50 nog een tiental broedgevallen in Limburg maar daar in 1963 verdwenen. NL was uiterste noordrand verspreiding
  60. X. Raaf (gevoelig) Broedde in 1950 niet meer in Nederland, en werd in 1966 opnieuw uitgezet. In jaren ’90 weer ongeveer 60 nesten dus onterecht op Rode Lijst want algemener dan in 1950
  61. Kneu (gevoelig) geen aantallen in 1950 bekend, in jaren ’70 liefst 75-100.000 paar, jaren ’90 44.000
  62. Geelgors (Gevoelig) Sterke afname sinds 1950 naar 20-30.000 in jaren ’70 en gelijke aantallen in jaren ’90
  63. Ortolaan (ernstig bedreigd) sterke afname sinds 1950 naar 90-125 paar in jaren ’70, tot 2 paar eind jaren ‘90 en inmiddels verdwenen
  64. Grauwe gors (bedreigd) sterke afname gemeld in jaren ’70 tov jaren 50 en daarvoor tot 400-800, in jaren ’90 nog 50-100 paar, daarna bijna verdwenen