ecomodernisme

Op 29 april verschijnt het boek, Ecomodernisme, 304 pagina’s, 22,99 euro. E-book: 13,99 euro

Te bestellen via Bol.com

Over het boek:

Dit frisse pleidooi van de ecomodernisten is een belangrijke bijdrage aan de zo noodzakelijke dialoog over duurzaamheid.

Louise O. Fresco, voorzitter Wageningen UR

Over ecomodernisme:

Een vrijere, meer optimistische kijk op het vraagstuk van mens en natuur.

De Groene Amsterdammer

Een gastbijdrage van Marco Visscher.

Zeg dat je een ‘groene’ leefstijl hebt en je voldoet aan een helder signalement. Je bent tegen kernenergie en tegen gentechnologie in de landbouw. Je bent voor windmolens, voor biologische landbouw en voor lokaal geproduceerd voedsel. Je bent voor internationale afspraken om klimaatverandering tegen te gaan. Je zet je af tegen de consumptiemaatschappij en economische groei. Ontwikkeling moet vooral duurzaam zijn. Je vreest de afname van biodiversiteit, evenals de toename van de menselijke bevolking. Je ziet een vegetarisch dieet als een manier om de planeet te redden.

Kortom, ‘groen’ is min of meer synoniem aan een pakket geaccepteerde meningen over thema’s als milieu, technologie, economie en politiek. Samen vormen ze de basis van de agenda voor een duurzame toekomst.

Dat alles is aan het kantelen. Een nieuwe lichting natuurliefhebbers en milieubeschermers is opgestaan en is bezig een flink aantal van deze geaccepteerde meningen kritisch te herzien. Zij zijn bijvoorbeeld vóór kernenergie, vóór gentechnologie en vóór economische groei. Zij onderscheiden zich van de traditionele milieubeweging met de nadruk die zij leggen op pragmatische oplossingen die aantoonbaar werken. Zij noemen zichzelf ecomodernisten.

Ecomodernisten streven naar meer natuur en een schonere leefomgeving. Ze onderschrijven een centrale wens uit de milieubeweging: menselijke activiteiten moeten het milieu minder belasten. Maar waar de heersende groene gedachte is om daarom ‘in harmonie’ met de natuur te leven, pleiten ecomodernisten er juist voor om meer controle over de natuur te nemen. Waar de traditionele groenen van oudsher dromen van een sober, laagtechnologisch bestaan op het platteland, zien ecomodernisten meer heil in een modern, hoogtechnologisch leven in de grote stad. Juist zó kan volgens hen de impact van de mens op de natuur en het milieu verminderen. Ook hopen ze daarmee de welvaart en het welzijn te bevorderen van miljarden mensen die daarin nog zijn achtergesteld.

Ontkoppeling, het uit elkaar halen van mens en natuur, is voor de ecomodernisten een sleutelwoord. Hoe meer we onze activiteiten ontkoppelen van de natuur, hoe beter het gaat met ons én met de natuur. Ontkoppelen doen we vooral door onze activiteiten te concentreren – in de landbouw, in de energiewinning en in de manier waarop we wonen – waardoor er meer ruimte komt voor de natuur.

Ontkoppelen doen we bijvoorbeeld met intensieve landbouw. Daarmee produceren boeren veel voedsel op relatief weinig land, waardoor zij niet alleen het meest efficiënt gebruikmaken van kostbare grondstoffen, maar waardoor ook meer natuur overblijft. Bovendien maakt intensieve landbouw ons voedsel betaalbaar en bevrijdt het arme, zelfvoorzienende boeren in ontwikkelingslanden van zware arbeid op het land. Daardoor is het voor hen mogelijk om te verhuizen naar de steden, waar meer kansen zijn op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en persoonlijke ontwikkeling. In steden leven we eveneens ‘intensief’: veel mensen wonen op een klein grondgebied. Ook daardoor blijft meer natuur over, terwijl er veel efficiënter gebruik wordt gemaakt van bouwmaterialen, energie en transportmiddelen.

Met andere woorden: de natuur wordt volgens ecomodernisten vooral beschermd met alles wat onze westerse samenlevingen zo modern maakt en níét met alles wat rurale gemeenschappen zo traditioneel maakt.

Ecomodernisten denken niet over alles hetzelfde, maar verenigen zich rondom een aantal benaderingen. Zo scharen ze zich achter een uitgesproken positieve toekomstvisie waarin mens en natuur floreren. Met dat optimisme wijzen ze uitdrukkelijk de alarmistische toon af die weleens doorklinkt in wat je zou kunnen omschrijven als ‘doemscenario’s’. De vindingrijkheid van de menselijke soort, zo redeneren zij, maakte de afgelopen eeuwen een einde aan allerlei problemen die eerder nog werden gezien als onvermijdelijk en onoplosbaar.

Dit betekent dat ecomodernisten op voorhand ook niet weten wát de oplossing zal zijn voor reële problemen rondom kernafval, verlies aan biodiversiteit of de eindigheid van fosfaat. Bovendien beseffen zij dat elke oplossing weer nieuwe problemen met zich mee zal brengen. Maar het betekent dat je open moet staan voor alle mogelijke oplossingen en dat je vertrouwen mag hebben dat we ook in de toekomst in staat zijn om nieuwe problemen aan te pakken.

Tal van ontwikkelingen ondersteunen hun optimistische vertrekpunt dat modernisering een gunstige invloed heeft op de natuur. Rijke landen hebben de minste milieuproblemen: vanaf een zeker niveau zorgt welvaart ervoor dat mensen beter voor de natuur gaan zorgen. Ecomodernisten zien economische groei dan ook niet als een afkeurenswaardig ideaal. Integendeel. In economische groei zien ze een voorwaarde voor zowel sociale en culturele ontwikkeling als voor de persoonlijke vrijheden die wij in het meer welvarende deel van de wereld heel gewoon zijn gaan vinden.

***

Als er al sprake is van een aanwijsbaar beginpunt van het ecomodernistisch denken, dan is dat in 2004. In dat jaar publiceerden twee dertigers, Michael Shellenberger en Ted Nordhaus, een controversieel essay met de titel ‘The Death of Environmentalism’. Daarin presenteerden zij zich als ‘kleinkinderen van de milieubeweging’, dankbaar voor alles wat die milieubeweging heeft bereikt. Shellenberger en Nordhaus wezen erop dat deze beweging belangrijke successen boekte bij de oplossing voor redelijk overzichtelijke problemen als bescherming van natuurparken en bestrijding van zure regen. Maar, zo vroegen beiden zich af, zou de milieubeweging nu ook in staat zijn om een complexe mondiale uitdaging als klimaatverandering, ‘de meest serieuze ecologische crisis ter wereld’, te lijf te gaan?

Shellenberger en Nordhaus dachten van niet. Na de honderden miljoenen dollars die milieugroeperingen toen al hadden uitgegeven om de opwarming van de aarde tegen te gaan, was er maar weinig resultaat geboekt. Met hun oplossingen, waarbij niets minder dan de hele wereldeconomie op haar kop moest en de ambities van de mensheid fors naar beneden moesten worden bijgesteld, kon dat ook niet anders. De milieubeweging kwam alleen nog maar met zure verklaringen, dramatische oplossingen en voorstellen die niet tot de verbeelding van de massa spraken en ook nog weinig effect sorteerden. ‘We zijn ervan overtuigd geraakt,’ concludeerden Shellenberger en Nordhaus, ‘dat de milieubeweging met al haar niet-onderzochte veronderstellingen, achterhaalde concepten en uitgeputte strategieën moet worden begraven, zodat iets nieuws kan opbloeien.’

Shellenberger en Nordhaus waren milieuactivisten, die elkaar ontmoetten tijdens een campagne om een sequoiabos in Californië te redden. Beiden hielden zich bezig met thema’s als het milieu en sociale rechtvaardigheid. Shellenberger werkte als consultant voor diverse milieuorganisaties. Hij had succesvolle campagnes opgezet om grote bedrijven als Walmart en Nike te dwingen een socialer en groener beleid te voeren. Nordhaus werkte als strateeg voor verschillende milieuorganisaties.

Samen zetten ze een denktank op, ‘The Breakthrough Institute’, waaruit beleidsanalyses, rapporten en opiniestukken voortkwamen over thema’s als energie, natuurbehoud en innovatie. In 2008 werden Shellenberger en Nordhaus door het weekblad Time opgenomen in de lijst met ‘Heroes of the Environment’. Desondanks bleef hun werk grotendeels onder de radar. Pas rond 2014 kwam daar verandering in, wat vooral te danken was aan prominente denkers en schrijvers in groene kringen die in hun richting opschoven.

Een van hen was Stewart Brand, die in de jaren zestig zijn medehippies had opgeroepen om weer op het land te gaan leven. Op latere leeftijd zag hij echter in dat de stad toch echt beter is voor mens en milieu, al was het maar omdat transport en energiegebruik hier juist veel minder belastend zijn. In zijn boek, ‘Whole Earth Discipline’, dat in 2009 verscheen toen Brand zeventig jaar was, vertelde hij over dat nieuwe inzicht. Ook legde hij uit waarom genetische modificatie in de landbouw en kernenergie groene oplossingen zijn, en dat klimaatverandering een dusdanige bedreiging vormt dat geo-engineering – ingrijpen in de natuurlijke systemen van de aarde – misschien wel noodzakelijk is.

Vanuit de wetenschap komt volgens Brand steeds meer kennis die botst met de groene dogma’s. Het ligt dan ook voor de hand dat de groene ideologie zal moeten veranderen. ‘Maar,’ stelde Brand, ‘ideologieën hebben er een hekel aan te veranderen. De benadering moet dan ook pragmatisch zijn. We moeten op weg naar een praktische manier van denken die is gericht op resultaten in plaats van op theorieën en principes.’

Afbeelding: Lomborg Lynas

In Groot-Brittannië maakte Mark Lynas een vergelijkbare draai op het gebied van gentech en kernenergie. Lynas, die geldt als een prominent journalist, commentator en auteur, zat nog veel dieper in de milieubeweging dan Brand. Ooit vernielde hij velden waar gentechgewassen groeiden en gooide hij een taart in het gezicht van milieuscepticus Bjørn Lomborg vanwege diens ‘complete bullshit’. Nu noemt Lynas zichzelf met trots ecomodernist. (…)

***

Wij hebben dit boek over ecomodernisme geschreven omdat wij onszelf als ecomodernisten zien. De zeven auteurs vinden elkaar in de groeiende overtuiging dat de traditionele groene beweging op de verkeerde weg is. Wij menen dat deze zich te veel heeft ingegraven in achterhaalde stellingen en een romantisch beeld van de natuur koestert dat voor veruit de meeste mensen onwerkelijk en onwenselijk is. In het ecomodernisme zien we alternatieve ideeën die realistischer, wenselijker en ambitieuzer zijn – en groener, bovendien.

Wij staan kritisch tegenover het nationale en internationale milieu- en natuurbeleid. Internationale onderhandelingen om de CO2-uitstoot terug te dringen zijn niet alleen weinig vruchtbaar gebleken, de aangedragen oplossingen zijn ook onnodig duur. De mate waarin arme en opkomende landen nu al moeten bijdragen aan de oplossingen, grenst volgens ons aan het immorele. In Nederland is het tientallen miljarden euro’s kostende Energieakkoord, afgesloten met steun van onder meer Greenpeace en Natuur & Milieu, vooral een ingewikkeld bouwwerk van subsidies dat met name ten goede komt aan energiebedrijven, landeigenaren en investeerders. Ondertussen stijgen de energierekeningen van huishoudens flink en is de winst voor het milieu ver te zoeken.

Veel ecomodernisten zijn bekeerlingen. Bij ons is dat niet anders. Sommigen van ons voelden zich lange tijd onderdeel van de milieubeweging. We deden mee aan demonstraties, organiseerden campagnes of volgden als journalist te goeder trouw de persvoorlichters van de bekende milieugroeperingen, waarbij overigens een van ons zo’n persvoorlichter was. Anderen komen uit de wereld van wetenschap en techniek: kringen waarin soms al langer met gefronste wenkbrauwen wordt gekeken naar de beweringen van milieuorganisaties. Weer anderen voelen zich sterk verwant met de wereld van ontwikkelingssamenwerking en betreuren dat veel denkers en medewerkers in deze sector zich laten opslokken door groene overwegingen en daardoor onbewust tegen ontwikkeling beginnen te pleiten. In meer of mindere mate zijn wij allen verweesde groenen die in het ecomodernisme eindelijk een thuis hebben gevonden; een thuis waarin onze ideeën en overtuigingen zowel betekenis en richting als intellectuele en morele steun krijgen.

Dat betekent niet dat we het altijd roerend met elkaar eens zijn; u zou onze onderlinge e-mails eens moeten lezen. Onze verschillen – in onze achtergrond, overtuigingen en prioriteiten – reflecteren hoezeer het ecomodernisme ruimte biedt aan een divers gezelschap. Neem alleen al de hiervoor genoemde Stewart Brand en Mark Lynas. Hoewel Brand door veel ecomodernisten wordt gewaardeerd vanwege zijn ideeën over de voordelen van verstedelijking, kernenergie en genetische modificatie, heeft meer dan een enkeling grote twijfel over zijn pogingen om wilde natuur terug te brengen, inclusief uitgestorven diersoorten; Stewart Brand wil de wolharige mammoet weer tot leven wekken.

Hoewel Lynas alom wordt geprezen vanwege zijn strijd tegen ideeën die hij in het verleden met overtuiging uitdroeg, blijft hij vasthouden aan het concept van ‘planetaire grenzen’ waarbinnen de menselijke ontwikkeling dient te blijven. Die grenzen betreffen alles van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer en verzuring van de oceanen tot het verlies aan biodiversiteit. Volgens Lynas (en anderen) hebben we sommige grenzen al overschreden, botsen we tegen andere aan en naderen we de grens waarop de aarde het niet meer aan zal kunnen. Het is een overtuiging die door andere ecomodernisten ernstig wordt betwijfeld vanwege het aanpassingsvermogen van de mens en de arbitraire aard van dergelijke grenzen.

Misschien is het vanwege de acceptatie van onderlinge meningsverschillen niet verwonderlijk dat ecomodernisten in staat blijken om op thema’s een interessant verbond te sluiten. In de Verenigde Staten hebben ecomodernisten al meerdere malen een brug weten te slaan tussen Democraten en Republikeinen, tussen progressieven en conservatieven en tussen de zogeheten klimaatalarmisten en hun critici. Het ecomodernisme zou weleens in staat kunnen zijn om meer mensen te verenigen achter een groene toekomst dan de huidige generatie duurzame denkers en doeners.

Wij erkennen en waarderen volop de door de milieubeweging geboekte successen. Het water en de lucht zijn schoner dan ooit: een prestatie die zonder de inspanningen van milieugroeperingen niet was gehaald. Veel grote natuurgebieden, eens bedreigd door exploitatie, jacht en verstedelijking, hebben een beschermde status. Steeds meer bedrijven committeren zich al langere tijd aan een efficiëntere productie, waarbij zij de druk op natuurlijke hulpbronnen verminderen. Door een verbod op de uitstoot van drijfgassen dichten we het gat in de ozonlaag en voorkomen we honderdduizenden gevallen van huidkanker.

Toch past het om kritisch te blijven, al was het maar omdat dat een goed journalistiek gebruik is en wij nu eenmaal journalisten zijn. Maar omdat wij óók natuurliefhebbers zijn, vinden we het belangrijk dat we de natuur en het milieu niet over laten aan de groenen. We vrezen dat zij trouw zullen blijven aan achterhaalde standpunten en een vastgeroeste ideologie die verbeteringen voor mens en natuur in de weg staan. Volgens ons is er juist nu behoefte aan de ecomodernistische ideeën: in het soms verhitte debat over milieu en ontwikkeling brengen zij zowel een koele blik als een warm hart.

In de zestien hoofdstukken die volgen behandelen we kernachtig de belangrijkste ecomodernistische ideeën op het gebied van vier kernthema’s: energie, landbouw en voeding, natuur, en armoede en ontwikkeling. We sluiten het boek af met een vertaling van het Ecomodernistisch Manifest, opgesteld en ondertekend door een groep internationaal vooraanstaande wetenschappers en activisten. Met dit boek willen we het debat over duurzaamheid en ontwikkeling te voorzien van relevante informatie en nieuwe inspiratie.

Aldus Marco Visscher.

Zie ook hier.

Voor mijn eerdere bijdragen over klimaat en aanverwante zaken zie hierhierhierhier en hier.